De Plastic Zak
R'dam, 6 juli 1975
Beste Gerrit
In de brandende zon (mijn vrouw heeft het maar over een antieke kast met gedraaide poten, weet jij niet iets?) probeer ik per brief het eerste a-sexuele kontakt te leggen: Behalve mijn vraag of je belofte gedichten van mij in het januari 1975-nummer van Maatstaf te publiceren om welke reden dan ook geen doorgang heeft gevonden (ik bedoel de desbetreffende publikatie, of vindt deze te zijner tijd ijs (ja, mijn vrouw houdt van die grote, je weet wel) en weder dienende nog plaats?) Ik geloof namelijk dat ik alles om welke reden dan ook heb teruggekregen, al mis ik enkele, mij zeer ter harte gaande gedichten...
Behalve mijn vraag dus hierover (zeur ik niet te veel?) vraag ik me af of je theorie van glimlach of roddel wel altijd steekhoudend is: Ik bedoel naast literair belangrijke factoren zijn er toch menselijke en existentiële aspecten die mij de noodzaak van het in het hart treffen van op zich toch hun betekenis hebbende personen (ik doel hier absoluut op niemand in het bijzonder) niet altijd even logisch voorkomen.
Als man zou ik het goed met je willen kunnen vinden, als dichter waardeer ik vooral je humor en je zwartgalligheid, als discipel heb ik echter redenen precies hetzelfde omgekeerd te vinden.
Mijn (bijzonder narcistische) instelling doet mij wel eens afvragen of juist de reden dat ik nooit of zelden in je kritieken genoemd werd, je denkt zeker ‘Zwijgen om woorden’, niet de factor is die beduidend genoeg lijkt om een gedegen antwoord te verwachten.
Je mening over de Vereniging voor Letterkundigen deel ik in zoverre dat juist de mensen die literair gezien geen losse flodder of flapdrol waard zijn, juist daar de egoversteviging vinden die ze op andere (betere en schriftelijke) manieren niet kunnen verkrijgen. Hoewel ze dus zichzelf met een kluitje in het riet sturen, zijn er ook economische zaken aan de literatuur verbonden die voor mij (ja, welke kast moet ik nou eens voor haar kopen) het belang van de anders gerichten menselijker doen zien dan jij.
Niet vanwege de stipendia, maar vanwege de bevordering van de Nederlandse existentie in het algemeen.
Ik wens je overigens alle geluk en liefde toe die jij en je vriend (die ik erg mooi vind) verdienen.
met vriendelijke groeten
Arie Gelderblom
ps Graag hoorde ik ook eens persoonlijk van je. Deze brief mag rustig in Maatstaf gepubliceerd worden. Eventuele gage is mijn eerste en laatste contributie aan het C.O.C.