| |
| |
| |
Julien Piraña Afrika-dagboek (7)
Vervolg 6 September
Helmut van P. in een volkswagenbus. Als ie de minne plek ziet die de dorpschef zo geschikt vindt stelt ie voor om door te rij den naar een volgend dorp. Hij hoopt daar ook koud bier te vinden. Om 8 uur heb ik een plaats op de vloer in de bar tegenover het douanekantoor. 't Bier is bijna net zo koud als de kip met rijst. Helmut vindt het oneetbaar, maar dat zegt ie pas d'andere morgen in Bobo-Diolasso achter de namaakkoffie met stokbrood dat niet alleen van gister is, maar ook van overjarig meel. Aan 't laatste kan mogelijk niemand wat doen. Hij wil in ieder geval vers brood van 't bedorven meel. ‘Er zijn bepaalde dingen die je niet nemen moet.’ Met een ‘allez, grande vitesse’ krijgt ie de onwillige bediende jaren na 't kolonialisme ook nog in de looppas.
Vijftien jaar geleden is ie hier gekomen. Moe van Europa. Voor drie koeien kocht ie z'n eerste vrouw waarna ie een dorp stichtte dat nu z'n naam draagt en dat we op m'n bijna verteerde kaart aankruisen. Nu verzamelt ie Afrikaanse kunst en de levensgeschiedenissen van de makers als ze wat kunnen.
's Middags zitten we bij een stapel beelden, maskers, ringen en armbanden. Bijna alles wordt opzij gelegd. Namaak of van gisteren. Ook van de rest ben ik niet kapot.
Om vijf uur moet ik worden gewekt om de trein van zes uur naar Ouagadougou te halen. De hotel-nachtwaker zal zich er mee belasten. Hij staat op wacht met een wit wollen kindermutsje dat alleen z'n ogen en mond vrij laat.
En een grijze winterjas. Als in het poolgebied. 't Is inmiddels middernacht. Voor de zekerheid kijk ik op z'n horloge dat op tien voor tien stil staat. ‘Hoe laat heb je 't?’ Hij lacht met veel tanden. Ik zet het op twaalf uur. ‘En nu?’ Nog meer tanden. Hij trekt z'n schouders op waaraan z'n boog slingert. Op een groot stuk papier teken ik een klok die ik op vijf uur zet. En prik die vast aan de boom waaronder ie staat te stampvoeten. Nu kan er niets meer fout gaan. ‘Kun je een beetje overweg met dat ding?’ zeg ik, op z'n boog wijzend. Hij vist een pijl uit de koker op z'n heup en loopt zeker tien pas terug. Bijna voor ie is omgedraaid siddert er een pijl op minder dan drie vingers van de ‘roos’ in 't uurwerk. Om kwart voor zes bonst ie op m'n deur. Ouagadougou. 's Middags als ik er aankom regent het harder dan ik tot nu toe heb gezien of gehoord. En 't stormt. In een kafee wacht ik op 't einde van de zondvloed. De baas maakt zich druk over de ‘miel’ en de maïs. Als het lang aanhoudt slaat alles plat. In de dorpen wordt nu op vrijdag maar twee keer heel kort op de tam-tam geslagen. Gedanst wordt er wel, maar zonder tam-tam. 't Zou onmiddellijk beginnen te stormen, vertelt ie me.
| |
Accra, 11 September 1975
Door sneller of langzamer te reizen kan ik m'n stemmingen enigszins de baas blijven. M'n dromen ontsnappen aan iedere kontrole. Om één uur 's middags hing ik tegen een holle boom voor de Ghanese grens tussen Ouagadougou en Bolgatanga. Eerst zat ik er alleen maar. Tot er een doofstomme en liederlijk mismaakte jongen dierengeluiden uitstotend tegen me aan kwam staan. Z'n handen, waaraan alle vingers ontbraken, uitstekend naar geld. Net toen ik z'n vertrek met wat munten had gekocht leek de weg vrij te komen voor de droom die ik me nu pas herinnerde vannacht te hebben gehad. Eerst nog vaag maar daarna net iets te scherp. Zittend in een auto, met aan de rechterkant een vrouw ‘noch helemaal dezelfde, noch helemaal een ander’ (Verlaine) en aan de linkerkant de oude
| |
| |
klokkenmaker K. M'n reisgenoten wisselden blikken van verstandhouding. 'k Keek van d'een naar d'ander en terug. Net toen ik K. aankeek vergruisde opeens z'n linkeroog. De ramen in de auto moeten open hebben gestaan, zodat het tochtte, want maar even later ontstond er een holte op de plaats waar zojuist het vergruisde oog nog zat. De glimlach bevroor op wat er over was van z'n gezicht. En hij draaide z'n hoofd, dat nu eigenlijk voor de helft een schedel was, beschaamd naar links.
Terwijl zij 't hare naar rechts draaide. Laat ik nog sneller reizen.
De Peugeot-404 naar Bolgatanga stopt na de Ghanese grens. Als ik rijst met gebakken pens zit te eten word ik aangeldampt door een Ghanees die me vraagt of ik naar 't Zuiden ga. Binnen een uur komt er een bus die 's nachts doorrijdt naar Kumasi. Als ik hier opstap is er altijd plaats omdat ie leeg begint. Later is dat afwachten. Ik haal m'n rotzooi uit de Peugeot. De vlak daarna Iosbarstende regen zal de hele nacht aanhouden. Om 4 uur vertrekken we. Op tijd, voor 't eerst in maanden. Er moet iets aan de hand zijn. In Bolgatanga kom ik erachter dat de meesten hun kaartjes gisteren hebben gekocht. Dat is tenminste de officiële verklaring als ik een halve zitplaats krijg.
Symptomatisch voor 't reizen tot nog toe: 't volle tarief voor een halve plaats. Als ik wil kan ik m'n geld terug krijgen en morgen verder. Ik besluit mee te gaan. Wel maak ik een scène. Tijdens de rit worden de twee Ghanese meisjes links naast me steeds dunner. De boordradio verhindert dat iemand in slaap valt. 't Volume is berekend op een stadion.
't Wordt onderbroken door een dubbelganger van Billy Graham. 't Westen eksporteert z'n bijgeloof. Later vind ik de neerslag van de prietpraat terug op de taksies en busjes.
‘God is the greatest’, ‘he is the Lord’ en ‘Gods gift’. 'k Kan me niet herinneren dat ie in Europa ooit hele autoos weggaf.
Om een uur 's nachts rijdt de bus nog maar 20 km per uur. Om twee uur geen tien meer. Tegen drieën staan we stil, midden in 't oerwoud. Aan de kop van zeker twintig gestrande autoos. Niemand vraagt waar, waarom, hoe? En zeker niet: wat nu?
Iedereen is geamuseerd. Een bulldozer met een lawaai van wel drie tanks zoekt schuifelend z'n weg tussen de wagens. Dreigend met een zoeklicht. 't Ziet er naar uit dat ie de bus zal gaan slepen, maar al na vijf meter trekken haakt ie af. Aan de kant van wat op een weg lijkt. De Caterpillar verdwijnt. 't Wordt stil. Na een uur gaan de mannen naar buiten.
Zonder schoenen of alleen met opgerolde broek. In de modder. Niemand duwt op 't zelfde moment. Wel wordt er hard gelachen. Vooral door de vrouwen. Achter de ramen. De wielen graven zich koppig in. De chauffeur stapt plotseling uit. Zonder verklaring. Niemand stelt vragen. 'k Loop met hem mee in de richting waarheen de bulldozer verdwenen is. ‘Waarom stop je d'r mee?’
‘Die mensen kunnen niet duwen’. Hij stelt het neutraal vast, zoals ie even later zegt dat het al licht begint te worden. Al gauw naderen we een dorp. Bijna iedereen slaapt nog. Een paar vroege bidders liggen knielend op hun mat.
Tussen de gebeden door wij zen ze de hut waar de berijder van de reuzentrekker huist. Hij is gaan slapen. Onwil verhoogt z'n loon. Drie kwartier wordt er onderhandeld over de prijs. Om zeven uur slaat ie z'n gekleurde ntama om en bestijgt 't gevaarte. Tegen acht uur heeft de bus weer snelheid. Maar een halve dag te laat komen we in Kumasi aan. 'k Besluit er een paar dagen te blijven.
| |
Accra, 12 September 1975
'k Heb West-Afrika nog niet gezien, maar zo is 't wel genoeg. 'k Ga naar 't Oosten. Een paar dagen op een strand liggen, niet meer dan de zee zien, geen mensen, geen verschijnselen, niks. Alleen maar water.
| |
Accra, 13 September 1975
Een post- of bankbediende is gister voor 't gerecht gedaagd. Hij wordt er van beschuldigd
| |
| |
een bedrag van ongeveer 9000 gulden te hebben ontvreemd of verduisterd. Hoe zoiets heten mag. Hij voert als verdediging aan dat het een paar maanden geleden is begonnen. Eerst raakten er kleine bedragen kwijt, van een paar gulden. Maar al gauw werden ze groter.
Hij raadpleegde een ‘spiritualist’ die hem zei dat het een ‘slecht kantoor’ was. En dat er geesten aan het werk waren. ‘U weet misschien,’ zei ie tegen de rechter, ‘dat ze de gewoonte hebben om niet meer terug te geven wat ze eenmaal tegen de rechter, ‘dat ze de gewoonte hebben van de maand.
Het lottowezen is hier een van de belangrijkste bronnen, zoniet van inkomsten dan toch van uitgaven. ‘Lottodoctors’ en ‘Lottoprofessors’ laten zich fors betalen omdat zij en zij alleen weten dat deze week 't winnende lot op 328 eindigt of op 34 en ook waarom dat zo is.
Al zijn er nog meer krachten aan 't werk.
‘God moves in mysterious ways’ staat er met grote letters op één van de lottokantoren. Hij hangt overal rond. ‘Trust in God’ adverteert de dichtstbije dranktent op de vrije ruimte boven 't verkoopluik en daaronder ‘Coca-cola refreshes you best’.
| |
Accra, 24 September 1975
Over drie dagen vlieg ik naar Kenia. Voor half geld, met op de zwarte markt van Tago gekochte cidis. Als ik er over land heen reis doe ik er een paar maanden over. Zaïre is nog steeds dicht en 'k zou door de Centraal Afrikaanse Republiek moeten. 'k Heb weinig geduld. In één grote sprong wil ik wisselen van omgeving. Nog drie dagen om te rieleksen.
Te kort om naar Dincove te gaan en de kastelen te zien. 't Is niet de moeite wat ik hier geschreven heb. 't Hoofdstuk West-Afrika is afgerond. In Europa is de zomer voorbij.
Een week heb ik geaarzeld of ik meteen naar Kenia zou vliegen of eerst nog naar Gabon zou reizen, over land door Nigeria en Kameroen. Wat ik te horen krijg over Oost-Afrika maakt me steeds ongeduldiger. Hoe is het daar, vroeg ik aan een Amerikaanse die er net vandaan komt en er een jaar heeft gewerkt. ‘It's a dramatic experience,’ zei ze. Net wat ik dacht.
Het aanvragen van een visum is in Accra een karwei van een dag. Alles ligt mijlen uit elkaar en meestal kom je voor niks. ‘Wait small’ betekent dat je morgen aan de beurt bent. De kantooruren zijn van 8 tot 12 's morgens. Om 9 uur ‘he has not arrived yet’ en om 11 uur ‘he's already gone.’
Gistermiddag aan zee zat ik plotseling in een cavaleriecharge. Een stuk of tien smerissen op kleine Arabische paarden dreven om een onduidelijke reden een groepje kinderen naar het eind van een in zee stekende bergrug. De meesten ontsnapten. Een meisje van nauwelijks 16 sprong van de berg op het strand waar ze door de bereden smeris die het spul leidde met een karwats op d'r lazerij kreeg tot er bloedstrepen over haar mooie stijve borstjes liepen die ze even later scheldend in de golven schoonspoelde.
| |
Nairobi, 29 September 1975
Een stuk Europa ergens in Afrika. Een brok Londen. Je moet hier iets voorzichtiger zijn om niet te worden bestolen of beroofd. 't Igbal-hotel hangt vol waarschuwingen van berooiden. 't Heet altijd overvol te zijn, maar nu valt 't mee. Niet de geslachten, maar de rassen worden gescheiden gehouden. Alle Japanners liggen op kamer drie. Op 1 de Amerikanen. Op kamer 2 ligt Vanessa bij te komen van een droom. Ze ziet er geteisterd uit. Alsof ze bezig is een langzaam doorzettende krankzinnigheid onder ogen te zien of een niet te stuiten kanker.
Als ik van een andere planeet kwam en er na Nairobi terugkeerde zou ze me zeker haar verhaal vertellen. Nu leest ze Erich van Däniken en de bijbel: ‘God is liefde’.
'k Geloof niet dat ik zo'n wezel ben, maar ik houd niet van vliegen. Vooral in 't opstijgen heb ik weinig fidusie. 'k Denk altijd dat die krengen neerdonderen als ik er inzit. M'n weerzin won het van m'n vliegangst.
Eindelijk ook post. Een groot aantal brieven moet nog in West-Afrika zwerven. Alles wat
| |
| |
daar fout kan gaan, gaat fout. De komende dagen moet ik m'n plan trekken. Eerst naar de kust of meer landinwaarts. 'k Doe alles rustig aan. In tegenstelling tot de meeste Oostafrikareizigers heb ik meer tijd dan geld.
De belachelijke weerstand om m'n schoenen te laten poetsen heb ik overwonnen. Voor 't eerst en voor 't laatst. Ik vergat de prijs te vragen, vooraf. Hij vroeg 21/2 maal het tarief. 'k Gaf hem een derde van wat ie vroeg. Hij weigerde alles en bleef me een kwartier wraakzuchtig zeikend volgen: ‘this is business; this is business...’
‘Ga maar naar de politie,’ adviseerde ik. Dikwijls al voor, maar altijd nadat m'n weerzin gewekt is val ik over een cent. De smerissen vonden een halve piek 't maksimum en dreven hem ongeduldig de straat op.
In 't hotel logeert een jonge Engelse historikus. Roodharig, broodmager en opgeblazen. Hij heeft net gesolliciteerd bij de bbc waar ie journalistiek werk wil gaan doen. Terloops vraag ik of ie kan schrijven. Hij staat op en staart strak naar één van de kale muren, ‘Among my friends I used to have that name’. Hij is trots op z'n kolonialistische schuldgevoelens. 't Pond is al weer gezakt.
Bij een val in Accra, in één van de duizenden open riolen, brak ik alleen de violette parkerbalpen waarmee ik nu al een jaar schrijf. Eerst beschouwde ik het als een teken. Nog meer toen ik op 't vliegveld van Lagos of Kinsjasa m'n reservepen kwijtraakte. Voor echt bijgeloof ben ik te gezond.
| |
Naro Moro, 7 oktober 1975
Als de wolken niet zo laag hingen zou ik de top van Mount Kenia kunnen zien. Ongehoord stil is 't, vooral na Nairobi. Morgen gaan we omhoog. 'k Doe de Idim met George. Een Yank. Hij is bezeten van 't bouwen van een boot met één enkel stuk gereedschap. Op Lamu, 't half Arabische eiland voor de kust, wil ie 't vak gaan leren. ‘Morgen kan niemand het meer.’
We hebben George z'n tent neergezet op de boerderij van Mrs. Corneli. Een Ierse die hier lijkt me al een halve eeuw woont. In Accra heb ik al 't advies gekregen om er naar toe te gaan als ik de berg op wou. George zit voor vanavond vast aan een partij schaak met de lady. Waarom blijf ik niet reizen? Deze winter even terug. ‘Op vakantie’. Een paar maanden hooguit. En dan meteen weer door. 'k Ben benieuwd hoe grijs Louise nu al is. En de anderen als ik langer dan een jaar weg zou blijven.
't Merendeel van m'n spullen staat nog in de Igbal. Vanessa zal er ook nog zijn als ik terug kom. Ze is al maanden van plan om ‘volgende week’ terug te gaan. Ze stond op 't punt om haar verhaal te vertellen. ‘Zou je 't wel doen,’ zei ik, ‘je had zulke sterke argumenten om het voor je te houden.’ ‘O ja,’ zei ze, ‘je hebt gelijk.’ Als ik terug kom zal ze 't opnieuw proberen. 'k Werd lichtelijk krankzinnig op die kamer. Iris, een Australische die ik de eerste drie dagen niet kon verstaan, steekt niet in een kwaad vel, ze lult me alleen maar gek. ‘It's October now... I go downstairs. Have my cup-e-thea... buy a newspaper. Go to Brunners. Do my crossword. Have my walk.
Dinner. Brunners again and go to bed... Have my cup-e-thea now.’ Help!
Als 't aan mij gelegen had, waren we vandaag nog doorgegaan naar boven. George wil hier een dag blijven. Z'n voorstel verrast me. Nairobi was één lange rust. Maar ik ga onmiddellijk akkoord. We begrijpen niets van elkaar. Hij mediteert twee keer per dag.
Voer is hier nauwelijks meer te krijgen.
George heeft vegetarisch spul bij zich. Genoeg voor een week. Ik vis, vlees, dadels en aardnoten. Van Mrs. Corneli koop ik een mand onbekende vruchten met een harde schil, zoet vruchtvlees en zwarte pitten.
‘'k Ga ook mee naar Mount Kenia,’ zei Vanessa zondag. ‘O,’ zei ik enthousiast. Eén mens die ik niet begrijp is genoeg.
| |
Nairobi, 15 oktober 1975
Om 5 uur d'andere morgen zullen we vertrekken. Zeven uren lijken genoeg voor 't eerste trajekt. Voor de regen - die om de middag
| |
| |
begint - aankomen bij de eerste hut. Mrs. Corneli biedt George 's avonds ongevraagd aan ons de eerste zes miji met de wrakke Volkswagen te vervoeren. Ik ben weer niet helemaal voor maar stem in met de regeling. Om twee uur 's nachts lig ik klaar wakker.
Gereed om 't vw-aanbod te vergeten, te pakken en te gaan. De rugzakken die we tegen 't jatten binnen hebben staan maken 't onmogelijk. 't Huis is nu gesloten. Ook zou ik midden in de nacht eerst George moeten ompraten.
Tegen drie uur vai ik weer in slaap na te hebben bedacht dat het geen kwaad kan energie te sparen voor de klim.
Om half negen zal de veewee ons brengen. Om 8 uur zijn we gepakt. Om kwart over acht komt één van de boys (die tegenwoordig stewards heten) melden dat de auto niet klaar is. Freddy, een bejaarde hip, die hier tegen hand- en spandiensten gevoed en gelegerd, maar niet gekleed wordt is gistermorgen met de demontage van het linkerachterwiel begonnen, maar de zaak ligt nog steeds uit mekaar. Waarom dondert iedereen niet dood. Ik moet m'n intuïtie volgen. Altijd en overal vertrekken als ik aanvoel dat het beter is.
George instrueert Freddy om ons achterop te komen als ie 't karwei binnen een redelijke tijd kan klaren. We vertrekken. Dat wordt zeiknat aankomen in de eerste hut.
Binnen ruim een uur hebben we een lift. Een rammelende landrover met zes duitsers stopt. Ze stellen voor ons mee te nemen tot de weg ophoudt, maar we zullen stoppen bij 't hek. Een klim van maar 7 mijl rest. We schrijven onze route in. Eerste nacht Meteostation, tweede Clarewell, derde idem, vierde Meteostation. Als we kwijtraken weten ze waar ze moeten zoeken. Eén van de rangers legt omstandig uit wat we moeten doen als we olifanten tegen komen. Stil blijven staan. Rugzak los. Als er één op je afkomt, rugzak neer en pleiten. ‘I really dont know if I wonne see an elephant.’ George zegt het, ik denk het. We gaan op weg. Wit-zwarte apen zo groot als bevers laten zich van grote hoogte uit de bomen storten, en verdwijnen in de bamboe. De pluimstaarten, groter dan hun lijf, als luchtroer gebruikend.
De laatste vier maanden hebben een wrak van me gemaakt, 't is hier redelijk steil of ik heb toch te veel bagage bij me. Een van de drie of allemaal tegelijk. Ieder uur stoppen we tien minuten. 't Bloed gaat als een razende te keer om aan zuurstof te komen. Weinig zweet.
Snelheid niet meer dan 2 km per uur.
Rond 11 uur begint 't pad te zigzaggen. 'k Reken uit dat we nog twee, hooguit twee en half uur voor de boeg hebben. De rustpauzes liggen dichter op elkaar en worden langer. George is lijdzamer dan ik. Zelfs met een lege maag. Als ik groene vlekken begin te zien kondig ik een rust aan. Ik grijp naar de dadels maar volgens George moet ik aardnoten proberen. Als we opstappen ben ik klaar voor nog anderhalf uur. Na een kwartier staan wij bij het Meteostation. De eerste stop.
| |
Nairobi, 20 oktober 1975
In deze tijd van het jaar regent het iedere dag op de berg vanaf 12 uur. Soms al vroeger. 't Is over achten als we weggaan. Gisteren verwachtten we één of meer olifantenkudden tegen te komen maar we vonden alleen hun ziekelijk grote drollen. Sommige nog vers, een enkele al met champignons bedekt. In het trajekt van vandaag zitten ze doorgaans niet. Wel ligt ook daar de stront en zien we hun sporen. Iedere stap lijken we één voet te stijgen. Na een uur vermoeden we zo'n 1000 van de 3000 voet, die we vandaag moeten klimmen, te hebben overbrugd. 't Bos houdt op, we staan voor een met gras begroeide helling. 't Duurt maar kort om erachter te komen dat het een soort moeras is. We doen geen moeite meer om droog te blijven. Op een paar grote stenen houden we halt.
Na een kwartier horen we stemmen op een paar honderd meter. George staat meteen recht overeind: ‘I dont wonne speak to anybody.’ Hij is vertrokken. Een groep van acht Kenianen wordt zichtbaar. Een dwaasheid om die voor te willen blijven. 'k Laat ze passeren. ‘Djambo... Djambo...’ ‘Djambo Sana... Djambo
| |
| |
Sana.’ Ze zijn bepakt met grijze, zeer laag hangende kanvastassen, handen in de zak en allemaal tegelijk pratend. Ze volgen een route die meer westelijker ligt dan waarin George is verdwenen. 'k Volg hem een eind in de vermoede richting. 'k Zie niemand, ook de Kenianen niet. Waar is die idioot. 'k Fluit op m'n vingers en wacht. Geen pest. Loop nog een eind. Fluit en wacht weer. Al een kwartier heb ik hem niet gezien.
Na vijf of zes keer fluiten komt één van de Kenianen terug. Ik volg hem naar z'n groep. Als we daar zijn is ook George te zien. Hij komt er aan. ‘I didn't mean to walk so far ahead.’ We besluiten de route en het tempo van de Kenianen aan te houden. 'k Zie dat ik al m'n reserves zal moeten aanboren. Jezus wat een tempo. Omdat de regen en hagel binnen niet te lange tijd zullen beginnen en 't spoor niet overduidelijk is denken we niet aan afhaken. 't Zijn beroepsdragers, ze gaan iedere dag omhoog of omlaag. Vandaag brengen ze gezamenlijk een tent naar boven, overmorgen hout, dan weer voedsel om de rangers te bevoorraden. 'k Volg de eerste man in zijn spoor. De kolonne rekt zich soms tot meer dan honderd meter uit. Na ieder half uur roken ze vijf minuten. Om half twaalf als ik verwacht dat we zo bij de Clarewell-hut moeten zijn, blijkt het nog bijna twee uur te gaan duren. George ondergaat alles gelaten. Weer zonder eten. Rond twaalf uur gaat het hagelen. De Kenianen trekken handschoenen aan en zoeken hun mutsen op. Voor ons ligt een langwerpig dal. 'n Merkwaardige plantengroei begint. Palmachtige bomen met een stam zo zacht als een wilde havanna. Vooraan zijn ze krankzinnig geworden. 't Gaat steeds sneller. De kolonne is nu 200 m. De hagel gaat over in slagregens. 'k Laat me afzakken naar de staart.
In de verte ligt een metalen hut. Als we er aankomen ranselt de hagel het zinken dak. De wind vliegt er aan alle kanten doorheen. Tot onze knieën zijn we nat van 't moeras. De rest is doorweekt van 't zweet en de regen. De Kenianen maken grappen. Af en toe een hand gekookte bonen en maïs etend.
't Wordt te koud en we stappen op. Al gauw passeren we de beek die van de top naar beneden stroomt. Clarewell komt in zicht. Als we er aankomen is er nog wat zon.
| |
Nairobi, 23 oktober 1975
Morgen haal ik een visum voor Tanzania. De Ngorogorokrater lig niet ver over de grens.
Daarnaast de Serengeti.
'k Schrijf in Brunners, 't Americain van Nairobi, ingesloten door hoeren van de meest uiteenlopende geslachten en rassen. Echte hoeren zijn er niet in Afrika, wel duizenden vrouwen die geld vragen voor de bijslaap. 'k Betaal niet graag voor een ziekte.
Nairobi is ook een goeie stad om bij te eten. Terug van Mount Kenia kocht ik een broek. De andere was grotendeels aan de rotspunten blijven hangen. En wat er van over was heb ik opgesleten toen ik me een paar honderd meter van een gletsjer liet glijden. Na vier dagen Hindu-restaurants werd ie al te klein.
In de Igbal heb ik een andere kamer opgezocht. Aan Iris en Vanessa was nog wel te wennen maar daarna werd het te gek. Drie mensen in bed en drie op de grond is te veel van 't goeie. Eén mens is 't optimum voor een kamer. Vorige week om ii uur 's avonds hield ik 't voor gezien. Volgens Juma, die 't kantoortje beheert, was er nog een bed vrij op kamer i. Erg genoeg waren daar ook twee kostschool-engelsen. Toen het één uur 's morgens was wouen de klootjes nog wat lezen.
'k Zei dat het misschien wel erg ondemocratisch was maar dat ik nu ging slapen. Protesterend gingen ze om. Er zijn hier beslist nog te veel Engelsen. De Mau-Mau heeft er met hun bekende zorgeloosheid maar heel weinig opgeruimd. Nog geen vijftig. Een vergissing is menselijk.
De zon was gauw vertrokken toen we eenmaal in Clarewell waren. 't Was ineens winter. Als ik voor 't eerst de hut uitkom zit er op nog geen vijf meter af stand een merkwaardig gevormd beest. 't Model van een marmot en niet
| |
| |
veel groter dan een konijn. Grijsbruin met kleine oren. Zonder staart. 't Zit te vreten tussen de losgescheurde rotsblokken. Zonder onnodige bewegingen maak ik een foto. Daarna nog één op drie pas afstand en de laatste terwijl ie uit m'n hand maïs eet. Hij probeert in m'n vingers te bijten als ik terugtrek voor 't op is. Later kom ik er achter dat het een hyrex is en dat ie samen met de olifant en de zeekoe tot dezelfde hoofdorde gerekend wordt. Als we om een uur of vier in de slaapzakken kruipen om warm te worden komt er een zeiknat-rillende Amerikaan binnen: Jim. Pas nadat ie helemaal blauw is geworden trekt ie z'n kleren uit die de volgende morgen nog precies zo op de grond liggen als ie ze heeft laten vallen.
Wanneer ie soep heeft gemaakt kruipt ie ook in z'n slaapzak. Hij komt net terug uit Zaïre waar ie een jaar als vrijwilliger heeft gewerkt. Hij probeerde in opdracht van de Amerikaanse regering konijnen te fokken. Maar iedere keer als ie er een stuk of zes bij elkaar had ontsnapten ze, werden gejat of gingen gewoon dood. Toen z'n treurige verhaal uit was zei ie, dat ie niet uitsloot misschien nóg wel meer van de Zaïrezen te hebben geleerd dan zij van hem.
't Was zeven uur. George en Jim sliepen al ongeveer. 'k Zat nog wat bonen te eten die we in het ‘Met-station’ al een paar uur hadden voorgekookt en die nu nog steeds niet gaar waren, toen er twee ratten in de bundel van m'n zaklantaarn liepen. Met m'n vrije hand, in de andere zaten de bonen, sloeg ik de eerste de hersens in met de houten hamer van konijnen-Jim. De tweede smeerde hem, maar even later kwam ie terug. Links naast me. 'k Hield de hamer op een meter boven de plaats waar ik hem de volgende sekonde verwachtte en liet het wapen loodrecht vallen toen die daar aankwam. Stikdood. ‘Twee ratten naar de verdommenis,’ zei ik tegen George, die nog niet helemaal sliep. Hij kwam half overeind: ‘Thats extremely bad for your Karma.’ Terwijl ik alleen aan 't eten dacht.
Nummer drie liet ik leven. Als ik voor middernacht George z'n filosofie niet zou overnemen kon ik altijd nog toeslaan, terwijl 't omgekeerde niet mogelijk was.
Rondspringend in m'n slaapzak, alle sokken waren zeiknat en blote voeten bevroren meteen, hing ik de rugzakken aan de spijkers en haken die overal geslagen waren. Om acht uur ging ik onder zeil. De ratten en muizen begonnen nu de hut af te grazen. 't Eerst donderden ze Jim z'n soeppan van de vergasser. 'k Dacht iets vlak boven m'n hoofd te horen en 'k deed de zaklantaarn weer aan. Twee kleine ratten of grote muizen met staarten als eekhoorns zaten in Jim z'n rugzak. Over de balken klommen z'er naar toe. 'k Tikte op z'n slaapzak en ried hem aan z'n voedsel in veiligheid te brengen als ie er wat van terug wou zien. Onder een soort aanrecht stond een metalen koffer met glucoseflessen voor intraveneuse toepassing. Alles wat eetbaar was sjouwden we daar in. Toen ik ging slapen was Jim al nergens meer. Z'n brood lag nog open en bloot aan 't eind van z'n slaapzak. 's Morgens was het een poortje. Z'n wiskie hadden ze niet open kunnen krijgen.
't Is 11 uur 's avonds. Vanessa zegt me dat Iris door een ander om 8 uur op de bus is gezet. Ik ben 't vergeten omdat ik zat te schrijven. Morgenochtend vertrekt ze uit Mombassa naar India waar ze woont.
Vrijdag heb ik gezegd dat ik 't zou brengen. Ze is voorzichtig geworden sinds ze vorige week door een Indische vriend met wie ze niet wou slapen is afgeranseld. ‘They are so frustrated. It's just for thát. They don't appreciate your company. And conversation.’
|
|