Maatstaf. Jaargang 23(1975)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] R.A. Basart Gedichten Lieve kleine Hij die daar zo hoog gezeten Op zijn gemakstoel het huis regeert En kliedert met zijn bordje eten Is mij taldermeeste weerd! Gezegend het voedsel dat dampend Zijn lichaam betreedt en verlaat, Gezegend zijn voetje dat stampend Door menig brilleglas gaat. Nooit zou ik zo'n kind kunnen missen! Ik zie 't liefst dat ie niet groter wordt! Ach kijk! Daar staat die schat weer te pissen! Op ‘Kleine Inez’ van R. van Genderen Stort. [pagina 9] [p. 9] De kale dis We zaten aan een tafel van puur goud En sloegen op de borden van de honger. Er stonden voor de ramen honderd zonnen, Voor elk raam één, dus welbeschouwd Een feestelijk gezicht. Wie was getrouwd Met wie? Om wie was dit begonnen? En paste mij nu vrolijkheid of rouw? Ik wist alleen dat ik verrekte van de honger En dat er iets te vieren viel. Of niet. De gastheer was in elk geval een vrek: Mijn bord bleef leeg. Ik dacht: zelfs al verjaart Hij hoogstpersoonlijk - ík vertrek! Maar ik verliet De zaal niet, want gelijk sprong men mij op de nek, Schreeuwend van: ‘Krentekakker! Híer die taart!’ De hoofdprijs We zakten per strontschip de Rijn af, De lucht was niet te harden. Ik dacht: ‘Heregod! dit wordt mijn graf!’ Want we voeren steeds harder en harder. Ja, we stoven als gekken stroomafwaarts, Gehuld in gordijnen van drek. Maar de zatte kaptein lachte: ‘Lafaards!’ Met prothesen bezaaid was het dek. ‘Joho!’ zong de crew, rondom dronken. (Vast piraten, met heimwee naar zee...) Maar bij Lobith zijn we gezonken - Aan die quiz doe ik nooit meer mee. [pagina 10] [p. 10] Vergeefse moeite De filiaalchef speelt op het hammondorgel: ‘De Knoppen Gebroken, De Stelen Geknakt’, Een lied van kommer en zorgen Dat zelfs een dakpan pakt. Alwie dat hoort moet huilen van de misère Van Keulen tot Kees Fens Behalve de door hem heimelijk beminde cassière, In háár oog blinkt slechts een kontaktlens. Vorige Volgende