Maatstaf. Jaargang 23
(1975)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Charles Vergeer Het knapenliedboek van Strato van SardeisDe toneelspeler Hegelochus moest voortijdig zijn carrière beëindigen toen hij de versregel van Euripides ‘èk kymátoon gàr aythis ay galèn'horóó’ (=ik zie hoe de bruisende zee weer tot kalmte komt) uitsprak zoals hij er staat. Hij vergat dat het kommaatje achter galèn aangaf dat zachtjes een a moest meeklinken. Nu klonken midden in de tragedie de woorden ‘de poes komt’. Wat hier onopzettelijk gebeurde is voortdurend de opzet in de hieronder volgende erotiese gedichtjes. Kleine klankverschuivingen hebben grote betekenis; ongeveer zoals de achtbare uitdrukking ‘de jongeheer Wiegel’ door een lichte verandering van accent ietwat anders beduidt zo de man ‘van Wiegel’ zou heten. Woordspelletjes en dubbelzinnigheden zijn in het grieks gemakkelijker dan in het nederlands te vormen, en Strato maakte daar een dankbaar gebruik van. Door dit bovenstaande zult u begrijpen waarom een op het eerste gezicht onschuldig versje bij een goede voordracht luid lachen uitlokte. Dat lachen is nu verstomd; men verhief deze epigrammata tot klassieke, dat is stomvervelende, poëzie. De huidige (Engelse en Duitse) vertalers negeren stelselmatig elke dubbelzinnigheid, waarbij de Engelse (Loeb-) vertaling zelfs zo ver gaat - behalve dat ze ± ¼ in het latijn vertaalt, of soms zich plots van het Italiaans bedient - in een noot te verklaren dat de Griekse uitdrukking ‘hem een l en een a leren schrijven’ begrepen kan worden als ‘paedicabo ego vos et irrumabo’, en dan meldt dat het gedichtje nog wel meer dubbelzinnige woordspelingen zal bevatten dien de heer vertaler uiteraard negeert - ‘had best remain so’. Het resultaat: een subliem stukje eroties cabaret ‘vertaald’ tot een vrij onbenullig - en meer nog: onbegrijpelijk - verhaaltje over een schrijfles. De Duitse vertaling (Tusculum) is veel beter; ook in het verdoezelen van woordspelletjes. Slechts de Latijnse vertaling, van Hugo de Groot, geeft ons drie dubbelzinnigheden weer - in geleerde voetnoten. Wie dus in zijn vertaling, en dát wilde ik, de bedoeling van de schrijvers weer tot uitdrukking wil brengen heeft geen voorgangers. Ik kreeg te maken met de volgende moeilijkheden. Ten eerste is de Griekse tekst niet overal zuiver tot ons gekomen; deels door schroom ‘verbeterd’. Leest men in een vorige eeuwse uitgave van Aristoteles de mededeling dat ‘hij haar beminde’, dan loont het in het apparatus na te slaan hoe alle manuscripten, uitgezonderd één min betrouwbare, in plaats van ‘haar’ ‘hem’ lezen. (Het verdient wel opmerking dat Aristoteles die zich verzette tegen homosexualiteit, bij zijn spreken over de liefde doorgaans van hij/hem spreekt). Maar het zal u wellicht niet zozeer boeien dat ik bv. in nr. 2 ‘poy pornikà thigèmata’ ipv. ‘poy proyneika philèmata’ lees, of, in nr. 1 ‘è’ ipv. ‘hè’? Moeilijker was het om de dubbelzinnigheden op te sporen. In een heldere bui zal het elke classicus wel invallen dat in nr. 9 ‘die stomme dieren’ (álogon zóóion) zinspelen naar ‘onze wettige echtgenote’ (kouridíè álochos). Door- | |
[pagina 30]
| |
gaans echter zijn de woordspelletjes wat meer verborgen. Behalve een stevige dosis achterdocht, een geprepareerd zijn op meegnuiven, is er slechts één methode: lezen. ‘Zo ventje, is je meester thuis? Zeker mijnheer, hoor hem maar lezen.’ Waarom schimpt Plato op Aristoteles als ‘lezer’? Was hij zelf liever zo onbehouwen als keizer frans-jozeph die pochte als volwassene niet één boek meer gelezen te hebben, uitgezonderd de bijbel (op zijn nachtkastje om in te dutten)? Integendeel, maar Aristoteles prefereerde zelf en in stilte te lezen, terwijl een normaal mens een paar slaven om beurten het boek op loeitoon lieten voorlezen. Uw vertaler heeft dus luid de griekse teksten gelezen, of zijn medemensen opgeschrikt door vreemd gemompel. Een andere moeilijkheid is hoe de bedoeling van de griekse uitdrukking te begrijpen; bijvoorbeeld de hierboven gegevene uit een schrijfles. Op dit punt schiet de vakliteratuur te kort. Nog steeds schelden onze schooljongetjes elkaar voor ‘lulletje rozewater’, geheel onbewust dat het een grapje is dat van Homerus zelf stamt. Tot slot nog kort over het moeilijkste: hoe dit alles steeds weer te geven in het nederlands? Wie kan mij helpen met de jongen die als hij voor het liefdesspel benaderd wordt zich zedig daarvan afkeert (heteros)? Een vertaler die zijn best deed mag ook op goede lezers hopen. Al te opzettelijk iets zeggen bederft doorgaans het effect. Wat in nr. 4 ‘nog langer’ is zal even duidelijk zijn als waarom in nr. 9 de mens aan het langste eind trekt. Zou het slot van nr. 10 platweg luiden ‘ik trek nog niet af’ dan was de vertaling te ver gegaan. Beter is het de lezer zelf te laten raden en begrijpen, zoals hij (in nr. 17) pas begrijpt wat ‘onrijpe vruchtjes’ zijn als van het gedicht de eindpaal is bereikt. | |
Strato van Sardeis: knapenliedboekGister at ik bij Demetrios, de oefenmeester der knapen,
de gelukkigste van alle mensen:
Een jochie had hij op schoot, een ander hing over zijn schouder,
een sjouwde met het eten, een ander bracht de drank:
Het aankijken waard dat viertal. Plagend vroeg ik hem,
‘Zo vriend, 's nachts ook oefening?’
‘Benut je beste tijd’, zo sprak een der zeven wijzen, Philippos;
immers, het alleraantrekkelijkst is de frisse eerste bloei.
Wie waardeert ze niet, die jonge augurkjes op hun bedje,
maar zijn ze rijp, dan voor de zwijnen ermee.
Al wat jong is bemin ik, geen één knaap bij voorkeur,
hier beslist schoonheid; en elk is weer anders.
| |
[pagina 31]
| |
Wat de jongens betreft, Diodoros, men onderscheide
drie soorten lidmaten: leer daarover dit.
Nog onbetast heet ie pikkie,
verstijft dan zo'n aaltje: paaltje.
Houd je'm nog langer in je hand, enfin
van het hoogtepunt ben je al op de hoogte.
Wie heeft jou helemaal met roosjes bekranst? je minnaar?
o, de gelukkige; of wellicht je vader? die heeft ook smaak.
Als in bad zelfs een splinter in Grafikos kontje prikt,
wat prikkelt er dan wel bij een man: zelfs hout wordt heet!
Een gelijke getalswaarde hebben ‘gatje’ en ‘goud’:
zelf gevonden, bij het rekenen, zomaar.
Vind je 't niet goed dat ik jou kus, mag dat niet?
verdedig je dan en neem wraak: kus terug.
De stomme beesten begeren enkel wijfjes: wijzer is de mens,
die trekt aan 't langste eind, ontdekt de liefde
van de andere kant. Neem jij slechts een vrouw?:
bij de beesten af!
'n hengeltje gekregen, bengeltje? neem dan mijn visje beet,
en trek zoals je wilt: verstijf toch niet, ik vertrek nog niet.
Niet zo schuchter, nu je naast me ligt, geen schaamte
asjeblieft, Diphilos, wees toch geen schooljongen.
Streel en tast, als opwindend voorspel, stoeipartijtjes,
lievigheidjes, lonkende lachjes, ach zeg me wat.
En met zo'n lekker kontje leun jij maar tegen de muur,
Kuris. Probeer je de stenen? Die kunnen 't niet.
| |
[pagina 32]
| |
Je bent mooi Diodoros, van jou houdt iedereen;
hoewel een vrouw getrouwd; van jou, echt, scheid ik niet.
Nog geen twee-en-twintig ben ik en dit leven al moe.
Jongetjes, waarom doen jullie me pijn, ik vat door jullie vlam,
Maar gebeurt me iets, wat doen jullie dan? Lieverdjes 't is al te duidelijk,
spelen, ravotten en onbekommerd doorbikkelen, als altijd.
Wel tijd, dat knulletje 'ns aan te pakken; en tussen
zijn knieën nam de sportleraar 't ventje, tastend, ondertussen,
aan zijn balletjes, op zijn gemakkie onder-
richtend: ai, daar komt zijn baas al op, om 't joch onder handen
te nemen. Fluks nu zijn echt genot gewettigd
en al worstelend in de ring gezet.
Maar de heer van 't joch is ook niet zonder oefening:
‘Pauze’ zei ie, ‘dat knaapje niet oververhitten’.
Net was je pikje, Alkimos, nog maar een vingertje,
en kijk eens, wat zet je me nu voor: je beste beentje.
Lief jochie van de buren, zacht en fris, je prikkelt me
met je bereidwillige lachjes, en niet zo'n beetje.
Pas twaalf ben je; maar onrijpe vruchtjes blijven onbewaakt,
eenmaal gerijpt hangen ze in 't perk achter de paal.
Veel leed, helse strijd en een groot vuur kwam tot mij:
Ilisos is volgroeid en rijp voor de liefde.
Zestien is hij; wat een leeftijd en wat al kleine
lievigheidjes bij een grote lieflijkheid;
Heerlijk is zijn stem bij het lezen, heerlijker nog 't kussen
van zijn lipjes, allerheerlijkst hem helemaal te bezitten.
‘Alleen maar kijken’ zegt ie; ach Goden, in slapeloze nachten
moet ik me dan van deze liefde afrukken.
| |
[pagina 33]
| |
|