| |
| |
| |
Kallimachos Epigrammen
Vertaling Charles Vergeer
28
Ik wil slechts smalen om verhalen die alles herhalen:
'n weg door ieder betreden wordt door mij gemeden.
Die ieder laat laaien, zal ik niet naaien; water uit 'n fontein
smaakt mij niet fijn; ik ben niet belust op die iedereen kust.
Enkel Lusanios jij, jij alleen bent rein en schoon:
zijn antwoord kreeg ik van Echo: ‘hoon’.
| |
29
Laten we de bekers vullen en nogmaals brullen ‘op Diokles’
de schenker; hij doet me zwellen (niet enkel van 't zwelgen):
mooi joch, volmaakt zo naakt: waterdrinkers zullen 't
ontkennen: dan ben ik de enigste die schoonheid kan bekennen.
| |
31
Zoals jijzelf blijft volgen, m'n jager Epikudes, de sporen
van een ree, 'n haasje in 't gebergt, door sneeuw en ijs,
in hitsig verlangen 't te vangen - maar als men je wijst:
daar ligt 't wild voor je klaar: neem je 't niet -:
Zó is mijn liefde; al wat vlucht wekt mijn zucht, maar
wie zich aanbiedt aan mij, Epikudes, ga ik voorbij.
| |
42
Kwam ik met opzet bij je, Archinos, scheld dan vrij;
maar was mijn komst gedwongen: overweeg dan dit,
liefde is vol vuur en m'n wijn puur: d'één dreef me hier
binnen, d'ander beroofde me van m'n zinnen.
Maar bracht ik je in opspraak? wel nee 't was al te laat,
ik kuste slechts de poort; kan zoiets nu ook al kwaad?
| |
| |
| |
43
Heeft onze gast niet 'n verborgen wonde? Bij
zijn derde dronk reeds - niet gezien? - ontsnapten
zulke diepe zuchten z'n borst: zie hoe hij alle rozeblaadjes
morst van zijn drinkkrans in 't rond, op de grond.
Daar binnen woedt 'n brand, Goden; wat er achter
steekt weet enkel hij die zelf ook vaak inbreekt.
| |
44
Verstopt onder 't as, laait 't vuur nog
zo hoog als 't was: och god Pan, Bakchos:
raak mij niet aan, omarm me niet: ook wat niemand ziet
is er wel - als 'n kwel, wie kan 't stelpen? - ik kan 't
niet helpen, Menexenos, maar ik ben bang voor zo'n vuur,
't zal z'n weg wel vinden, en m'n hart verslinden.
| |
32
Ja, mijn handen zijn leeg - ik heb je alles gegeven -
maar wees lief, zeg 't niet; wil mijn droom niet storen,
't is bitter steeds van je eigen smart te moeten horen;
ach, lieveling, toch! hoe kun je zo harteloos zijn.
| |
45
‘Vlucht maar, jij zult weerkeren, Menekrates’ - 't was de twintigste
september. En nu? Oktober - de hoeveelste?: tien;
willig dragen de ossen reeds hun juk; welgedaan god Hermes!
Welgedaan? bij mij? drie weken verstreken, waar bleef hij?
| |
46
Zo'n Eénoog wist wonderwel hoe de liefde te bezweren;
bij de aardkluiten, hij had 't wel bekeken, die Poluphanos.
De liefde immers moet kwijnen waar de kunsten verschijnen, Philippos,
en tegen 't begeren werkt één middel heel probaat: wijsbegeerte.
Ook wil 't mij toeschijnen dat van de honger, naast veel plagen,
één voordeel komt, 't helpt ons de liefde voor jongens te verjagen.
Om Eroos te bestrijden heb ik dus wapens in overvloed;
hoef enkel maar te zeggen: ‘Manneke, hoepel op,
jou vrees ik niet, noch je pijlen: ben door m'n dichter-
schap dubbel beschut: “dagdromen en van honger omkomen”.’
| |
| |
| |
Noten
De meer wetenschappelijke edities van Kallimachos zijn:
- Callimachi (etc.) ed. U. de Wilamowitz-Moellendorf, Berolini 1907,
- Callimachea ed. Otto Schneider, 2 vols. Lipsiae (Teubneri) 1870,
- Callimachus ed. Rudolfus Pfeiffer 2 vols. Oxonii 1949-1953.
Die laatste gebruikte ik, en vertaalde daaruit de navolgende epigrammata:
1 - 28 4 - 42 7 - 32
2 - 29 5 - 43 8 - 45
3 - 31 6 - 44 9 - 46
Deze edities geven de griekse tekst met latijnse verklaring. Voor een tekst met daarnaast de vertaling, kan men terecht bij:
- Callimaque, par Émile Cahen, Paris 1922 (Budé),
- Callimachus, by C.A. Trypanis, London 1958 2 vols. (Loeb),
- Kallimachos, Dichtungen, Ernest Howald und Emil Staiger, Zürich 1955 (Bibl. d. Alten Welt). Over het leven van Kallimachos kan men nog raadplegen het boek van E. Howald: Der Dichter Kallimachos von Kyrene, Erlenbach-Zürich 1943. ad 28: Alle uitgevers hebben de komma voor 'nchô, wellicht kan hij er beter achter.
Attische vazen met kalos-opschrift leren dat zowel het lokaal Attische naichi, als het echo-effect van kalos tot het erotische jargon behoren. Er is teveel moeite gedaan om in echei een echo van naichi te vinden. Het is voldoende dat in allos kalos naklinkt. Het subject van phèsi is èchô. Het ironische effect van het epigram berust op de tegenstelling tussen het breed uitgewerkte principe sikchainô panta ta dèmosia (vs. 4) en de beknopt uitgevoerde teleurstelling, die de dichter met dit principe in het eerste zich voordoende praktische geval beleeft.
Duidelijk is in ieder geval dat uit dit - veel besproken - epigram blijkt hoe Kallimachos hetzelfde principe van exclusiviteit van zijn literaire activiteit, tevens toepast op zijn aktiviteiten in de liefde. In vs. 1 verwijst to kyklikon zeker naar ‘de epische dichters in Homerische stijl’, maar daarom hoeft het woord nog niet ‘cyclisch’ te betekenen: de Liddell/Scott vertaling ‘commonplace’ is terecht.
Tenslotte moet ik wijzen naar Theognis vss. 959-62, als een duidelijke parallelle plaats.
ad 29: Waarschijnlijk spreekt K. in dit moeilijke ep. als symposiarch (leider van de drink- en praatgroep), en richt beide bevelen tot zijn schenker.
ad 31: De opvatting van Gow: ‘The poet ressembles in his affairs of the heart the hunter, who, having killed one animal, immediately hurries on in pursuit of another’ is onjuist, want men moet tè tode beblètai thèrion opvatten van een dier, dat door een ander geschoten is. De jager hoeft zich dus de moeite van het jagen niet meer te getroosten. Hij echter houdt juist van het vermoeiende spel van de jacht.
Horatius Sat. L, 2, 105-8 is een verkorte weergave van dit ep.
ad 42: Dit gedichtje is gevonden op de muur gekrast van een huis op de Esquilijnse berg te Rome. De tekst der laatste twee regels is corrupt: ephilèsa tèn phlièn, of philèn?
ad 44: Het ep. is een schertsende allusie van de dichter op zijn eigen onmacht zijn liefdesgevoelens te beheersen.
ad 46: Er bestaat overeenkomst tussen dit ep. en de elfde idylle van Theokritos. Het ep. is ‘Dorisch’ geschreven. K. schrijft evenals Theokritos een ‘kunsttaal’. De dichter geeft eerst een dichterlijke remedie (Polyphamos en Galathea) en dan een meer medische remedie voor zijn vriend Philippos, die hoogstwaarschijnlijk zelf arts was.
|
|