| |
| |
| |
Jean-A. Schalekamp Bernanos op Mallorca
Soms kom je iemand tegen, op straat of in het café: sterk grijzend haar, klein grijs falangistensnorretje, leeftijd tussen de vijfenvijftig en zestig. En onwillekeurig denk je dan: veertig jaar geleden was hij nog jong, fanatiek en geexalteerd; droeg trots zijn nieuwe blauwe hemd met de epauletten en de rode pijlenbundel er op geborduurd; en het geweer waarmee hij 's morgens voor dag en dauw op de deuren bonkte en even later de nog half slapende slachtoffers naar de vrachtauto dreef die met draaiende motor stond te wachten om ze naar de executieplaats te brengen.
Mallorca in 1936: een paradijselijk eiland. Nog onbedorven landschap zonder hotels, flatgebouwen, bungalowparken en superjachthavens. Palma: een stille provincieplaats zonder verkeerschaos, boutiques, discotheken en monsterachtige marmeren bankkolossen. De eilandbevolking: nog puur, onbesmet door het toerisme, zonder enige belangstelling voor politiek. Het eiland zonder industrie, zonder grootgrondbezit en dus vrijwel zonder industrie- of landbouwproletariaat. Volgens toenmalige rapporten van de Nationalisten zelf waren er op het hele eiland nog geen honderd gevaarlijke communisten of anarchisten te vinden. Er waren in de maanden voor de burgeroorlog, anders dan op het vasteland, ook geen politieke moorden gepleegd of kerken in brand gestoken. En de oorlog zelf woedde ver weg, ergens overzee.
Toch zijn er tussen juli 1936 en maart 1937 op dat stille eiland enkele duizenden mensen vermoord, hoeveel precies weet geen mens.
Silbertannemoorden avant la lettre, maar dan op reusachtige schaal en allemaal ‘voor Christus-Koning.’
De slachtoffers: boeren, vakbondsleden, artsen, onderwijzers, vooral veel onderwijzers, ambtenaren, burgemeesters, raadsleden, journalisten, vrouwen en soms zelfs hele gezinnen. De daders: de falangisten die op 18 juli de macht overnamen. Eén van die falangisten: de zoon van Georges Bernanos, de 17-jarige Yves of ‘Ifi’. En het excuus voor al die moorden: de Verdediging van de Westerse Christelijke Beschaving en van onze Hoge Geestelijke Waarden, een ook nu nog vaak aangevoerd excuus voor massale terreurdaden.
Er zijn over de Spaanse burgeroorlog tot nu toe zeker 25.000 boeken en brochures geschreven, een aantal dat zich nog voortdurend uitbreidt. Geen enkele oorlog in de hele wereldgeschiedenis heeft vermoedelijk zo'n ontzagwekkende hoeveelheid literatuur opgeleverd. Maar over de gebeurtenissen op Mallorca is vrijwel niets te vinden. Wat zich op een eiland afspeelt dringt niet zo gauw tot de buitenwereld door, zeker niet in die tijd. Het is bovendien een episode die vergeten is, of liever, niet vergeten, maar verdrongen. Want er leven nog teveel mensen die het meegemaakt hebben. Vooral in de kleine dorpen weet men nog heel precies wie de slachtoffers en wie de daders waren. Maar men praat er niet graag over. Er is angst, nog steeds. Een vriend van me, die enkele jaren geleden tijdens een lezing het onderwerp heel voorzichtig en zijdelings aanroerde, werd ter plaatse gearresteerd en een aantal mensen die de lezing bijwoonden werden ook maar meteen opgepakt. En zelfs nu, onder Juan Carlos en de charmant glimlachende Adolfo Suárez, is het nog gevaarlijk om erover te praten, laat staan te schrijven. ‘Les grands cimetières sous la lune’ is dan ook nog altijd een zeer verboden boek. Als Georges Bernanos er niet bij geweest was zou waarschijnlijk helemaal niets van de massamoorden op Mallorca tot de buitenwereld
| |
| |
doorgedrongen zijn. ‘De grote kerkhoven in het maanlicht’ is bij mijn weten het enige boek dat er ooit over gepubliceerd is.
Bernanos kwam in oktober 1934 met zijn gezin op het eiland wonen. Hij had niet veel geld en het leven was er goedkoper dan in Frankrijk. Hier schreef hij Journal d'un curé de campagne. Hij schreef de roman grotendeels in het nu afgebroken café Alhambra, want hij hield ervan, in café's te werken en tijdens het schrijven vreemde gezichten om zich heen te zien. Op de avond van de 17e juli 1936 vierde hij met zijn Mallorquinse vrienden de Grand Prix die hem door de Académie Française voor zijn ‘Journal’ toegekend was. De volgende morgen vroeg brak de burgeroorlog uit.
Vrijwel alle vreemdelingen, onder wie ook de al enkele jaren op het eiland wonende Robert Graves, trokken weg. Bernanos bleef, want ‘hij wilde wel eens zien hoe dat in zijn werk ging, een revolutie.’ Wist hij veel dat de ‘revolutie’ in werkelijkheid een contra-revolutie was? De 18e juli was natuurlijk precies de anti-these van de Franse 14e juli. Maar de 14e juli was nu ook niet direct een van Bernanos' meest geliefde data.
Georges Bernanos was een man vol op het eerste gezicht uiterst vreemde tegenstellingen. Hij was monarchist, eens zelfs enthousiast militant van de Camelots du Roi en de Action Française, waaruit later zoveel Franse fascisten voortgekomen zijn; maar zelf ontpopte hij zich ten slotte toch als een fel anti-fascist, iets waartoe trouwens de gebeurtenissen op Mallorca veel bijgedragen hebben. Hij was vroom-katholiek, maar ook non-conformist. Hij was anti-democraat, groot tegenstander van algemeen stemrecht, parlementair systeem en politieke partijen, maar ook een voorstander van de individuele vrijheid. Hij had een souvereine minachting voor de domme massa, de middelmatige kleinburger, maar was tegelijkertijd niet ontbloot van sociaal gevoel. Uit al zijn geschriften spreekt zijn nostalgie naar het ‘ancien régime’, de grote tradities van de oude monarchie, maar toch kunnen we hem beslist
| |
| |
niet reactionair noemen. Hij had, ten slotte, een grenzeloze bewondering voor de antisemiet Edouard Drumont, maar verdedigde zich zelf heftig tegen alle beschuldigingen van antisemitisme. Bernanos was consequent, wat niet verhinderde dat hij in zijn ideeën voortdurend evolueerde en eerlijk toegaf als hij zich vergist had.
Veel van zijn denkbeelden zijn te vinden in dat fel-polemische boek met die prachtige titel, dat hij enkele jaren voor zijn komst naar Mallorca schreef: La grande peur des bien-pen-sants, zijn geestdriftige biografie van Edouard Drumont. Hoe je er ook over denkt, het blijft een grandioos boek. Want Bernanos was een magistraal schrijver met een vlijmscherpe pen, die voortdurend de esthetiek van de taal in het oog bleef houden. Een lyricus, zelfs in zijn polemische geschriften. En daarbij, hoe reactionair hij in veel opzichten ook lijken mag, een eerlijk en volkomen integer mens.
Het valt dus, gezien zijn ideeën, nauwelijks te verwonderen dat hij aanvankelijk sympathiek stond tegenover de corporatief-fascistische Falange van José Antonio, hoewel die in wezen anti-monarchistisch was. Zijn eigen zoon, Yves, was er lid van geworden, in de rang van luitenant zelfs, en in het huis van Bernanos kwam regelmatig een afdeling van de Mallorquinse Falange bijeen.
De ‘Nationale Opstand’ van de 18e juli volgde in Palma de Mallorca precies hetzelfde klassieke patroon als in alle andere Spaanse steden. De sinds de vorige dag in de kazernes geconsigneerde troepen, waarvan de onbetrouwbare elementen opgesloten waren, trokken in alle vroegte de straat op en bezetten, samen met de falangistische commando's, belangrijke gebouwen en strategische punten. In Madrid, Barcelona en andere steden met een groot industrieproletariaat mislukte de opzet doordat het volk de wapens opnam en een deel van het leger trouw bleef aan de Republiek. (Weinig mensen staan er bij stil dat Spanje het enige land in de geschiedenis is waar het volk zich op grote schaal tegen een
| |
| |
fascistische staatsgreep verzet heeft. In Italië, Portugal, Duitsland en, na de oorlog, Griekenland, Chili etc. etc. was het volksverzet vrijwel nihil.)
In andere steden lukte de opzet van de Nationalisten wel en in Palma zelfs vrijwel zonder enig verzet. De repressie begon onmiddellijk. De terreur werd uitgeoefend door een combinatie van Leger, Kerk, Partij en, later, Italiaanse zwarthemden. De jonge fanatieke falangisten en carlisten, waarvan er in het begin nog geen 500 waren maar na enkele maanden al 22.000, voerden de strafexpedities uit.
In het begin speelden de executies zich op tamelijk ongeorganiseerde wijze af en voornamelijk in de dorpen en kleine steden van het binnenland, gesloten gemeenschappen waar alle mensen elkaar kenden en alles van elkaar wisten. Persoonlijke, jarenlang opgekropte haat, nijd en afgunst speelden er vaak een nog grotere rol dan politieke motieven. In die kleine plaatsen, waar rechts en links, katholiek en anti-klerikaal, rijk en arm altijd op tamelijk idyllische en harmonische wijze samengeleefd hadden, werden plotseling zuiveringscomité's en geheime rechtbanken gevormd die, om Bernanos even te citeren, samengesteld waren uit ‘de landheer of zijn rentmeester, de koster, de dienstmeid van de pastoor, enkele weldenkende boeren en hun echtgenotes, en een aantal jonge fanatieke falangisten of carlisten.’ Als iemand een hekel aan zijn buurman had hoefde hij alleen maar even naar het zuiveringscomité te lopen om te vertellen dat de man onder de republiek regelmatig het Volkshuis bezocht, nooit naar de kerk ging en zijn brieven uitsluitend in het Mallorquins schreef. De volgende morgen kwam dan de beruchte vrachtauto al om hem op te halen. Mensen die onder de republiek openbare functies bekleed hadden, gemeenteraadsleden en dergelijke, of van wie bekend was dat ze lid van een communistische, radikale, socialistische of liberale partij waren geweest, werden natuurlijk onmiddellijk opgepakt en gefusilleerd. Ook onderwijzers, intellectuelen e.d. behoorden haast automatisch tot de verdachte personen. De zwarte lijsten waren uiteraard al vóór de 18e juli opgesteld, zoals ze, tussen haakjes, ook nu weer schijnen te circuleren.
Later, toen de beruchte Italiaanse zwarthemd Arconovaldo Bonaccorsi, die zich zelf ‘graaf Rossi’ noemde, met de nodige volmachten van Mussolini bezit van het eiland genomen had, werd de terreur meer georganiseerd. Elke nacht, maandenlang, opereerden zowel in Palma als in de dorpen en kleine steden van het binnenland speciale ploegen om de mensen op te halen die dan, soms na een schijnproces, naar een landweggetje werden gereden waar ze, meestal niet ver van een kerkhof, met een nekschot afgemaakt werden.
Een beschuldiging als ‘de betreffende persoon staat niet sympathiek tegenover de Reddende Beweging’ was soms al voldoende voor de kogel. Het doodsrapport van hen die, niet-officieel, door een nekschot geëxecuteerd waren luidde meestal: ‘overleden aan hersenbloeding’. De terechtstelling van de bij een wel officieel proces gevonnisten werd soms maandenlang uitgesteld als er veel te confiskeren viel. Want geld is voor de Mallorquinen altijd een hoogst belangrijk goed geweest. Familieleden van de geëxecuteerden mochten geen rouw dragen. En dat voor Spanjaarden, voor wie rouwdragen zo uitermate belangrijk is.
Er waren ook duizenden gevangenen, opgesloten in het ronde kasteel Bellver, in de kleine gevangenissen, in haastig geïmproviseerde kampen en in opgelegde schepen en pontons. De falangisten hadden van de Italiaanse fascisten een speciale kwelmethode overgenomen waarvan we in Fellini's Amarcord een voorbeeld hebben kunnen zien: de gevangene moest van zijn verkeerde ideeën gezuiverd worden door een hele literfles wonderolie leeg te drinken.
Ik ken iemand wiens vader aan die behandeling overleden is.
In een later stadium van de terreur werden, om plaats te maken, veel gevangenen tegen wie officieel niets in te brengen was bevrijd, naar huis gereden en ergens onderweg, alweer in de
| |
| |
nabijheid van een kerkhof (met de doodgraver vlak in de buurt, vandaar...) neergeschoten.
Het was vrijwel onmogelijk om aan de terreur te ontsnappen. Honderden vluchtten de heuvels en de onherbergzame bergen in en bleven daar soms maandenlang, want verder dan de bergen kwamen ze niet: van een eiland kun je niet vluchten. Meestal werden ze ten slotte toch gepakt, maar dan was de ergste terreur voorbij en kwamen ze er vaak met enkele jaren gevangenisstraf af. Ergens, zegt men, moet nog een man leven die drie keer is gefusilleerd, maar alleen gewond raakte.
Telkens hield hij zich dood en vluchtte dan de bergen in, tot hij opnieuw gepakt werd. De littekens op zijn armen, schouders en heup zijn nog te zien. Vaak zochten de mensen ook hun toevlucht in de waterputten, een niet altijd veilige schuilplaats. De burgemeester van een klein dorp, die in een nis van zijn put vlak boven de waterlijn zat, werd er uitgetrokken, rillend van kou en koorts naar het kerkhof gesleept en kreeg daar een schot in de buik.
Zo hebben ze hem langzaam laten sterven.
Op 19 augustus, een maand na het begin van de opstand, werd er door 10.000 man republikeinse, Catalaanse troepen een landing op de oostkust van het eiland uitgevoerd. Door een aantal onbegrijpelijke strategische fouten en aarzelingen lukte de landing wel, maar werd het doel niet bereikt. ‘Graaf Rossi’ kreeg de tijd om de verdediging te organiseren en na enkele weken moesten de republikeinen zich terugtrekken. Althans zij die daar nog de kans voor kregen. Want de gewonden werden in de ziekenhuizen afgemaakt en de gevangenen in één nacht op het strand neergeschoten, met benzine overgoten, en verbrand. Bernanos, die ook tijdens de oorlog op zijn oude rode motorfiets het eiland doorkruiste, heeft zelf de verbrande lijken gezien. Onder de doden was een Franse oorlogscorrespondent, baron Guy de Traversay van het blad L'Intransigeant.
Niets kon hem van de executie redden, want hij had een door de republikeinen getekend vrij geleide op zak. Al eerder waren tweehonderd burgers van het naburige stadje Manacor, ‘verdachte elementen’, op last van de Italianen neergeschoten. ‘Ieder die er maar van verdacht wordt dat hij er linkse neigingen op nahoudt moet neergeschoten worden,’ zei ‘Graaf Rossi’, ‘dat hebben we in Italië ook moeten doen.’
Maar al vóór die republikeinse landing had Bernanos begrepen waartoe de opstand van de falangisten, ‘een groepje eervolle, moedige jongens vol idealen van sociale rechtvaardigheid’, waarvoor hij zoveel sympathie had, leidde. Dat was toen hij de eerste vrachtauto's met donderend geweld over de Rambla zag rijden, ‘grijs van het stof van de wegen, grijs ook de mannen die heel braaf vier aan vier zaten, de grijze pet scheef op het hoofd, de handen languit op de tijken broek. 's Avonds, als ze terugkwamen van hun werk op de akkers, werden ze uit hun afgelegen gehuchten opgehaald; ze vertrokken voor hun laatste reis, het hemd door zweet aan hun schouders geplakt...’
Toen heeft hij weliswaar niet gezien ‘hoe de Revolutie in zijn werk ging’, maar hoe een ‘régime de la Terreur’ functioneert, ‘le régime des Suspects’ zoals hij het noemt, waarin ook de potentiële verdachten uit de weg geruimd worden. Noodzakelijkerwijs dus ook een regiem van geheime aanbrengers en verklikkers. En dan, nadat iemand aangebracht was, altijd weer het zelfde patroon: ‘de klop op de deur, de voetstappen in de tuin of op het trapportaal, het geluid van de auto in de straat, de vrouw: “maak de kinderen niet wakker, waar is dat voor nodig...” en de man: “U brengt me toch naar de gevangenis, señor?” “Jazeker,” antwoordt de doder, die soms nog geen twintig jaar oud is...’
Niemand ontkwam, hoe onmisbaar ook. De enige radioloog van Palma werd neergeknald. Bernanos had net kort tevoren een röntgen-foto bij hem laten maken. Toen hij de foto op ging halen kreeg hij te horen: ‘Ik weet niet of die foto nog wel te vinden is. De arme X... il a été emrnené en promenade l'autre
| |
| |
jour...’
Maar de grootste schok moet hij toch wel gehad hebben op de dag dat zijn eigen zoon thuiskwam en van zijn ervaringen vertelde: ‘Ik ken,’ schrijft hij, ‘ik ken van heel nabij een jonge Fransman die in het begin van de Spaanse bisschoppelijke kruistocht, nadat hij aan een strafexpeditie deel had moeten nemen, buiten zichzelf thuiskwam, zijn blauwe falangistenhemd in stukken scheurde en met een stem, telkens onderbroken door ingehouden snikken, zijn vroegere stem, zijn opnieuw teruggevonden kleine jongensstem, onophoudelijk herhaalde: “De schoften! Ze hebben twee zielige kereltjes gedood, twee oude boertjes, stokoud al, op zijn minst vijftig jaar!”’
Vanaf dat moment bleef zijn verontwaardiging toenemen. Hij heeft ze gezien, de lijken, die hier en daar in de greppels langs de stille landwegen lagen, diezelfde wegen waarover nu de comfortabele bussen vol van niets wetende toeristen razen.
Hij heeft ze zien optreden, die sympathieke jonge knapen met hun verheven sociale idealen, ook als ze niet aan het moorden waren. Op een dag zag hij aan zee een groepje jongens van 15, 16 jaar, in uniform, gewapend met gummiknuppels. Een van hen trok zijn uniform uit en liep naakt het water in. Een oude Mallorquinse vrouw, preuts als ze was, protesteerde. De leider van het groepje blies op zijn fluitje en de guardias kwamen de vrouw arresteren. Vervolgens besloten de jeugdige ‘Balillas’ het hele strand maar gelijk te ontruimen en ranselden ze de aanwezige oudere mannen, rustige vissers met een pijpje in hun mond, die vol machteloze woede toegekeken hadden, met hun gummiknuppels het strand af. Zo ging dat. De terreur, in al zijn aspecten. Maar terecht heeft hij ingezien dat terreur altijd weer een product is van angst. Of liever, van een complexe combinatie van angst, haat, domheid en lafheid.
Ik citeerde het woord ‘bisschoppelijke kruistocht’. Oude falangisten spreken nooit over de ‘Burgeroorlog’. Ze hebben het altijd over ‘Onze Kruistocht’. De Kerk werkte nauw samen met partij en militaire autoriteiten. In 1937 kregen alle Mallorquinen een formulier uitgereikt waarop ze moesten invullen of ze hun paasplicht wel vervuld hadden. Wie dat niet deed, was verdacht. Vanzelfsprekend stroomden de kerken vol. De bisschop van Mallorca rechtvaardigde de executies alsvolgt: ‘Slechts 14 procent van de Mallorquinen heeft in de afgelopen jaren zijn paasplichten vervuld; een zo ernstige situatie rechtvaardigt uitzonderlijke maatregelen.’ De tijden van de Inquisitie waren teruggekeerd, en de priesters hadden het drukker dan ooit.
Ik kan me een persfoto herinneren uit de tijd van de Amerikaanse, door cia en United Fruit Company georganiseerde (en door het grootste deel van de Nederlandse Pers toegejuichte) inval in het democratische Guatemala: dikke vette priesters lopen daar langs de lange rijen gevangenen die voor de executiepelotons staan, om zalvend het laatste oliesel toe te dienen. Een walgingwekkend plaatje was het. Precies zo moeten de Malorquinse priesters maandenlang dagelijks over de executieplaatsen gelopen hebben. En dat vooral was het wat de woede en de verontwaardiging van de vroomkatholieke Bernanos opwekte. Als hij het over de bisschop van Palma heeft, wat nogal eens voorkomt in Les grands cimetières, dan noemt hij hem telkens weer ‘de persoon die de beleefdheid me verplicht Zijne Excellentie de Aartsbisschop van Mallorca te noemen.’ De bisschop, die ‘zijn priesters er op uitstuurde om, met hun schoenen door het bloed wadend, tussen twee salvo's door de absoluties uit te delen.’ ‘De bisschop,’ zegt hij op een andere plaats, ‘weet evenveel als ik, zo niet meer. Ik heb altijd gedacht dat Onze Heilige Vader de Paus, gekweld naar men zegt door het probleem van de Spaanse burgeroorlog, er veel belang bij zou hebben deze hoogwaardigheidsbekleder eens onder ede te ondervragen...’
Daarom zijn zijn felste en meest woedende uitvallen gericht tegen de geestelijkheid. En
| |
| |
ook tegen de hypocrisie van de ‘weldenkenden’. ‘Helaas,’ zegt hij ergens scherp, ‘het publiek houdt van gruwelen, en als je het in zijn ziel wilt raken kun je er beter niet de Tuin der Folteringen als omlijsting bij geven, anders zou je in die dromerige ogen weleens iets heel anders kunnen zien ontstaan dan een gevoel van verontwaardiging of wat voor gevoel dan ook... Haal je handen uit jullie zakken, kinderen!’
Soms kwamen landgenoten, hoge marineofficieren, hem opzoeken (wat deed de Franse marine in een nationalistische haven? vraag ik me nu af), die vol lof waren over de orde en rust, de trams die op tijd liepen, de winkels die open waren, de rustig wandelende mensen. Hoe kan hier nu terreur heersen? zeiden ze. ‘Maar voor de terreur waarover ik het nu heb is orde en rust een absolute noodzaak. Al worden er vijftien of twintig ongelukkigen per dag op discrete wijze gedood, dat verhindert de trams toch niet om te rijden?’
Tien maanden lang heeft Bernanos het allemaal aangezien. Toen is hij van het eiland vertrokken, terug naar Frankrijk eerst, en daarna ver weg, naar Brazilië. Maar al vóór zijn vertrek is hij aan Les grands cimetières begonnen, heet van de naald. Een van de felste aanklachten die ooit geschreven zijn, vol oprechte, eerlijke verontwaardiging, laaiend van woede, hartstochtelijk, uiterst violent, maar toch voortdurend in die prachtige, zuivere, beheerste taal van hem. Vol bitter sarcasme soms, en ook vol lyriek. Een levend boek, zoals hij zelf van La grande peur zei, en ook ‘het getuigenis van een vrij mens’.
Niet al zijn woede en verontwaardiging is tegen de fascistische moordenaars van het Terreurregiem en tegen de maar al te gretig collaborerende Kerk gericht. In de eerste tientallen bladzijden rept hij zelfs niet van de gebeurtenissen op Mallorca. Hier vinden we veel van zijn denkbeelden uit La grande peur weer terug, verdiept en verder uitgewerkt nu, en al zijn woede richt zich daar tegen hen die ook in La grande peur zijn bêtes noires waren, de imbecielen en de middelmatigen, de hypocrieten en de opportunisten. ‘La colère des imbéciles remplit le monde,’ is hier het telkens weer terugkerende refrein.
Veertig jaar geleden gebeurde het, bijna veertig jaar geleden schreef Bemanos De grote kerkhoven in het maanlicht. Het eiland waar zich dit alles afspeelde wordt nu hoofdzakelijk bewoond door kleine tevreden, gezapige burgers wier enige ambitie het is, zo gauw mogelijk hun schaapjes op het droge te hebben.
Vriendelijke, vreedzame mensen die allemaal hun kleine, nu door de toeristencrisis niet meer zo goed lopende zaakjes hebben maar die evengoed nog zondags hun grote gezinnen in hun kleine autootjes proppen om met een gezapig gangetje uit zondagsrijden te gaan. Mensen die geen vlieg kwaad doen. Tot er plotseling iets gebeurt waardoor alle verborgen haat en alle cynische, sinistere wreedheid naar boven komen.
Want, schrijft Bemanos: ‘Iedereen weet toch waartoe de geduldige, waakzame haat van de middelmatige in staat is!... Uw grote vergissing is, te denken dat de domheid ongevaarlijk is.’
Mallorca - september 1976.
|
|