Maatstaf. Jaargang 23
(1975)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 10]J.H.W. Veenstra Denkend aan de krantNa weer een paar dagen in de onderwereld van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek vrijwel ononderbroken en beroepshalve te hebben gesnuffeld in leggers van diverse toen aan informatie zo rijke vooroorlogse Nederlandse dagbladen en met halfziek een dagje doorvegeteren toe, dwarrelden mijn gedachten naar die andere en naoorlogse krant die praktisch uit mijn gezichtsveld is verdwenen en voor mij nog nauwelijks bestaat. Ik bedoel Het Parool, waar ik in zijn beginjaren als bovengronds dagblad met veel maar verschrompelde illusies aan heb meegewerkt als redakteur in binnen- en buitenland en waarvan de verwording je net iets meer aangaat dan het geval is bij een willekeurig op de markt te betrekken massaprodukt. ‘het parool, Vrij, Onverveerd’, het verzetsblaadje dat gewoon krant was geworden, het was een náám en een begrip zelfs in het Nederlands-Indië/Indonesië van vlak na de tweede wereldoorlog, waar mij toen plotseling werd gevraagd om als korrespondent op te treden van een blad dat ik nooit had gezien. Het was maar een losse verbintenis, waaraan ik niettemin de profijtelijke en in vakkringen benijdenswaardige status van oorlogskorrespondent kon ontlenen, maar door mijn repatriëring medio 1946 leek de relatie van korte duur. Bij mijn vertrek kreeg ik de uitnodiging om in Amsterdam zo gauw mogelijk de hoofdredakteur te komen opzoeken en ook hij, de tweede in suksessie al, was een naam zowel als een begrip: mr. G.J. van Heuven Goedhart volgens de burgerlijke stand en de kop van het blad, en Gerrit Goedhart volgens de journalistieke incrowd. Wel te onderscheiden van Frans Goedhart, eens een wilde revolutionaire rakker van Links Richten en nu opgedoken als de geëerde verzetsheld Pieter 't Hoen. Ook hij was even hoofdredakteur van de uit zijn nieuwsbrieven voortgekomen krant geweest, maar dat had een puinhoop tot gevolg gehad, hoorde ik via de tweede mij daarginds bereikende golf van berichten over het naoorlogse Nederlandse krantenwezen. Allicht, moet ik, toen in dit sérail al danig doorvoed, hebben ingestemd; je bent niet zomaar de leider van zoiets gekompliceerds als de redaktie van een landelijk dagblad. Maar Van Heuven Goedhart, voormalig minister ook uit de Londense regering van Gerbrandy, zat daar dan terecht op de hoofdredaktionele stoel. Wie vóór de oorlog de ontwikkeling had gevolgd van het Utrechtsch Nieuwsblad, waar hij na zijn konflikt bij De Telegraaf in 1933 in sneltreinvaart als hoofdredakteur een aller blik trekkende krant van had gemaakt waarnaar werd gegrépen, wist dat er met hem een eerste klas vakman aan het hoofd van die redaktionale staf was gekomen en een persoonlijkheid tegelijk. Mijn eerste gesprek met hem een paar weken na mijn aankomst in Nederland bleef onvergetelijk. Na wat belevenissen en ervaringen te hebben uitgewisseld, werd algauw de krant het onderwerp. Ik, met enige jaren praktijk bij het kwaliteitsblad Nieuwe Rotterdamse Courant en bij een koloniale krant van heel wat minder allooi maar heel wat meer pro- | |
[pagina 2]
| |
bleemhorizons, en dan mentaal nog goed door elkaar geschud vanwege het revolutionaire gebeuren in ‘ons’ Indië, had er graag uit te spreken gedachten over. Van Heuven Goedhart ook en hij was al bezig ze te realiseren. De door hem gelanceerde formule zei mij onmiddellijk alles: Het Parool moest een progressieve NRC worden. Een kwaliteitskrant, volgeschreven door de beste journalisten die er te vinden waren maar ook door een eensgezinde clan van journalisten. Een krant met ideeën, met een gerichte wil en met stuwkracht en dan vooral niet bestuurd met die indifferente tolerantie die bij de ‘oude’ NRC voor liberaal doorging en waarbij men er zijn schouders over ophaalde dat de ene dag een het stalinisme welgezinde redakteur de kommentaarkolom volschreef en de volgende dag een Hitler-prijzende kripto-fascist. Een tolerande die bovendien heel bekeken zijn grenzen vond waar de gunsten van de adverteerder en de abonnee aan bod kwamen. De redakteur die hén in ziel en belangen zou kunnen raken moest ervoor wijken; ook als hij zoals in mijn geval in het naoorlogse en op een désastreuze koloniale oorlog aanstevenende Indië, oprecht meende iets te waarschuwen te hebben. Het had me doen afwenden van die krant, die bij nader aanhoren toch al vanwege dezelfde mij tegenstaande mentaliteit nog een weinig rechte schaats tijdens de oorlog bleek te hebben gereden ook. Maar daar zat dan de agiele Van Heuven Goedhart, welbespraakt, met fantasie en niet zonder de bevlogenheid van de artistieke natuur, in mijn roos te mikken en ik voelde het niet anders als een beroep op wat ik het beste en zuiverste in mij mocht achten toen hij mij vroeg Amerikaans korrespondent van zijn krant te worden. Ik stemde toe, vroeg uitstel van indiensttreding vanwege een wel hoogstnoodzakelijke periode van rekuperatie, bleef met Van Heuven Goedhart regelmatig in kontakt in het bestuur van een toen ook zo wél willende maar nauwelijks iets uitwerkende pro-Indonesische organisatie en liet me door hem tenslotte met tegenzin naar het redaktiebureel slepen toen een kloof van ontbrekende deviezen eerst mijn vertrek naar Washington en daarna een door de kommunistische staatsgreep opgeworpen barrière mijn later beraamde vertrek naar Praag onmogelijk maakten. Daar zat ik dan, mei 1947, bij een nieuwe krant, tussen overwegend mij onbekende mensen en in het gebouw nota bene van De Telegraaf waar ik gedacht had nooit een voet te zullen zetten. De krant was de befaamde ‘postzegel’, met twee of hoogstens vier bladzijden van de helft van het normale dagblad-formaat. Wie er als resultaat van zijn dagwerk een tiental regels in kreeg afgedrukt, was voldaan. En wie het niet lukte, bleef vol hoop op de nabije toekomst, want zat daar niet die dinamische lange man in de hoofdredakteurskamer die op de periodieke redaktiebijeenkomsten de kontoeren van de krant van morgen uittekende, die ideeën lanceerde, die stimuleerde, die aandrong op het verzamelen van kennis en achtergrondinformatie en die het liefst zijn mensen eigenhandig wilde kneden tot specialisten en all-rounders op het hoogste nivo van de dagbladjournalistiek. Met zo'n Napoleon lagen er veldtochten in het verschiet en op zijn minst werd je al direkt op verkenning gestuurd; zelfs als het resultaat aan krantenregels niet meer dan schraal kon zijn. En Van Heuven Goedhart hád wat specialisten, in feite en in spe, al onmiddellijk in zijn slagorde opgesteld en dit in afwachting van de uitgroei naar die in onderdelen al berekende kwaliteitskrant. Het was gezien het minikrantje dat er van de persen rolde een lachwekkend grote staf die er werkte, maar het knetterde er van kunde en goede wil. Johan Winkler als adjunkt-hoofdredakteur, Sal Tas als buitenlands overzichtschrijver, Loet Zimmerman en Trees Lemaire op de ekonomische als ook Otto Montagne en Nico Cramer op de sociale redaktie, Simon Carmiggelt voor toneel en film maar zich algauw transformerend tot de onvergetelijke kursivist sui generis | |
[pagina 3]
| |
Kronkel, Bertus van Lier, Lex van Delden, Prange en Max Nord als overige kunstredakteuren, Dick Zijlstra alias Eric van der Steen voor onderwijs, Jan Fuchs voor verkeer en vervoer, Kees Vrijling voor landbouw, Henri Knap op binnenland maar zich algauw de columnistenrol aanmetend van bestraffende en belonende stadssinterklaas met de kneuterige naam Dagboekanier, Jeanne Roos voor foto's en jeugdrubriek, Wim Hora Adema voor de vrouwen-dito, sportverslag-stijlvernieuwer Klaas Peereboom met zijn assistenten Ton van Duinhoven en Jaap Muda aan sport, de verslaggeverij met o.a. de schalkse Han Hoekstra en de veelbelovende volksinterviewer Willem Wittkampf, de newsgetter Dries Ekker in Den Haag, de intelligente berichtgevers Colenbrander en Gomperts als de eerste buitenlandse korrespondenten, Annie M.G. Schmidt als voorlopig nog anoniem beheerster van een dokumentatie in aanbouw, de latere Gerard (maar toen nog Simon van het) Reve als een dolende en al met zijn kontaktarmoede verbaal koketterende leerjongen, zij allemaal (en ik sla er over in deze tour d'horizon van het geheugen) vormden een kohorte die van links en rechts, uit de oud-socialistische, de nieuw-socialistische en de niet-socialistische hoek was aangetrokken om de welgemarkeerde krant van morgen te maken. Om daarbij aan te schikken als voorlopig de specialist voor de overzeese zaken van Oost- en West-Indië en als buitenlands korrespondent in hope, was voor mij een stimulerende opgaaf. Speciaal voor mij stimulerend was de houding van de krant toen in juli 1947 de Nederlandse regering overging tot de als politionele aktie gekamoefleerde echt koloniale oorlog tegen de zelfstandig geworden Republiek Indonesië, die niet geneigd bleek de nek te steken in allerlei verdekt opgestelde formalistische strikken van pseudo-koloniale aard. Tot de aktie was op een zondag overgegaan, dan kon op slag 's Heren zegen afgesmeekt en de pers gemakkelijker op afstand gehouden worden. Het eerste ging vlotter dan het laatste en natuurlijk moest er op diezelfde zondag een speciaal nummer van de krant uitkomen. En even natuurlijk met kommentaar. Maar welk? De rooms-rode regeringskoalitie was een prille naoorlogse kasplant en de in koloniale zaken zo weinig rechtuit koersende ‘vader’ Drees mocht door zijn achterban toch niet voor de voeten worden gelopen. En was niet die zogenaamde Parool-groep formeel en wel tot de Partij van de Arbeid toegetreden? Voor mij stond altans mijn houding vast. Mordicus tégen, om alle denkbare redenen, in het belang van heel Nederland, omdat de heilloze onderneming niet anders dan op een debacle kon uitlopen. Ik wist dat Van Heuven Goedhart, toen voorzitter van de volop verzoeningsgezinde vereniging Nederland-Indonesië, eenzelfde standpunt innam. Maar geen krant was toen meer ‘un monsieur’ op z'n eentje. En hoeveel halfheid, lafheid, angst voor geldelijk verlies, buigen voor de macht, hipokriete pseudo-loyaliteit en andere ruggegraatskwalen had ik in krantenland al niet meegemaakt! Maar Het Parool bleek behalve een jonge traditie van stavast ook karakter te hebben. Ik kon de al ontworpen ontslagbrief in mijn geheugen opbergen kort nadat ik 's zondagsavond op de krant arriveerde om er mijn rubriek te verzorgen. Een emotioneel aangeslagen Van Heuven Goedhart betrok mij onmiddellijk bij het opstellen van het hoofdartikel, dat neerkwam op een onverbiddelijk nee tegen het militaire geweld. De lijn van de volgende kommentaren werd in die geest uitgestippeld en ik kon mijn gang van beoordelaar gaan zoals ik die volgens rede en zede meende te moeten geven. Het Parool had al in 1945, nog kersvers en als verzetskrant toen alom in onze huiskamers welkom, een reeks artikelen van de ook in Indië verblijvende Jacques de Kadt geplaatst van een voor het regeringsbeleid zo vernietigende strekking, dat veel koloniaal en nationaal gezinde koppen ervan moesten duizelen. Voor lieden met dergelijke organen heeft het medium dan het kwaad aan- | |
[pagina 4]
| |
gericht en Het Parool verloor er enkele tienduizenden lezers door. Van Heuven Goedhart werd er op de bewuste zondagavond door sommige meer behoedzame redakteuren aan herinnerd en zijn antwoord was: ‘Dan maar de krant de gracht in, maar het blijft néé.’ Er moet bij gezegd worden dat ook de direktie en het bestuur van de stichting die de krant beheerde achter die houding stonden en men mag er de nummers van die dagen op nakijken om te konstateren hoe weinig daar toen sprake was van het overigens zo bekende buigen voor machthebbers, adverteerders en abonnees. Dat was toen en met dit beeld voor ogen vraag ik mij bij tijd en wijle naarstig af hoe en waarom díe krant zo afgezakt is tot het lorrige en op verdorde lauweren rustende orgaan voor de middenstand van geest en beurs uit Amsterdam en omstreken. Met een lezerskring die gezien de aard van de geboden kopij uit kleine winkeliers, kroeg- en eethuishouders, ‘sport’-vissers, amateur-voetballers uit de Amsterdamse Voetbalbond en belijders van het vliegende massatoerisme schijnt te bestaan. Kom nu 's bij het riante nieuwe gebouw aan de Amsterdamse Wibautstraat om de progressieve kwaliteitskrant van ‘hg’ en je krijgt nul op je rekest van kwaliteitslezer. Of Wierings Weekblad voor het inpakken van het zondagse deeg. Er zijn natuurlijk strukturele oorzaken voor te sinjaleren, zoals dat zo deftig maar op zichzelf weinigzeggend heet. Wijzigingen in de maatschappelijke machtsverhoudingen en stratifikatie, de opkomst van nieuwe informatiemedia, de nivellering naar boven van grondstoffenprijzen, salarissen en lonen (je krijgt niets meer voor 'n fooi gedaan!), deze en nog meer faktoren maken dat de krant-oude-stijl als ondernemingsprodukt gedoemd is te verdwijnen. Regionalisering en massifikatie c.q. ‘vertrossing’ geven alleen nog het lokaal of regionaal gebonden en dus het goedkoopst te eksploiteren dagblad en nationale organen met veel populair voer voor de grootste gemene lezersdeler een kans op voortbestaan. Voor mij is dit een feit om vanuit te gaan bij het zoeken naar een nieuwe opzet van informatieverstrekking en niet een tijdelijk ziekteverschijnsel dat te verhelpen valt met enig kureren via het kortgeleden opgerichte en met overheidsgeld vol te stoppen Bedrijfsfonds voor de Pers. Maar het is hier plaats noch gelegenheid voor een analise van het verschijnsel als zodanig en ik deed dat trouwens elders al 's.Ga naar eind1 Ik blijf bij mijn sinjalement van Het Parool, waarvan de gang naar de afgrond mij des te meer bezighoudt omdat het mij eens toch aan de idealistische kant van mijn hart gebakken zat. Het Parool verloor natuurlijk veel te snel de vakman en stuwer Van Heuven Goedhart als hoofdredakteur. Maar dat lag in zijn aantrekken besloten, want hij was nu eenmaal een arend die het van de hoge lucht moest hebben en niet een meeuw die aan de Amsterdamse grachtenlucht genoeg heeft. Hoe vaak was hij al niet weg vanwege zijn aantrekkelijke internationale funkties, waarin hij uiteraard op zijn best kon funktioneren, toen hij nog geacht werd de krant te leiden. Al in 1947 voorzitter van een onderkommissie van de Verenigde Naties voor de vrijheid van voorlichting en pers; een jaar later voorzitter van de Nederlandse delegatie naar de vn-konferentie voor vrijheid van voorlichting en lid van een ook nationale delegatie voor de Ekonomische en Sociale Raad van de vn; nog een paar jaar lid van de gebruikelijke jaarlijkse nationale delegaties naar de vn-Assemblée, deze en nog meer funkties waren natuurlijk voor de krant fnuikend toen hij er in 1951 afscheid van nam vanwege zijn benoeming tot Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen in Genève, een naar zijn portuur gesneden post die hem hoge onderscheidingen, waaronder de Nobelprijs voor de Vrede, maar ook een te vroege dood bezorgde. Of zonder zijn verdwijnen wel een krant in zijn geest en volgens zijn ontwerp had kunnen worden verwerkelijkt, durf ik niet te zeggen, | |
[pagina 5]
| |
maar het hevige dilletantisme dat na zijn vertrek ging woekeren in het wonderlijke bedrijf dat nooit goed kon kiezen tussen het ondernemersvlees en de liefhebbersvis, was dan op zijn minst heftig bestreden. Want nadien waarde er bij Het Parool een genie rond dat steevast op de leidende posten de verkeerde mensen wist te plaatsen, met tot gevolg eindeloos veel ruzies, verwikkelingen, chaotische toestanden en vooral met zoveel personeelsverloop op altans de redaktie, als met weinig kranten in die toch niet zo lange periode het geval is geweest. Zeker moet het in zuiver zakelijk opzicht een enorme prestatie zijn geweest om dit wonderlijke konglomeraat dat als een reeks her en der in het land opgeschoten zwammen wildweg was gegroeid uit het verzet en de kollaboratiegevolgen, om te smeden tot een bedrijf in running condition. Maar ook daarbij woekerde een ondiertje dat de zaak algauw wormstekig maakte, nl. de door sommige van de aanvoerders zo grotesk beleden megalomanie. Het Parool was immers op slag een grote krant en moest een nog groter krant worden. En natuurlijk in een eigen huis met een eigen zet- en drukapparatuur, maar dan niet in een sober gebouw, nee, in een Toren, droomden de namaak-Hearsts. Het Parool über alles, was een tijdlang de leus en er werd over het hoofd gezien dat het aanvankelijk fenomenale aantal abonnees een inflatoor naoorlogsverschijnsel was en voor insiders een ballon die algauw hoorbaar ging leeglopen. Niettemin, Het Parool had de olifant in huis en de olifant moest eten hebben, dwz. de krant moest populair en populairder worden om Jan en Alleman maar te gerieven. Die Jan c.s. kwamen toch niet want voor dat soort populariteit is een kombinatie nodig van sluwheid en botheid die de Parolers net niet bezaten en waarin hun grote voorbeeld, die vermaledijde en altijd weer groeiende Telegraaf, hen ronduit overtroefde. Die zogenaamde grootheid van De Telegraaf is dan ook nooit bereikt. Integendeel, Het Parool is al tientallen | |
[pagina 6]
| |
jaren een achteruitboerende of hoogstens stagnerende krant en het hele konglomeraat van eertijds, dat nu alleen nog bestaat uit Het Parool zelf en het Nieuw Utrechts Dagblad, heeft volgens de laatste cijfers een oplaag van ruim 183.000, terwijl bij ‘onze bladen’, dus Telegraaf en Nieuws van de Dag samen, dit aantal al behoorlijk boven de 700.000 ligt. Een vergelijking van deze krant en zijn ekstrakt-krant samen met de hele Perscombinatie, waarin Parool en Volkskrant elkaar op de zakelijke benen trachten te houden en die in totaal een oplaag van om en bij 390.000 heeft, is mogelijk maar gaat mank omdat er in het laatste geval geen gemeenschappelijk redaktioneel beleid is. Zelfs met een koers die veel populairder is dan die van de andere helft van de twee-eiige tweeling De Volkskrant, heeft Het Parool het niet gered. Al die omlijnde, gekaderde of banaal geïllustreerde prietpraat en lokale fait-divers, die in de plaats zijn gekomen van wat vroeger een redelijk goede kunstrubriek was, van de eigen buitenlandse informatie en van het eigen specialistische kommentaar, hebben wat eerst de vaste lezerskern was overwegend afgestoten en hebben daarvoor in de plaats hoogstens wat zwevend lezersvolk opgeleverd dat zo'n krant met evenveel onverschilligheid in huis haalt of de deur wijst. Het Parool heeft lang kunnen teren op zijn assets, Kronkel, het Dagboek, de Tips van Roos, de interviews van Willem (Wittkampf). De lezers hapten erin en proefden ervan na in boekvorm. De schrijvers werden warm gekoesterd door de leiding maar het werd ook een tredmolen met te voorspellen loopjes die clichees van een clichee opleveren met een meer en meer anachronistisch karakter. Ik ben van het begin af een fan van Carmiggelt geweest. Hij heeft op de korte baan een genre zo geschapen, verfijnd en van achtergrond voorzien dat het te laat maar terecht tot de literatuur werd gerekend. Maar wat eens de apotheose van de anti-held van de 30er jaren was, doet nu aan de Mémoi- | |
[pagina 7]
| |
res d'un jeune homme rangé. Er zijn in zijn werk altijd nog wel de krokante uitschieters maar de Kronkel van vandaag maakt de indruk van de man die zich in zijn schuilhoek pensioenrijp laat stoven. En van de jongste columnisten, met de pose en de toon van nu, het type Nonchalante Uitflapper dat geïnfekteerd is door het brallen en schallen van de hedendaagse gevierde discjockey, heeft Het Parool de vervelendste specimina aangetrokken. Zoals van het Dagboek, waaraan Henri Knap ondanks totdentreure uitgesmeerd vertoon van ijdelheid, sentimentaliteit en gewichtigdoenerij toch enige kraak en smaak had gegeven, onder zijn opvolger niet veel meer over is dan een bak met wat de Vlaming zo treffend gezever noemt. En wordt zo'n vastgerangeeerde en met oudbakken grapjes gelardeerde Roos-pagina nog elders gelezen dan door wat madammen en mamzellen uit Amsterdam c.q. Amstelveen-Zuid? Nee, de enige echte winst van de laatste jaren bij die krant is Paul van 't Veer, die nu in de kolommen massavoer meestal als een eenzame Alpinist kompareert. Het Parool is een krant zonder initiatief en avontuur geworden en slecht geleid sinds het vertrek van Van Heuven Goedhart. Winkler, die een voortreffelijk redakteur Geestelijk Leven had kunnen zijn, zat al op de verkeerde plaats, het interregnum na zijn vertrek naar Vrij Nederland was een tijd van ruzies en ridikuul baasjesgespeel, Koets was een aimabel man met veel kapaciteiten maar nu net geen sekonde van zijn leven journalist en de nergens geliefde Sandberg is een bekwaam skribent maar kan geen redaktie bezielen. En de journalisten zelf, die werkers van dag en nacht, van wie er zoveel de deur uitstapten (ik besef dat er nog maar vijf van de hiervoor genoemde redakteuren aktief zijn), denken zij nu wel 's over dit alles na, vraag ik me ook bij tijd en wijle af. Denken zij er niet 's aan dat er naast de horizontale regionalisatie van het informatiewezen ook een vertikale kan bestaan die resulteert in een dagblad voor uitgelezen groepen van de samenleving en dan niet op basis van de bestaande bedrijfsstruktuur? Een krant voor de kwaliteitsgroepen die de zo gewenste kwaliteitsdemokratie een ruggegraat zouden kunnen bezorgen. Juist de Parolers met hun aanvankelijk zo ideële stichtingsstruktuur zouden de kern kunnen vormen van een nieuwe en minder aan de advertentiemarkt gebonden opzet tot hervorming van de struktuur van het dagbladwezen op nationale basis. Over dit alles moet gedacht, gediskussieerd en zelfs gefantaseerd worden. Maar gezien de stomheid waarmee de doorsnee journalist van vandaag geslagen lijkt als het om zijn eigen toekomst gaat en ook gezien het namaak-revolutionaire gewauwel à la Marcuse c.s. dat sommigen ten beste geven als ze dan nog 's de bezorgde koppen bij elkaar steken, geloof ik dat ze tot het slag der lemmingen moeten worden gerekend. Ze gaan zich blindweg verzuipen, het schijnt een natuurverschijnsel te zijn. |
|