| |
| |
| |
Maarten 't Hart Wolfskinderen (Homo ferus L.)
Linnaeus meende dat het nodig was om, naast Homo sapiens, nog een tweede soort mens te onderscheiden, Homo ferus. Met deze naam duidde hij de sinds de 14e eeuw regelmatig in de wildernis ontdekte kinderen aan waarvan men veronderstelde dat ze door wolven, beren, panters, luipaarden of andere diersoorten waren grootgebracht. Deze kinderen - Linnaeus beschrijft zelf een meisje van 19 jaar, ontdekt in de bossen van Overijssel (het meisje van Kranenburg) - zouden geïsoleerd van andere mensen zijn opgegroeid. Als dat inderdaad waar is vormen die gevallen waardevolle ‘natuurlijke’ experimenten. Het is uitgesloten om deze experimenten doelbewust uit te voeren, men kan geen kinderen in de wildernis uitzetten. Daarom zijn deze gevallen van grote waarde. Elke gedragsonderzoeker - met name ook de etholoog - is zeer geïnteresseerd in de ontwikkeling van het gedrag van sociaal levende dieren (dus ook mensen) die opgroeien zonder normaal sociaal contact te hebben met soortgenoten. In de ethologie zijn de laatste jaren met apensoorten doelbewust zulke deprivatie-experimenten uitgevoerd; deze experimenten hebben aangetoond hoe ongelofelijk belangrijk sociaal contact is voor de normale ontwikkeling van gedrag. Dat resultaat betekent dat de bestaande gegevens over de wolfskinderen serieuzer moeten worden bekeken dan tot nu toe is gedaan. Men heeft vaak verondersteld dat de gevonden wolfskinderen daarom zo vreemd zijn omdat ze al abnormaal waren toen ze in de wildernis werden uitgezet, dat zou ook de reden zijn waarom ze zijn uitgezet. Als echter rhesusapen al volkomen gestoord worden als ze geïsoleerd van soortgenoten opgroeien dan valt te verwachten dat het van sociaal contact gedepriveerde kind minstens zo gestoord zal zijn na enige jaren isolatie.
Maar anderzijds is uit ethologisch onderzoek van wolven en andere sociaal levende dieren gebleken dat het wel bijzonder onwaarschijnlijk moet worden geacht dat een wolvenmoeder of een wijfje van een andere soort zogende kinderen zou kunnen accepteren. En als dat al zou gebeuren is het weer zeer onwaarschijnlijk om te verwachten dat zij die kinderen, die nu eenmaal een zeer lange periode van hulpeloosheid doormaken, zo veel langer zou willen zogen dan haar eigen jongen. Een wolvenmoeder jaagt haar jongen vrij snel na de geboorte weg als zij nog bij haar willen zuigen. Men zou alleen bij chimpansees nog enige kans op succes kunnen hebben als men daar een kind bij zou onderbrengen maar ‘chimpansee-kinderen’ zijn nooit gevonden. Ethologisch onderzoek levert dus de paradox dat men zich op grond daarvan wel heel goed kan voorstellen dat wolfskinderen zo abnormaal zijn als zij zijn op het moment dat zij gevonden worden maar dat men niet goed kan begrijpen hoe zij zich dan in de wildernis zouden kunnen hebben gehandhaafd, gegeven de leefgewoonten van de dieren die genoemd worden als mogelijke ‘pleegouders’. Misschien kan deze paradox enigszins worden opgelost door de gevallen van wolfskinderen wat nader te bezien.
| |
| |
| |
Rattenkoningen en wolfskinderen
Opvallend is de overeenkomst tussen het fenomeen van de rattenkoning en het fenomeen van het wolfskind. Sinds de middeleeuwen zijn 57 rattenkoningen gevonden en 53 wolfskinderen. Noch de naam rattenkoning noch ook de uitdrukking ‘wolfskind’ geven adequaat weer om welk verschijnsel het gaat. De piepende zwarte ratten die met verknoopte staarten gevonden worden hebben weinig gemeen met een koning. Men schijnt vroeger gedacht te hebben dat de koning der ratten op de tot troon verknoopte staarten plaats nam. Wolfskind betekent kind bij wolven opgevoed. Toch is er geen enkel geval bekend van een dergelijk kind waarbij het zeker is dat het kind ook inderdaad langer dan een paar dagen bij wolven heeft doorgebracht. Het best gedocumenteerde geval, de vondst namelijk op 17 okt. 1920 door de missionaris Singh van drie wolven en twee kinderen in een burcht van witte mieren, levert niet meer op dan dat die kinderen, Amela en Kamela, in ieder geval 8 dagen bij die drie wolven zouden hebben doorgebracht.
Noch over de vraag hoe rattenkoningen zijn ontstaan, noch ook over de vraag hoe de kinderen die in de wildernis gevonden worden en daar blijkbaar in ieder geval enige tijd niet temidden van mensen zijn opgegroeid, daar terecht zijn gekomen geven de vondsten enig uitsluitsel. Over beide fenomenen wordt vaak een mening geuit die onderzoek bij voorbaat zo niet uitsluit dan toch in een belachelijk daglicht stelt. De rattenkoningen zouden hun ontstaan danken aan de hand van een grappenmaker die staarten van ratten verknoopt, de wilde kinderen zouden daarom in de wildernis zijn uitgezet en daarom abnormaal zijn omdat de ouders, na de ontdekking dat hun kind idioot of achterlijk was, dat kind om die reden eenzaam hebben achtergelaten. Niet alleen Levi-Strauss uit deze veronderstelling maar ook Lenneberg. Itard vertelt al in zijn boek over het wilde kind van Aveyron dat men hem zei dat Victor in de wildernis was achtergelaten omdat hij idioot was. Dit is zeker niet onwaarschijnlijk maar het is onwetenschappelijk om een dergelijke voor de hand liggende verklaring als waar te bestempelen nog voordat men goed en wel onderzoek heeft gedaan. In ieder geval wordt deze veronderstelling niet ondersteund door de resultaten van het onderzoek van de gevolgen van sociale deprivatie bij dieren.
| |
Sociale deprivatie
Een argument tegen de veronderstelde idiotie van de wolfskinderen levert vooral het werk van Harlow. Deze onderzoeker depriveerde pasgeboren rhesus-aapjes van sociaal contact met moeder en leeftijdgenoten. Het blijkt dat zulke aapjes volkomen abnormaal worden, zij zijn later niet meer in staat sociaal gedrag te vertonen, zij kunnen niet goed meer paren en als ze al jongen krijgen dan kunnen ze die niet verzorgen. Opvallend is dat zulke, van sociaal contact gedepriveerde dieren later nooit normaal sexueel gedrag vertonen, ze hebben geen belangstelling voor de andere sexe. Dit nu is een verschijnsel dat ook bij de wilde kinderen steeds weer wordt opgemerkt; Itard vertelt uitvoerig hoezeer het hem verbaasde dat Victor niet geïnteresseerd was in meisjes. Sexualiteit, zo meent men, is een zo instinctief iets dat zelfs wilde kinderen in dat opzicht normaag gedrag zouden moeten vertonen. Maar rhesus-apen vertonen al geen normaal sexueel gedrag na sociale deprivatie. Het ligt voor de hand dat mensen dat ook niet zullen doen na een soortgelijke voorgeschiedenis. Sociaal contact in de jeugdfase is, zeker bij de primaten, voor de ontwikkeling van normaal sociaal gedrag even onmisbaar als voedsel voor de groei van het lichaam. Daaruit kan men dan ook niet concluderen dat dat ‘sociale’ gedrag geleerd moet worden, evenmin als men kan zeggen dat het lichaam ‘leert’ om uit te groeien. Het is dan ook beslist onjuist om, zoals Malson doet, uit de geschiedenissen van wilde kinderen te concluderen dat de mens, in tegenstelling tot het dier, alles moet aanleren.
| |
| |
‘Même isolées dès la naissance, les bêtes - quelque grave dommage qu'elles subissent en la circonstance - conservent des instincts très nettement déterminés’. Eén blik op de rhesus-aapjes van Harlow is voldoende om te beseffen dat dit niet waar is; zijn aapjes waren er na de sociale deprivatie slechter aan toe dan Victor van Aveyron op het moment dat hij gevonden werd. ‘L'homme sans la société des hommes ne peut être qu'un monstre’. Victor had echter heel wat minder van een monster dan Harlow's aapjes. Het is zonder meer een feit - talloze zogenaamde Kaspar Hauser experimenten met allerlei dieren hebben dat duidelijk gemaakt - dat er bij veel dieren, vooral sociaal levende dieren, geen sprake is van ‘des instincts très nettement déterminés’. Maar het is ook duidelijk dat Victor heel wat gedrag vertoonde vlak nadat hij gevonden was dat, ondanks die blijkbare afwezigheid van ‘la société des hommes’ toch ‘très nettement’ gedetermineerd was. Victor kon lachen en huilen, kreten van pijn slaken, zijn handen gebruiken, voorwerpen oppakken en als gereedschap aanwenden, rennen, was in staat tot niet-verbale communicatie etc. Als men Itard leest is het verbluffende van zijn verslag juist dat Victor nog zo normaal was ondanks zijn verblijf in de wildernis. Wat hij niet kon - en dat is ongetwijfeld de reden waarom Malson spreekt van monster - is spreken. Het gebruik van taal wordt door velen als zoiets belangrijks gezien dat zij vergeten dat mensen ook nog ontzettend veel ander gedrag kunnen vertonen dat typisch menselijk is.
Inderdaad hebben de wolfskinderen of wilde kinderen alle met elkaar gemeen dat zij, op het moment dat ze gevangen werden, niet konden spreken. In die paar gevallen waarin de verdere geschiedenis van zulke kinderen is gedocumenteerd, is ook nooit sprake van het vloeiend leren spreken van een taal. Soms zijn die kinderen in staat enkele woorden of zinnen te uiten zoals Kamala, soms is er, ook na jaren, bijna geen woord uit ze te krijgen zoals bij Victor van Aveyron. Hij kon na lange tijd onder mensen te hebben verkeerd alleen maar ‘lait’ zeggen, de uitdrukking ‘lli’ voortbrengen en ‘Oh Dieu’ schreeuwen. Daaruit mag men evenwel nog niet concluderen dat zulke kinderen zo idioot waren dat zij ook onder normale omstandigheden nooit taal hadden kunnen leren spreken, dit opvallende feit is alleen maar een argument temeer voor de veronderstelling dat er in het leven van een kind een ‘gevoelige’ periode is waarin het vermogen om taal te leren optimaal aanwezig is. Als die periode eenmaal voorbij is kan de taal niet zo gemakkelijk meer worden aangeleerd. Een en ander doet denken aan het verschijnsel ‘inprenting’ bij dieren. Inprenting is een leerproces dat alleen maar in een bepaalde fase van het leven van een jong dier zijn beslag krijgt: jonge ganzen volgen het eerste bewegende voorwerp dat zij zien als zij uit het ei komen, dat is bijna altijd de moeder. Zo worden zij op de moeder ingeprent. Maar is er geen bewegend voorwerp in die gevoelige periode aanwezig dan zijn zij later nooit meer in te prenten. Maria Montessori meende al, zonder ooit van ‘gevoelige’ periodes in het leven van dieren gehoord te hebben, dat er bij het aanleren van taal ook zo'n gevoelige periode is. Lenneberg bevestigt dat in zijn boek over de ‘Biological foundations of language’. Wordt er in die fase geen taal meer aangeleerd dan wordt ze nooit meer goed aangeleerd. Dat wilde kinderen niet kunnen
leren spreken betekent alleen maar dat de gevoelige periode voorbij is als zij gevonden worden.
Overigens zou men heel goed met betrekking tot de rhesus-aapjes van Harlow hetzelfde argument ter tafel kunnen brengen waarmee de wilde kinderen altijd worden afgedaan: zij waren al idioot voordat het isolatie-experiment begon. Maar bij Harlow waren er controledieren, aapjes van dezelfde leeftijd gehouden op dezelfde wijze maar met de mogelijkheid van sociale interactie met moeder en soortgenoten. Het is, in wetenschappelijk opzicht, daarom zo bezwaarlijk om conclusies
| |
| |
te verbinden aan de wilde kinderen omdat goede controles ontbreken. Men zou een een-eiige tweeling moeten bezitten, één van de twee brengt men onder in een wolvenhol, de ander voedt men thuis op. Na tien jaar vergelijkt men - dat zou een goede, wetenschappelijke aanpak zijn. Alleen dan zou het gerechtvaardigd zijn om conclusies aan het verschijnsel ‘wilde kinderen’ te verbinden.
| |
De drie best gedocumenteerde gevallen
De drie gevallen waarover wij het best geinformeerd zijn, zijn Victor van Aveyron (rond 1800), Kaspar Hauser (rond 1828) en Kamela en Amela (rond 1920). Onlangs is er nog een document bijgekomen van Jean-Claude Armen over een gazelle-jongen in de Sahara (rond 1960). Dat werkje, L'Enfant Sauvage du Grand Désert, is evenwel volstrekt onbetrouwbaar. Inplaats van feitelijke mededelingen verstrekt Armen poëtiserende beschrijvingen die de feiten volkomen verhullen; inplaats van één duidelijke foto zijn er belachelijk schetsmatige tekeningen die elk eventueel nog door de tekst geïnspireerd vertrouwen, volkomen beschamen. Als de schrijver dit boek opzettelijk zo heeft geschreven om te voorkomen dat nieuwsgierigen zich naar de Sahara zouden spoeden om zijn gazelle-jongen ook te zien (op zichzelf loffelijk) dan had hij of niet moeten schrijven of 10 of 20 jaar met schrijven moeten wachten en intussen goede documenten, met name foto's, moeten verzamelen. Wat we nu hebben is heel weinig waardevol.
Daarentegen zijn de twee rapporten van Itard ‘Le mémoire de 1801’ en ‘Le rapport de 1806’ kleine meesterwerkjes. Ze zijn niet alleen voortreffelijk geschreven maar bovenal ook zodanig gesteld dat het onmogelijk is om ook maar te veronderstellen dat Itard onbetrouwbaar zou kunnen zijn. De beide documenten geven het oprechte verslag van Itards onvermogen om een door hem Victor genoemde jongen die op ongeveer twaalfjarige leeftijd
| |
| |
in de bossen van Aveyron werd gevangen, te beschaven en Frans te leren spreken. Hoe waarheidsgetrouw het verslag is blijkt onder meer uit een poging van Itard om Victor te leren het woord ‘lait’ te spreken. Itard houdt daarbij een karaf met melk voor Victor. Zodra Victor nu het woord ‘lait’ zal uitspreken, zal Itard melk voor hem inschenken. Victor spreekt het woord melk echter niet uit, hoe vaak Itard het hem ook voorzegt, wijzend op de melk. Het is grappig dat honderdvijftig jaar voor Skinner iemand al op het idee kwam taal aan te leren via beloning en dat het toen al mislukte. Omdat het mislukt schenkt Itard ten einde raad de melk ruw in de kop van Victor. Op dat moment zegt Victor ‘lait’. W.A. van Liefland zegt in zijn boekje over de ‘Wilde van Aveyron’: ‘Alleen in het eerste geval (dus voor het uitschenken van de melk) zou het de zinvolle uiting geweest zijn van een behoefte en de vraag om daarin te voorzien, pas dan zou het de betekenis gehad hebben, die het woord - zij het in zijn meest primitieve vorm - als communicatiemiddel van mens tot mens heeft’. En toch is het feit dat Victor ‘lait’ zegt na het uitschenken van de melk van grote betekenis. In Engeland (Oxford) is men de laatste jaren bezig om zorgvuldig te onderzoeken hoe kleine kinderen taal leren. Daarbij is o.m. gebleken dat als je kleine kinderen een stuk speelgoed voorhoudt en de kinderen moeten, als zij het speelgoed willen hebben, het woord voor het desbetreffende speelgoed uiten, dat woord niet uitspreken. Pas als de moeder het speelgoed naar het kind toebeweegt - en dan liefst niet in een rechte lijn maar de hand langzaam heen en weer bewegend - en voor het kind neerzet, zal het kind het woord uitspreken. Met andere woorden: het gaat bij kleine kinderen precies zo als bij Victor alleen Victor kwam nooit verder. Het blijkt dat het aanleren van taal nauw samenhangt met de
motoriek van moeder en kind, een feit eigenlijk al ontdekt toen Itard vruchteloos probeerde om Victor melk te laten
| |
| |
zeggen.
In het verslag van Itard valt één mededeling op die tot op heden onvoldoende aandacht heeft gehad. Victor houdt van aardappelen - op zichzelf geen ongewoon verschijnsel. Hij wil ze echter altijd in gepofte vorm hebben. Daartoe gooit hij ze in het openhaardvuur en haalt ze er ook eigenhandig uit. Dat is werkelijk hoogst merkwaardig gedrag van een in de wildernis opgroeiend kind. Als Victor verdierlijkt is geweest, is het onbegrijpelijk dat hij zo met vuur omging; geen dier zal ooit ook maar iets met vuur doen, vluchten is de enige reaktie op contact met vuur. Het is ondenkbaar dat Victor in de wildernis geleerd zou kunnen hebben om zo met vuur om te gaan, hij moet het voor of na zijn verblijf in de wildernis geleerd hebben. Voor de veronderstelling dat hij het erna geleerd heeft, is in de rapporten van Itard geen bewijs te vinden. Als hij het voor zijn verblijf in de wildernis geleerd heeft, betekent dat, dat hij wel degelijk langere tijd onder mensen had verkeerd, nog voor zijn verblijf in de bossen.
In Feuerbach's boeiende boek over Kaspar Hauser treft een soortgelijk detail. Hauser kon bijna niets, zelfs nauwelijks lopen, toen hij aangetroffen werd op tweede pinksterdag (26 mei) van het jaar 1828 bij het Hallerpoortje van Neurenberg. Maar Hauser blijkt enige tijd na die dag wel verwonderlijk vlug in staat te zijn om te leren paardrijden, zo vlug dat men zich afvraagt of hij het niet al kende. Juist die bepaalde bewegingscoördinaties die nodig zijn voor paardrijden en bijvoorbeeld ook voor zwemmen en schaatsen, verleert men nooit meer al voert men ze tientallen jaren niet uit. Kaspar Hauser heeft naar alle waarschijnlijkheid en misschien zelfs een tiental jaren voordat hij langdurig werd geïsoleerd, paard leren rijden. Het lijkt me ook om andere redenen waarschijnlijk dat Hauser voor zijn isolatie onder mensen heeft verkeerd. Hauser leerde goed spreken, was naïef doch uiterst beminnelijk en gedroeg zich zeer geciviliseerd. Zijn geschiedenis is even vreemd als deerniswekkend. Enige tijd nadat hij was aangetroffen bij bovengenoemde poort werd een aanslag op hem gepleegd. Deze mislukte, een tweede echter lukte wel. Waarom wilde men Hauser doden? Er zijn allerlei theorieën over in omloop die ik hier niet verder zal bespreken. Over Kaspar Hauser's voorgeschiedenis is in ieder geval te weinig bekend dan dat men voetstoots mag aannemen dat hij vanaf zijn geboorte geïsoleerd is geweest.
De voorgeschiedenis van Amala en Kamala die in 1920 gevonden werden is eveneens volledig onbekend. Toen zij gevonden werden was Kamala ongeveer 8 jaar oud, Amala 1½ jaar oud. De vinder, missionaris J.A.L. Singh, heeft een soort dagboek bijgehouden na de vondst, van okt. 1920 tot 14 nov. 1929 (toen stierf Kamala, Amala was al eerder gestorven). Deze heer Singh moet een man geweest zijn zonder enig vermogen tot observatie en zonder veel intelligentie. Hij kon bovendien niet schrijven. Als gevolg daarvan was hij ongetwijfeld een goed missionaris maar als een betrouwbare en precieze verslaggever kan hij onmogelijk worden aangemerkt. Hij veronderstelt rustig dat Kamala 8 jaar bij de wolven heeft doorgebracht, spreekt over een soort ‘gehuil’ des avonds, over ‘grote hoektanden’, over ‘blauw lichtende ogen des nachts’ en over gedeformeerde kaken en voeten. Dat is op zichzelf al uiterst onwaarschijnlijk maar bovendien schrijft Singh steeds in meervoud over de kinderen. Dat impliceert dat beide kinderen, ondanks het leeftijdsverschil, al die vreemde eigenschappen gemeenschappelijk hebben. Een kind van 1½ met wolvenhoektanden?
Het dagboek is niet in chronologische volgorde; Singh spreekt nog over ‘zij’ (de kinderen) op data na de dood van Amala, Singh spreekt zich herhaaldelijk tegen, Singh doet nooit een poging om zijn uitspraken met nuchtere cijfers toe te lichten, Singh, kortom, is werkelijk niet te vertrouwen. De zoöloog Koehler heeft in het Zeitschrift für Tierpsychologie (1950, band 7) twaalf pagina's gewijd aan dit
| |
| |
dagboek van Singh en hij toont overtuigend aan dat er werkelijk geen woord van kan worden geloofd. Ook een zo geheel anders geaarde figuur als Ashley Montagu meent (in ‘Culture and Human development’) dat ‘this account of the wolf children cannot be accepted as true’. Tot op zekere hoogte is dat jammer want het betekent dat het enige, enigszins gedocumenteerde geval over een soort symbiose van wolven en kinderen onbruikbaar is. Twee Amerikanen, W.F. Ogburn en N.K. Bose hebben ter plekke onderzoekingen gedaan naar de geschiedenis van Amala en Kamala. Zij hebben vastgesteld dat twee kinderen onder die naam hebben geleefd in het weeshuis van de heer Singh, dat er echter geen bewijs is voor Singh's verhaal over deze kinderen en dat het plaatsje ‘Godamuri’, waar de kinderen zouden zijn gevonden, niet bestaat in Midnapore of ergens anders in India (W.F. Ogburn en N.K. Bose: ‘On the trail of the Wolf Children’, Genetic Psychology Monographs, vol 60, 1959, pag 117-193).
Het is jammer dat er niet meer en niet beter gedocumenteerde gevallen van wolfskinderen bestaan. Aan de bestaande vondsten kan nauwelijks een wetenschappelijke uitspraak worden verbonden. Maar misschien is Lennebergs conclusie toch weer te voorzichtig. Hij zegt dat ‘life in dark closets, wolves' dens, forests, or sadistic parents' backyards is not conducive to good health and normal development’.
Men kan toch in ieder geval opmerken dat de feiten, bekend over wolfskinderen, aanleiding geven te veronderstellen dat bij mensen sociale interactie in de kindertijd minstens zo belangrijk is als bij rhesus-apen en dat er voor het aanleren van taal blijkbaar een gevoelige periode is. Bovendien zijn de rapporten van Itard, die in sommige opzichten zoveel lijken op de verslagen van het echtpaar Gardner dat de chimpansees Washoe, Moja en Pili gebarentaal heeft leren gebruiken, buitengewoon instructief, én voor mensen die zich bezighouden met moeilijk opvoedbare kinderen én voor gedragsonderzoekers wier aandacht uitgaat naar het sociale gedrag van hogere primaten.
|
|