| |
| |
| |
Maarten 't Hart Walter Scott en de onbetrouwbare gids
Vanaf mijn negende tot mijn twaalfde jaar heb ik nooit mijn haar gekamd. Voor die tijd deed ik het wel omdat mijn moeder het wilde en ik haar bevelen niet durfde te weigeren; na die tijd deed ik het omdat ik steeds verliefd was. In die periode van het ongekamde haar fantaseerde ik 's avonds voor het slapen gaan over prinsen waarmee ik bevriend was en die ik vergezelde op lange tochten. Lezend in Walter Scott heb ik vaak moeten terugdenken aan die periode: het lijkt wel of Scott zijn inspiratie putte uit dat soort fantasieën, bij hem niet beperkt tot een paar jaar in zijn leven maar zijn hele leven in beslag nemend. Bovendien is op alle portretten die van hem bestaan een man te zien met ongekamd haar en dat valt alleen maar daarom niet zo op omdat vanonder het haar een door en door jongensachtig gezicht je aankijkt. Koningen komen in bijna alle romans van Scott voor; Robert C. Gordon noemde zijn boek over Scott heel toepasselijk ‘Under which King’? Dat Scott in veel opzichten zijn leven lang een schrandere jongen van twaalf jaar is gebleven is echter nog het duidelijkst af te lezen uit het feit dat liefde, verliefdheid e.d. in zijn romans zo'n uitermate kleine rol spelen: het leek wel alsof hij dat nauwelijks belangrijk vond, juist zoals een jongen van twaalf al dat gedoe rondom meisjes van oudere vrienden of broers maar belachelijk vindt. Alleen in Rob Roy is sprake van een enigszins acceptabele behandeling van een verliefdheid. Maar dat is dan ook de enige roman van Scott in de ikvorm en zeer geslaagd kan het verhaal over Frank Obaldistone en Diane Vernon toch niet genoemd worden.
Op grond van het bovenstaande zou men kunnen menen dat Scott een auteur is voor jongens: ik heb inderdaad in die periode van negen tot twaalf jaar voor het eerst Scott gelezen: een onbenullige bewerking van Ivanhoe en na dat boek had ik een groot wantrouwen tegen Scott dat veel later nog toenam toen ik Lucia di Lammermoor van Donizetti hoorde en zag. Dat soort wantrouwen, dat berust op slechts heel weinig feitelijke informatie, is doorgaans niet meer weg te krijgen. Ben je eenmaal tot de overtuiging gekomen dat een bepaalde auteur niet de moeite waard is, dan kom je daar zeer moeilijk vanaf, vooral als je nog nooit een letter van hem gelezen hebt. Scott is een schrijver die bij velen dit soort wantrouwen opwekt: niemand leest hem, iedereen heeft vage ideeën over ridders, tournooien, tweegevechten, kruistochten en wendt zich huiverend af. Ik ben er ook alleen maar toe gekomen om Scott te lezen omdat Theodor Fon tane in zijn brieven en essays telkens zo hoog opgeeft over Scott. Schoorvoetend nam ik Rob Roy ter hand omdat dat niet zo dik was. Maar na een paar bladzijden al begon de betovering, vooral omdat de figuren uit het boek zo direkt tot leven kwamen. Ik was zo onder de indruk van Nicol Jarvie uit die roman dat ik daarna The Heart of Mid-Lothian ter hand nam. Ik was toen wel voorbereid op dat ongelofelijke vermogen om personen tot leven te brengen maar niet op een beschrijving van
| |
| |
een bestorming van een menigte van een gevangenis. Die eerste honderd bladzijden - zonder meer het beste dat Scott geschreven heeft - overtroffen mijn stoutste verwachtingen. Daarna moest al het andere werk van Scott wel tegenvallen, zoiets is onherhaalbaar. Maar Guy Mannering bleek een verrukkelijk boek te zijn, vooral door die onvergetelijke portretten van Dandie Dinmont en Dominie Sampson. The Antiquary kon mij echter maar matig bekoren, het is een zeer vreemd boek.
Toch was mijn interesse voldoende gewekt om het nog maar eens te proberen met Old Mortality. Dat bleek een adembenemend boek te zijn, een groots en indrukwekkend werk en na die roman was ik voorgoed verloren, natuurlijk diende ik alles te lezen wat Scott geschreven had. Toen echter kwam de tijd dat ik mij door Ivanhoe heenworstelde, The Black Dwarf in mondjesmaat tot mij nam en Waverley doorploegde. Ook The Bride of Lammermoor viel erg tegen, afgezien van de figuur van Caleb Balderstone was er niet één echt levende persoon in dat boek. Maar A Legend of Montrose deed mij weer in mijn besluit volharden om alles van Scott te lezen: wat een prachtig verhaal over die grandioze omgekeerde brave soldaat Swejk, die onvergetelijke Captain Dalgetty. Dankzij Dalgetty was ik in staat om The Monastery, The Abbot, Kenilworth, The Pirate, The Fortunes of Nigel en Peveril of the Peak te lezen, steeds hopend om nog eens zo'n figuur als Dalgetty tegen te komen. Er zijn veel te weinig Dalgetty's op de wereld! Maar in die romans geen Dalgetty's. Toen ik ze gelezen had, had ik er genoeg van. Ik kon het niet meer opbrengen om nog meer van deze saaie romans te lezen, ik nam mij voor om alleen Redgauntlet nog te lezen, dat heette een groots boek te zijn en dan zou ik de rest laten voor wat zij was. Van Redgauntlet was ik echter zo diep onder de indruk dat ik toen manmoedig ook de andere romans gelezen heb. Quentin Durward bleek een prachtige avonturenroman te zijn en het, zoals men zegt op Jane Austen geïnspireerde, St. Ronan's Well, leek nog het meest op een buitengewoon knappe detective-roman. Daarentegen bleek er weer een groot uithoudingsvermogen nodig te zijn om The Bethroted en The Talisman door te werken en ook
Woodstock en The Surgeons Daughter waren tamelijk saai. Gelukkig was er toen nog het kostelijke The Fair Maid of Perth en het zeker niet slechte Anna of Geierstein, naast de goede verhalen The Highland Widow en The two Drovers; zij gaven juist genoeg aanmoedigingen om Scotts slechtste romans, Count Robert of Paris en Castle Dangerous te kunnen doornemen.
| |
De motieven
Elke schrijver met een enigszins omvangrijk oeuvre beschikt over een aantal motieven die als tamelijk statistische elementen in elke roman terugkeren en waarrond het verhaal zich als het ware uitkristalliseert. Bij Scott is dat wel heel duidelijk. In al zijn romans is het verhaal geweven rondom maaltijden die als rustpunten in een verhaal vol actie optreden en die te vergelijken zijn met een do-loop in een computerprogramma. Wie de 26 romans van Scott heeft doorgenomen, heeft ± 150 uitvoerige beschrijvingen van maaltijden gelezen.
Wie Scott leest, krijgt onherroepelijk honger! Het vreemde is dat geen enkele criticus van Scott ooit over die maaltijden schrijft, hoewel ze toch zeer belangrijk zijn. Peveril of the Peak begint met een monster-maaltijd; in Old Mortality wordt een reusachtig ontbijt op grootse wijze beschreven en in The Fair Maid of Perth is sprake van een begrafenis-maaltijd waaraan honderden deelnemen. In zijn Journal spreekt Scott ook voortdurend over ‘diners’ - ik denk dat in het werk en in het leven van Scott de maaltijden de plaats innemen van liefdesscènes. Waar bij andere auteurs bemind wordt, wordt bij Scott gegeten. Vanzelfsprekend: jongens in de groei hebben nu eenmaal altijd honger.
Een tweede zeer belangrijk motief bij Scott is het verdrinken of bijna verdrinken. Heel belangrijk is dat in The Antiquary waarin het
| |
| |
nog juist gered worden van verdrinking en het omkomen door verdrinking de twee polen zijn waarrond het boek geschreven is. Bij het eerste verdrinkingsgeval speelt de onbetrouwbaarheid van de opkomende vloed een belangrijke rol: hetzelfde element zal terugkeren in The Bride of Lammermoor en Redgauntlet. In Quentin Durward is het oversteken van een snelstromende rivier een teken van moed. In bijna al die scènes rondom water is die eigenaardige ambivalentie - lafheid tegenover moed - herkenbaar, een ambivalentie die in hoge mate kenmerkend is voor Scott en die uiteindelijk maakt dat zijn werken véél meer zijn dan alleen maar spannende avonturenromans, al zijn ze dat ook. Dit water-motief hangt ontegenzeggelijk samen met het centrale motief in Scott's werk, namelijk het motief van de onbetrouwbare gids, want water is ook onbetrouwbaar vooral in de vorm van een opkomende vloed. Anders is dat met het motief van de gewelddadige dood. In alle romans is er het, vaak als geïsoleerde en meestal ook onnodige scène voorkomende, verslag van de gewelddadige dood van een bij-figuur. Het valt daarbij op dat het verhaal altijd in 100 of minder woorden gedaan wordt. Scott heeft voor de beschrijving van moor d en doodslag veel minder woorden nodig dan voor de beschrijving van een maaltijd. De meest gruwelijke moord is stellig de moord op de gijzelaar Morris in Rob Roy, deze wordt door verdrinking om het leven gebracht. Gijzelingen komen veel voor in het werk van Scott (The Pirate, Quentin Durward) evenals agressie van kleine nationalistisch gezinde minderheden. Het werk van Scott is vaak beangstigend actueel!
Een ander motief dat nooit ontbreekt is het motief van het tweegevecht. Vanzelfsprekend komt het voor in de ridderromans over de kruistochten maar zelfs in een niet-historische roman als St. Ronan's Well neemt het een belangrijke plaats in. Daar is het echter geworden tot een zeer humoristisch onderdeel van het verhaal: één bepaalde figuur uit dat boek probeert de mensen in zijn omgeving steeds tegen elkaar op te zetten om maar secondant bij een tweegevecht te kunnen zijn. In het werk van Scott heeft het tweegevechtmotief overigens een diepere zin: het betekent zoveel als: in het leven zijn er altijd situaties waarin twee partijen tegenover elkaar staan en waarbij het niet goed uit te maken is wie van de twee gelijk heeft. Om nu vast te stellen wie gelijk heeft kan men een tweegevecht houden; de uitslag daarvan is bepalend. Natuurlijk is het geen goede methode maar een onbetrouwbare methode is altijd nog beter dan helemaal geen methode.
Een helaas zeer weinig geslaagd maar wel zeer typisch motief bij Scott is de rol van het bovennatuurlijke. Hij kon blijkbaar niet zonder en toch past het volstrekt niet in het werk van iemand die in feite, alle gepraat over Scott als romanticus ten spijt, een uitgesproken realist was. Scott's beste beschrijvingen zijn uitermate realistisch, bijvoorbeeld de fabelachtig mooie weergave van het gemekker van een aantal vrouwen in een postkantoor in The Antiquary. Als men zoiets kan beschrijven is men per definitie ongeschikt voor het beschrijven van bovennatuurlijke verschijnselen; dan beschrijft men die verschijnselen als realiteiten inplaats van ze te suggereren met subtiele aanduidingen. Dat is inderdaad precies wat Scott doet: de verschijning van de White Lady in The Monastery wordt beschreven als een doodgewone realiteit - daardoor is het volstrekt ongeloofwaardig. In veel andere romans zijn er ook van dat soort verschijningen, hoewel nooit zo uitbundig als in The Monastery. Vaak zijn het dan verschijnselen van reële personen uit het verhaal die op de meest onverwachte momenten op de meest vreemde plaatsen opduiken (Meg Merillies, Edie Ochiltree, Noma). Vaak is dat op de grens van het aanvaardbare behalve in het geval van Norna in The Pirate. Slechts eenmaal is Scott erin geslaagd om het bovennatuurlijke motief op een functionele en aanvaardbare wijze in een verhaal te verwerken, namelijk in het onvolprezen Wandering Willie's Tale in Red- | |
| |
gauntlet. In dat verhaal is er ook een samenhang tussen dit motief en het belangrijkste motief in het werk van Scott, namelijk het motief van de onbetrouwbare gids.
| |
De onbetrouwbare gids
Het motief van de onbetrouwbare gids komt voor in bijna alle romans van Scott. Alleen in The Pirate en The Bethroted lijkt het afwezig. Dit motief is uitermate onthullend voor datgene waar het in het werk van Scott om gaat. Al in de eerste roman, Waverley, is de onbetrouwbare gids aanwezig en hij zal, in allerlei vormen en vermommingen, optreden in de andere romans van Scott. Soms is de gids onbetrouwbaar omdat het nog maar een kind is en hoe zou een kind iemand door een gevaarlijke streek kunnen leiden? ‘Are you not afraid to travel so wild a road alone,’ vraagt Morton in Old Mortality aan een ‘little maid’ die hem als gids dient. Ook in Guy Mannering treedt onder meer een kind als gids op. Soms is de gids onbetrouwbaar omdat hij mogelijkerwijs een spion is van de tegenpartij (Quentin Durward, Anna of Geierstein, The Monastery, The Talisman, Count Robert of Paris) of hij is onbetrouwbaar omdat hij, volgens de maatstaven van de mensen uit de romans van Scott, behoort tot een bevolkingsgroep die niet te vertrouwen is. Ronald Mac-Eagh, de gids van Dalgetty is één van de ‘Children of the Mist’; de gids van Quentin Durward is een zigeuner en de gids van Count Robert is een neger. De figuren bij Scott zijn dan ook bijna altijd geneigd om hun gidsen maar weg te sturen (Frank Obaldistone uit Rob Roy doet herhaaldelijk pogingen om van Andrew Fairservice af te komen) maar zoals de neger zegt die Count Robert leidt: ‘No man, surely, who wishes to discover his way, would begin by chasing away his guide’. De figuren bij Scott kunnen hun gids niet wegsturen want zonder hem (of haar: in Guy Mannering en in The Heart of Mid-lothian is een vrouw de onbetrouwbare gids) kun je niets beginnen ‘in these parts, which, to a stranger, unguided, often
prove rough and inhospitable’. Bijna altijd zijn ‘these parts’ landstreken, slechts in The Fortunes of Nigel en in The Fair Maid of Perth wordt iemand door een stad geleid, resp. Londen en Perth. In het laatste geval is niet de gids maar degene die geleid wordt, een meisje van lichte zeden, ‘de onbetrouwbare’, een interessante inversie van het motief.
In enkele romans is sprake van iemand die een ander wil vergezellen en gidsen terwijl de ander alles in het werk stelt om van de ‘gids’ af te komen (St. Ronan's Well, Peveril of the Peak, Woodstock.) Dat lukt dan evenwel niet. Het motief van de onbetrouwbare gids is het meest luisterrijk aanwezig in Redgauntlet. In dat boek is Wandering Willie, een blinde violist, de gids van Darsie Latimer. Hoe kan ooit iemand die blind is een goede gids zijn? Tijdens de voettocht van Willie en Darsie vertelt Willie aan Darsie een verhaal, namelijk Wandering Willie's Tale. In dat verhaal is ook al weer sprake van een onbetrouwbare figuur die de hoofdpersoon uit dat verhaal, Steenie Steenson, Willie's Grandsire, eerst door een bos en later zelfs naar de hel gidst. Het is duidelijk dat deze onbetrouwbare persoon de duivel moet zijn en het is ook duidelijk dat we hier te maken hebben met een soort doos van Pandora: een blinde gidst een jonge man en vertelt een verhaal over iemand die door de duivel zelf gegidst wordt. In deze vorm verteld mag dit een onwaarschijnlijke en absurde constructie lijken: in Redgauntlet is het volstrekt overtuigend mede door dat plotseling unieke taalgebruik van Willie. Scott is helaas een bedroevend slecht stilist, behalve hier. Wandering Willie's Tale is een uniek verhaal, het wordt alleen maar geëvenaard door het erop lijkende verhaal Die Schwarze Spinne van Jeremias Gotthelf. In Redgauntlet is ook later opnieuw sprake van de onbetrouwbare gids, namelijk als Alex Fairford op weg gaat om zijn vriend, Darsie Latimer, te zoeken en ook hij gidsen nodig heeft om zijn weg te vinden.
| |
| |
Het motief van de onbetrouwbare gids zou verder niet zoveel te betekenen hebben (in de werken van Jules Verne komt het tenslotte ook vaak voor, denk aan Naar het Middelpunt der Aarde en De Kinderen van Kapitein Grant) als het niet in hoge mate symbolisch was voor de inhoud van Scott's werken. In de eerste plaats is Scott zelf een onbetrouwbare gids als schrijver, iemand die 's avonds nog niet wist hoe hij de volgende dag zijn roman zou verder schrijven; hij maakte geen plan vooraf, wat zowel de eigenaardige losse structuur van zijn werk alsook die aparte, voor hem zo karakteristieke, levendigheid enigszins verklaart. Geen schrijver waarbij van te voren zo moeilijk te voorspellen is hoe het zal aflopen als Scott: hij wist het namelijk zelf niet. Belangrijker dan dat is evenwel dat Scott's romans bijna alle gaan over jongemannen die genoodzaakt zijn ‘to discover their way in life’, het zijn altijd mensen die geplaatst worden voor de keuze om zich te verklaren voor of tegen twee elkaar bestrijdende partijen; kiezen zij voor de één dan betekent dat vanzelfsprekend dat zij tegen de ander zijn. De tragiek van het niet kunnen kiezen omdat in beide partijen goede en slechte elementen of omdat in de ‘slechte’ partij nu juist familie-leden of vrienden of zelfs gelieven te vinden zijn, is het onderwerp van de romans van Scott. En daar past ook de onbetrouwbare gids in want deze is het negatief, de schaduw van de jonge man die niet kiezen kan. De onbetrouwbare gids bevindt zich ook tussen de twee partijen, is ook iemand die niet echt een keuze heeft gemaakt of die geen keuze kan of zal maken. Scotts grootheid als schrijver ligt daarin dat hij steeds schrijft over mensen die tussen twee partijen in staan, mensen die niet weten te kiezen omdat zij inzien dat de wereld niet in te delen is in ‘goeden’ en ‘slechten’. Maar Scott's falen als romanschrijver ligt hierin dat hij
nooit ten volle de tragiek van het tussen twee partijen ingeklemd zijn heeft weten weer te geven, al is hij er dicht bij gekomen in Redgauntlet en Old Mortality. Die tragiek bestaat namelijk vaak daarin dat de tussen de twee partijen staande figuur verketterd wordt door mensen die tot beide partijen behoren of nog erger, vermoord wordt door tijdelijk samen opererende leden van beide groepen. Zover komt het bij Scott nooit maar Morton uit Old Mortality wordt zowel door de Engeben als door de Covenanters bijna ter dood gebracht. In Old Mortality heeft Scott zijn thema het meest volledig en meest consistent uitgewerkt. Henry Morton wordt de zondebok van de beide strijdende partijen. Ook in Waverley, waarin de gelijknamige hoofdpersoon is ingeklemd tussen de Jacobieten en de Engeben heeft Scott dit thema op overtuigende wijze gestalte gegeven.
Een enkele keer is het niet een jonge man die geplaatst wordt voor het dilemma van de keuze tussen twee partijen. In Peveril of the Peak is het Bridgenorth, een al oudere man, die door zijn integriteit, zich niet volledig kan vereenzelvigen met zijn partijgenoten, de Presbyterianen. Het is jammer dat dit boek zo weinig geslaagd is, het materiaal om iets groots te scheppen was ruimschoots voorhanden. Er is slechts één goed gedeelte in het boek, dat zijn de bladzijden waarin verhaald wordt over Julian Peveril die probeert een man van zich af te schudden die hem als gids wil dienen.
Zodra bij Scott mensen op weg zijn is hij op zijn best: daarom zijn de romans die bijna uitsluitend bestaan uit tochten, (Waverley, Guy Mannering, Old Mortality, Rob Roy, A Legend of Montrose, The Heart of Midlothian en Redgauntlet) zonder meer de beste. Een heel interessante variant van de figuur zonder identiteit die niet kan kiezen levert A Legend of Montrose. Dalgetty is namelijk iemand die het allang heeft opgegeven om een verantwoorde keuze te doen en die daarom slechts één leidraad heeft bij de keuze: wie betaalt mij het meeste? Het geld is Dalgetty's gids, een onbetrouwbare gids ongetwijfeld, maar beter een onbetrouwbare gids dan helemaal geen gids. Dankzij zijn geldelijke cynisme is Dalgetty een figuur die boven de partijen
| |
| |
staat. Daarom kan hij ook zonder schroom zijn mening verkondigen over die partijen - hij is volkomen zichzelf, een figuur die door volstrekte loyaliteit integer is en tegelijkertijd vrij omdat slechts geld hem bindt aan degenen waarvoor hij gekozen heeft. Dalgetty is één van de weinige figuren bij Scott die het probleem van de keuze heeft kunnen oplossen.
Dat het eigenlijk een schijn-oplossing is betekent dat het probleem in feite onoplosbaar is. Een andere variant vinden we in The Fair Maid of Perth. In dat boek is moed de onbetrouwbare gids van Henry Smith, moed gepaard gaande met een drang tot vechten. Het brengt deze wapensmid voortdurend in moeilijkheden maar tragisch is zijn lot nooit. Scott heeft de tragiek, inhaerent aan dit thema, nooit op grootse wijze gestalte kunnen geven. Dat is merkwaardig genoeg te danken aan een unieke eigenschap van Scott, namelijk zijn boven alle lof verheven vermogen om mensen te creëren. Zijn figuren zijn te levend dan dat ze tragisch zouden kunnen zijn, vitaliteit en tragiek verdragen elkaar niet, humor en tragiek ook niet. De enige echt tragische figuur in het werk van Scott is Ravenswood; hij is dan ook niet geloofwaardig. Had Scott inderdaad de in het thema opgesloten mogelijkheden volledig ontwikkeld dan zou hij misschien werken hebben geschreven als de zozeer door hem beïnvloede Thomas Hardy of Marcus Clarke. His Natural Life van de laatste is de grootste roman uit de vorige eeuw, een diep tragisch werk over de gevangene Rufus Dawes.
Scott's tragiek is dat hij teveel een humorist was om één van de allergrootste romanschrijvers te kunnen worden. Slechts Cervantes heeft tragiek met humor kunnen verenigen omdat Don Quichotte tragisch is omdat je om hem moet lachen.
| |
Scott en zijn figuren
De romans van Scott kunnen worden onderverdeeld in 4 groepen. Er zijn 4 Kruisvaarderromans, 2 buiten Engeland spelende historische romans over Karel de Stoute en Lodewijk xi, 4 in Engeland spelende historische romans die ieder voor zich een bepaald gedeelte van de Engelse geschiedenis van Elizabeth i tot Karel ii behandelen. Bij die vier romans behoren ook duidelijk de twee in Schotland spelende romans voor en tijdens het leven van Mary Stuart (The Monastery en The Abbot). Tenslotte zijn er nog de echte Schotse romans, 14 in getal. In al de niet Schotse historische romans staat een koning of koningin centraal; deze koning(inn)en zijn prachtig weergegeven. Toch is het niet in deze figuren dat Scott's vermogen om mensen tot leven te wekken het meest luisterrijk schittert. Scott's beste figuren bevinden zich in de romans die in Schotland spelen; in die romans zijn het ook nooit de hoofdfiguren die men niet meer vergeet maar de bij figuren. Scott kon koningen of laag op de maatschappelijke ladder staande Schotten tot leven brengen: alles wat daar tussen ligt is mislukt. Dat is minder vreemd dan het op het eerste gezicht lijkt. Koningen voeren zelden of nooit gesprekken, zij geven alleen maar bevelen of spreken andere mensen toe. Laaggeplaatsten voeren ook eigenlijk geen gesprekken, ze leuteren maar wat. En dat doen die figuren bij Scott dan ook: nooit is er sprake van echte dialogen, nooit van gepsychologiseer, nooit (behalve in St. Ronan's Well, een roman van Balzac avant la lettre) ook spreken de mensen over elkaar. Bij hoge uitzondering wordt eens een enkele keer weergegeven wat iemand denkt: in The Fortunes of Nigel verontschuldigt Scott zich er zelfs voor dat hij op een bepaald moment vermeldt wat er in Nigel omgaat.
De mensen bij Scott, en dan vooral de Schotten, komen tot leven, omdat ze, ieder weer anders, op een voor hen karakteristieke manier spreken. Ze hoeven maar twee zinnen te uiten en dan leven ze al. Vaak zijn het losse, volstrekt absurde of althans ongebruikelijke uitspraken waardoor die figuren tot leven komen. Scott is wel ‘The Wizard of the North’ genoemd. Vooral ten aanzien van dit vermogen zijn deze woorden gerechtvaardigd. Het is
| |
| |
een vermogen dat bij mijn weten volstrekt uniek is; zelfs Dickens heeft meer ruimte nodig dan Scott om zijn figuren tot leven te wekken. Scott dankte dat vermogen, denk ik, aan zijn fabelachtige geheugen en aan zijn intense belangstelling voor mensen, in dit verband is een passage uit The Fortunes of Nigel interessant, ook omdat ze zo mooi contrasteert met een soortgelijke uitspraak van Gerard van het Reve, die echter juist beweert dat datgene wat mensen in de trein zeggen nog geen twee seconden overweging waard is. ‘We never found ourselves in company with the stupidest of all possible companions in a postchaise, or with the most arrant cumber-corner that ever occupied a place in the mail-coach, without finding that, in the course of our conversation with him we had some ideas suggested to us, either grave or gay, or some information communicated in the course of our journey, which we should have regretted not to have learned, and which we should be sorry to have immediately forgotten’. Dat immediately forgotten is kennelijk een understatement, Scott vergat zoiets blijkbaar nooit meer of hij noteerde alles. In ieder geval is er in zijn boeken een reusachtige hoeveelheid ‘praat’ weergegeven van allerlei aard dat domweg een neerslag moet zijn van wat hij om zich heen hoorde.
Verder is Scott natuurlijk uniek omdat hij zo fabelachtig goed massascènes kon beschrijven. Noch de veldslagen in Old Mortality noch ook de weergave van de Portuous Riot in The Heart of Mid-lothian (in zekere zin is daarin de menigte die Portuous naar de galg leidt één van de onbetrouwbare gidsen in dit boek) vergeet men ooit. Het is vreemd dat Scott, die vaak uitgesproken rommelige en slechte zinnen schrijft, dan plotseling over het vermogen blijkt te beschikken om een sober en krachtig proza te schrijven.
Er zijn echter ook dingen die Scott niet kon. Zo zegt hij zelf over Jane Austen: ‘That young lady has a talent for describing the involvements and feelings and characters of ordinary life which is to me the most wonderful I ever met with. The Big Bow-wow strain I can do myself like any now going, but the exquisite touch which renders ordinary commonplace things and characters interesting from the truth of the description and the sentiment is denied to me’.
Uit deze passage, die niet alleen opvalt door de lelijke woorden Bow-wow strain, maar ook door de voor Scott zo karakteristieke bescheidenheid, blijkt duidelijk dat hij heel goed zijn eigen beperkingen zag. Wat bij Scott ook opvalt is dat al zijn mensen zo door en door gezond zijn, ze kunnen slecht zijn maar er zijn nooit psycho-pathologische gevallen bij zoals zo vaak bij Dickens. Scott zelf moet psychisch werkelijk door en door gezond geweest zijn en toch schreef hij romans. Hoe is dat mogelijk? Wat was Scott voor iemand?
| |
Walter Scott
Hij leefde van 1771-1832. Eén van zijn benen was niet normaal - hij had min of meer een lamme poot maar hij kon ermee paardrijden en ook wandelen was niet uitgesloten. Ook in andere opzichten was het lichaam van Scott niet wat het had kunnen zijn: hij is vaak ernstig ziek geweest en sommige van zijn werken heeft hij, tussen kreten van pijn door, vanaf zijn ziekbed gedicteerd (o.a. The Bride of hammermoor). Scott's vader moet een echte calvinist geweest zijn, een man ook met een voorkeur voor kerkhoven die hij, samen met zijn zoon, regelmatig bezocht. Dat alles heeft in zoverre sporen nagelaten in Scott's werken dat hij een paar meesterlijke portretten van calvinisten heeft gegeven, vooral in Old Mortality. Scott is echter, ondanks of juist als gevolg van zijn calvinistische opvoeding, een volstrekt a-religieus schrijver. Godsdienst is zelfs niet eens een onbetrouwbare gids, het betekent helemaal niets in zijn werk, het heeft alleen af en toe politieke betekenis.
Dat Scott rechten heeft gestudeerd, heeft in vele boeken zijn sporen nagelaten. The Heart of Mid-lothian is een boek over wetten en
| |
| |
rechtspraak en vooral over gerechtigheid. St. Ronan's Well is de eerste echte detectiveroman. Touchwood is een prachtig specimen van een privé-detective, zijn voorgewende onnozelheid doet denken aan hetzelfde bij zoveel helden uit latere detective-verhalen.
Het schijnt dat Scott, zoals zoveel anderen, in de puberteit een ongelukkige liefde heeft beleefd. Sommige eritici (Edwin Muir) zijn geneigd daar het gehele oeuvre van Scott uit te verklaren. Het feit echter dat Scott zo zelden - en als hij het doet dan nog zo weinig overtuigend - over de liefde tussen man en vrouw schrijft, maakt het weinig waarschijnlijk dat dit echt een heel ernstig jeugdtrauma is geweest. Eenmaal schrijft hij een paar zeer verhelderende zinnen over liefde, namelijk in Quentin Durward: ‘They were placed in that relation to each other, in which sentiments of mutual regard are rather understood than announced, and which often forms the most delightful hours of human existence, and as frequently leads to those which are darkened by disappointment, fickleness and all the pains of blighted hope and unrequited attachment’. De schrijver van deze, helaas ook weer lelijke zinnen, was overigens gelukkig getrouwd en had twee dochters.
Scott's romans zijn alle ontstaan na 1814, dus nadat hij 43 was geworden. Als men bedenkt dat hij in de periode van 1814 tot zijn dood in 1832 behalve 26 dikke romans ook nog 12 delen brieven, 12 delen ‘miscellaneous’ proza, een 6-delige biografie van Napoleon en een twee-delig dagboek schreef, kan men zich alleen maar verbazen over de ontzaggelijke ijver van deze man. Hij moet ongeveer 2000 pagina's per jaar geproduceerd hebben in deze periode. Wat kan de oorzaak zijn geweest van dit merkwaardige gedrag? Tot op het moment dat de firma die zijn romans publiceerde en waarin Scott een deel van zijn geld had gestoken, failliet ging, is dat onduidelijk. Na het bankroet van de firma schreef Scott omdat hij vond dat hij geld moest verdienen om de schulden, ontstaan als gevolg van het bankroet, te betalen. Dat Scott zonder dat daarvoor een dringende noodzaak was - het kon hem tenslotte niet worden verweten dat anderen een wanbeleid hadden gevoerd - de schuldenlast op zich nam, is weer een voorbeeld van die ridderlijke en jongensachtige generositeit die zo kenmerkend is voor deze door en door edelmoedige man. Tweemaal heeft Scott in zijn leven een familie-lid minder vriendelijk behandeld (terecht volgens mij); voor het overige is geen biograaf in staat om ook maar één misstap van Scott op te tekenen en uit de memoires van tijdgenoten rijst een beeld op van een uiterst vriendelijk, gastvrij en goedhartig mens.
Wat mag dan toch het raadsel van zijn arbeid wezen? Goed: hij schreef voor geld maar waarom schreef hij dan zoveel? Jaarlijks inde hij duizenden ponden van de al uitgegeven romans; elke nieuwe roman leverde ook nog weer duizenden ponden op. In 1821 betaalde men hem £ 1000,- voor één gedicht! Er was zoveel vraag naar zijn romans dat de Ocean, een schip uit Schotland geladen met 7000 exemplaren van The Fortunes of Nigel, aankomend op zondag en gelost in de nacht van zondag op maandag, dadelijk terug had kunnen gaan voor een nieuwe lading. Maandagmorgen om 10.30 waren namelijk alle 7000 exemplaren van Scott's nieuwste roman verkocht en men vertelt dat in Londen de mensen op straat, al wandelend, liepen te lezen in deze nieuwe roman. Scott verdiende meer met één roman dan vele andere auteurs met een heel oeuvre. Scott gebruikte het geld om meer land rondom Abbotsford te kopen. Maar kan dat werkelijk de drijfveer geweest zijn achter deze onuitblusbare ijver? Charlotte, de Franse vrouw van Scott, moet eenmaal gezegd hebben dat haar man die miserabele romans schreef omdat zij geld nodig hadden en Scott zelf heeft zich in soortgelijke bewoordingen uitgelaten over zijn eigen werk. Zo zei hij over The Monastery: ‘I agree with the public in thinking the work not very interesting; but it was written with as much care as the others
| |
| |
- that is, with no care at all’. Maar als hij dan alleen voor geld schreef is het weer onbegrijpelijk dat hij, toen het inderdaad plotseling nodig was na het bankroet, geen plezier meer beleefde aan het schrijven. In het ‘Journal’ zijn vele uitspraken waaruit dat blijkt. Toch ontstond in die periode nog het frisse boek The fair Maid of Perth.
Scott's persoon en werk roept vele vragen op die niet te beantwoorden zijn. Hoe meer men van en over deze man leest, hoe minder men ervan begrijpt. Scott was geen kunstenaar die streefde naar het maken van een zo volmaakt mogelijk kunstwerk, hij was geen man met een zodanig scherpe kijk op mensen en een zodanige kwaadaardige en rancuneuze installing ten opzichte van mensen dat dat, zoals bij toch zeer veel romanschrijvers, zijn tijdgenote Jane Austen voorop, de inspiratie leverde voor zijn werk. En al evenmin was hij een gekweld genie zoals Emily Brontë, die trouwens veel van hem geleerd heeft. Scott was een zeer slecht dichter; degeen die dat het eerst inzag was hijzelf. Nadat hij gelezen had hoe het ook kon, bij Byron, heeft hij bijna geen gedicht meer geschreven. Noch zijn brieven noch ook zijn dagboek geven ook maar enig inzicht in het waarom en het waartoe van het bij elkaar toch reusachtige torso dat de Waverley-Novels vormen. Scott uit zich nooit zo over zichzelf dat daardoor iets opgehelderd wordt. Ik denk niet dat hij het niet wilde maar dat hij het niet kon. Misschien is het zijn belangstelling voor geschiedenis geweest die hem ertoe bracht romans te schrijven. Hij heeft met zijn romans de geschiedenis gevitaliseerd en hij heeft, tot in onze tijd toe, honderden schrijvers geleerd hoe je historische romans moet schrijven. En toch zijn zijn echte historische romans lang zo goed niet als nauwelijks als historische romans aan te duiden werken als Redgauntlet en The Heart of Mid-lothian.
Twee dingen kan men van hem leren: uit zijn romans, brieven en dagboek blijkt dat hij elk mens, hoe hoog gestegen of hoe laag geplaatst ook met diezelfde onbevooroordeelde en on- | |
| |
bevangen instelling benaderde; hij veroordeelt nooit, hij deprecieert nooit, hij ziet in elk individu een medemens die met respect en waardigheid behandeld moet worden. Als men zijn romans leest, leert men om alle uitingen over medemensen die een moreel oordeel, een kwalificatie inhouden, te verafschuwen. Het paradoxale is de keerzijde van deze humaniteit, dat Scott in het geheel geen bezwaar had tegen sociale stratificatie: als een doodgraver een even uniek en waardevol individu is als een koning is het ook niet nodig om hen in sociaal opzicht gelijk te trekken.
Wat men verder van Scott kan leren is die verwonderlijke, gelijkmatige en vanzelfsprekende wijze waarop de dood aanvaard wordt. In enkele van zijn romans uiten mensen, vlak voordat zij sterven, zich over het doodgaan en dat levert zeer wonderlijke uitspraken op: ‘My hope, trust and expectation is, that the mysterious frame of humanity shall melt into the general mass of nature, to be recompounded in other forms with which she daily supplies those which daily disappear, and return under different forms’, zegt de zigeuner, de onbetrouwbare gids in Quentin Durward vlak voordat hij wordt verhangen. Hoe vreemd is dit wonderlijke pantheïsme van een calvinistisch opgevoed schrijver! Scott is werkelijk een raadsel, een man waarvan men minder begrijpt naarmate men meer van hem weet.
| |
De invloed van Scott
Scott heeft ongetwijfeld meer invloed gehad dan ooit enig andere schrijver. Hij heeft de gehele negentiende eeuw onder zijn voogdij genomen, hij is een gletscher waaruit vele rivieren ontspringen. Hij heeft bovendien de geschiedschrijving diepgaand beïnvloed en 200 nieuwe woorden in de Engelse taal geïntroduceerd. In zijn romans is het vertellen belangrijker dan al het andere en daarmee heeft hij de roman geëmancipeerd van de achttiendeeeuwse verhandeling over mensen tot vertelling waarin mensen handelend en sprekend optreden. Hij heeft een synthese gemaakt van het Engelse drama en de Engelse roman voor hem en daarmee alle romanschrijvers na hem zeer aan zich verplicht. Van Poeskin, die in De kapiteinsdochter rustig enkele passages opnam uit The Heart of Mid-lothian (een plagiaat dat herinneringen oproept aan het plagiaat van Leo Tolstoi in Anna Karenina waarin een passage voorkomt die zo uit The Prime Minister van Trollope lijkt te zijn overgeschreven), tot Vestdijk toe heeft men roofbouw gepleegd op de romans van Scott. Zowel qua thematiek als sfeer lijkt een werk als De Vuuraanbidders, waarin ook sprake is van een jonge man die tussen twee partijen zou moeten kiezen en dat niet doet, een meesterlijke roman van Scott en het is misschien geen toeval dat de passage in De Vuuraanbidders waarin wordt beschreven hoe een dominee van de preekstoel wordt gesleurd, verdacht veel lijkt op het begin van Woodstock. Ik neem aan dat Vestdijk in zijn jeugd veel Scott gelezen heeft: romans als Puriteinen en Piraten, Het vijfde Zegel en Ierse nachten doen zo sterk aan Scott denken dat dat nauwelijks toeval kan zijn.
| |
Scott's status als schrijver
De bewonderaars van Scott (bijvoorbeeld F.R. Hart in Scotts Novels en E. Johnson in The Great Unknown) zien in hem vaak één van de grootste zo niet de grootste romanschrijver uit de wereldliteratuur. Zijn dagboek wordt door zijn bewonderaars geprezen alsof er nooit een menselijker en ontroerender document zou zijn ontstaan. Men spreekt over zijn grote wijsheid, zijn intelligentie, zijn edelmoedigheid en zijn groot inzicht in mensen.
Ja, die eritici en biografen van Scott behoren ook bij de bij Scott zozeer passende onbetrouwbare gidsen. Natuurlijk is Scott een groot schrijver en één van zijn beste romans lezen is een gebeurtenis. Maar het is zelden zo dat Scott je ontroert, zelden ook dat je getroffen wordt door een indringende uitspraak, een plotseling helder inzicht. Voor een
| |
| |
deel komt dat omdat hij zo slecht schreef, ook al was hij een ongeëvenaard verteller. Zijn stijl wordt gekenmerkt door een voortdurende opeenstapeling van bijzinnen en tussenzinnen; ook daarin lijkt hij op Vestdijk. Zijn proza is noch eenvoudig nog poëtisch en dat is soms jammer. Maar anderzijds is er een merkwaardige frisheid in zijn werk, een koelheid en vitaliteit ook die uitermate aantrekkelijk zijn.
Om het niveau van Scott aan te geven kan men hem, ook al lijkt dat op het eerste gezicht vreemd, het beste vergelijken met een componist wiens leven bijna geheel samen valt met dat van Scott, namelijk Beethoven (1770-1827). In ieder geval hebben zij gemeen dat zij op hun beider terrein de gehele negentiende eeuw hebben beheerst. Bij beiden treft ook die voorkeur voor het heroïsche, bij beiden diezelfde verering voor Shakespeare, bij beiden die onverschrokken koene beheersing van het materiaal. En Beethoven betovert je, als je voor de eerste maal luistert naar een compositie van zijn hand, evenzeer als Scott. Maar waag het niet Scott te herlezen en waag het ook niet te vaak naar hetzelfde werk van Beethoven te luisteren: dan lijkt het merkwaardig leeg en soms zelfs banaal. Het zijn beide uitgesproken extraverte persoonlijkheden. Als zodanig kunnen zij andermans oppervlakte in heftige beroering brengen en daarin ligt hun grootheid maar tevens hun beperktheid. Dat zij veel met elkaar gemeen hebben blijkt wel uit het feit dat een derde tijdgenoot, ook zo'n soort reus, Goethe, ze beiden zeer, en op dezelfde wijze, bewonderde. Diezelfde Goethe had geen begrip voor Schubert, ik denk dat hij Jane Austen ook niet zou hebben gewaardeerd. Zoals Jane Austen zich verhoudt tot Scott, zo verhoudt Schubert zich tot Beethoven. In de wereld van Walter Scott is geen plaats voor het innerlijk, geen ruimte voor al die subtiele verschuivingen en halftinten in iemands gemoed, geen begrip voor verliefdheid, geen aandacht voor mijmeringen, herinneringen, dromen, gedachtenspinsels. Het kan zeer bevrijdend zijn om enige tijd in een dergelijke atmosfeer te verkeren want in Scott's wereld is geen plaats voor alles wat ook maar enigszins ziekelijk of morbide is, geen plaats voor melancholie, bitterheid of rancune, maar dat maakt ook dat men daarna des te meer kan verlangen naar de, om met de grootste dichter uit Scott's tijd (Leopardi) te spreken,
Tedere ontroeringen, de droeve en dierbare
tochten van het hart, het bittere herdenken.
|
|