| |
| |
| |
Jacques den Haan Talking shop
Biografie II
Michael Holroyd, die in 1967 en '68 een misschien wat onverwacht succes boekte met zijn levensbeschrijving (ongeveer 1200 bladzijden) van Lytton Strachey, de essayist en excentriek, die de biografie uit het Victoriaanse slop haalde, zet zijn goede werken voort met de levensbeschrijving van de tekenaar-schilder Augustus John. Het eerste deel van Strachey besloeg 475 pagina's, deel ii daarentegen 754 en ik meen hier en daar in een Engelse bespreking enige vertwijfeling bespeurd te hebben toen het eerste deel van Augustus John verscheen en ook ruim 400 bladzijden groot bleek te zijn: The Years of Innocence (Heinemann). Waar zal dat met deel ii weer op uitdraaien? Deel i eindigt omstreeks 1911, toen hij 33 was, John had toen nog een vijftig jaar te goed. Maar ziet: allerlei aanhangsels daargelaten bleek de zuivere tekst van deel ii slechts 210 bladzijden groot te zijn: The Years of Experience. Een en ander heeft misschien - ik weet het niet - uitstaande met de opdracht in deel ii: ‘To those who suffered because of this book’. Het is duidelijk dat Holroyd voor zijn tweede deel een minder fijne kam heeft gehanteerd en dat leidt dan vanzelf tot het probleem van de ‘trivia’. Hoeveel beuzelarij kan een schrijver zich in zijn dagboeken, memoires, autobiografisch of biografisch materiaal in het algemeen, veroorloven en nog lezers overhouden? Een onoplosbare vraag omdat het geheel van de anonieme lezer afhangt. Buddingh' bijvoorbeeld is in zijn dagboeknotities bepaald niet vies van wat vulsel: flauwe grapjes overschrijven uit een zondagsblad bij het Dordrechtsch Nieuwsblad van 1932 gaat mij zonder meer te ver, maar het zal Barbarber-lezers misschien hogelijk vermaken. Mij interesseren vooral zijn opmerkingen over allerlei boeken en over zijn reizen in Engeland en ik sla zijn
uitweidingen over schaken, pijproken en cricket over, die nu juist mijn buurman belang inboezemen. Ook een schrijver met meer diepgang als Adriaan Morriën ontkomt niet geheel aan de trivia. Er staan schitterende passages en spitse aforismen in zijn Lasterpraat, maar ik weet niet wat ik aan moet met: ‘Ik heb de heer Caransa in Schiller een kroket met een boterham horen bestellen en hem die ook zien opeten.’ Moet ik hieruit afleiden dat de heer Caransa verondersteld wordt zich uitsluitend met kaviaar en oesters met vijf nullen te voeden? Buddingh' dekt zich sierlijk in door als motto een opmerking van Samuel Johnson te citeren. Boswell maakte zich zorgen of hij niet te veel incidentjes in zijn dagboeken opnam. Johnson zei: ‘Er is niets, meneer, te klein voor zo'n klein schepsel als de mens.’
In het eerste deel van Augustus John worden we eindeloos ingelicht over bijvoorbeeld de uitstapjes, die de jonge John met zijn vrienden maakte. Op een daarvan was hij zijn treinkaartje kwijt. De conducteur vroeg hoe hij heette. ‘John kept repeating the name John, to the annoyance of the collector, who kept saying: “But what's your other name?”’ Vulsel zonder meer!
De National Portrait Gallery hield dit voorjaar een tentoonstelling van het werk van Augustus John ter gelegenheid van het verschijnen van de biografie van Holroyd. Misschien niet geheel overbodig, want de reputatie van deze schilder zou ik omstreden willen noemen. Holroyd merkt aan het eind van zijn boek op: ‘John's reputation, already low in art circles, was sent into a further decline by the many sales and exhibitions that took place just before and following his death.
| |
| |
The market was flooded with his pictures, often very inferior work that he had never intended to be shown, and it has taken over a dozen years to absorb this deluge.’ Een docent kunstgeschiedenis die ik er naar vroeg had nooit van Augustus John gehoord, de vrij omvangrijke History of Art van H.W. Janson vermeldt hem niet. Uit het weinige dat ik van zijn werk gezien heb zou ik opmaken dat hij werkte in de lijn der traditie - de Franse traditie wel te verstaan, die van de impressionisten. Hij was stellig geen vernieuwer, van Picasso bijvoorbeeld bewonderde hij voornamelijk diens blauwe en rose periode. Omgekeerd heeft Picasso hem ‘The best bad painter in Britain’ genoemd.
Het boek van Holroyd is geïllustreerd, maar hoofdzakelijk met foto's en het geeft maar weinig voorbeelden van zijn kunst. Op het hoogtepunt van zijn roem was Augustus John de modeschilder van de society, van de filmster Tallulah Bankhead tot de Britse koningin-moeder toe: Sir Augustus John. Zo kreeg hij ook de opdracht veldmaarschalk Lord Montgomery of Alamein te schilderen, kort voor de landing in Normandië. Het vlotte niet tussen die puriteinse geheelonthouder en de man, die hem moest afbeelden. Om de sfeer wat te ontspannen kwam Shaw tijdens het poseren wat geestigs bijdragen. Monty vond het maar onbehagelijk: ‘Wie is die vent,’ vroeg hij. ‘Hij drinkt, hij is vies en ik weet dat er vrouwen op de achtergrond zijn.’ Dat had hij aardig geroken met zijn blue nose. Het was bij John niet ‘wein, weib und gesang’, maar ‘women, wine and gypsies’ wier taal hij verstond en met wie hij graag optrok. Een van hen zou de laatste roos op zijn graf werpen: ‘Here is a wild rose from a wild man’. John was een verwoed minnaar, omringd door wijven en bijwijven die, zo lijkt het althans, vrijwel constant zwanger waren, zwangerschappen, die hem bijzonder irriteerden. Het hele proces duurde hem te lang - negen dagen vond hij welletjes. Er was dan ook een stoet van kinderen - van abortus was eerst in zijn latere leven een keer sprake. 84 jaar oud schoof hij de wrakke ledematen nog tussen de lakens van zijn dochter, maar hij kon niets meer tot stand brengen, hetgeen hem uitermate verbitterde. Als ik het portret bekijk op het omslag van deel i dan was hij waarschijnlijk wel een ‘mooie’ man - ik heb daar niet veel oog voor. Hij was in ieder geval een ongewoon vitale man, bruisend van leven. ‘John was een opvallende figuur; hij zag er uit als een jonge faun; hij had mooie ogen, amandelvormig en met oogleden zoals Leonardo ze tekende, een korte neus, brede
jukbeenderen, terwijl over een mooi voorhoofd dik bruin haar viel, in het midden gescheiden. Hij droeg een lichtelijk krullende baard (hij schoor zich nooit) en zijn gestalte was lenig en elegant,’ zoals het zo poëtisch heet in de herinneringen van zijn collega William Rothenstein, Men and Memories, deel i. Ze waren af en aan vrienden, John noemde hem eens ‘Le Sale juif par excellence de notre siècle’ en vond dat het moeilijker was te ontvangen dan te geven, in reactie op de edelmoedigheid van de rijke Rothenstein. John heeft ‘iedereen’ gekend. Hij was lange jaren de opvallendste figuur in de bohème van Londen en Parijs en had omgang met de groten van zijn tijd: Yeats, Compton Mackenzie, G.K. Chesterton, Oliver St. John Gogarty, Max Beerbohm, James Joyce, Cecil Beaton, Lord Beaverbrook, Thomas Beecham, Lord David Cecil, Thomas Hardy, Lytton Strachey en zijn entourage, Cyril Connolly, die een aandeel heeft gehad in de totstandkoming van John's autobiografische Chiaroscuro, Norman Douglas, die hem de ‘laatste der Titanen’ heeft genoemd. John heeft een rol gespeeld bij de eerste ontmoeting tussen Caitlin Macnamara en Dylan Thomas, die een ‘drinking companion’ werd - in Amerika ‘they broke new records in drinking’.
John is waarlijk half Europa door achtervolgd door de tweede vrouw van Strindberg, Frida ‘walking hellbitch of the Western World’. Lady Ottoline Morrell is zijn vriendin en
| |
| |
confidente geweest tot aan haar dood in de jaren dertig. Een merkwaardige vrouw, een stijlvolle persoonlijkheid, die inspirerend gewerkt heeft in de kringen rondom D.H. Lawrence en Aldous Huxley. Als jongeman van 19 jaar kreeg John een ongeluk dat misschien zijn leven heeft bepaald. Bij het zwemmen dook hij van een rotsachtige kust en sloeg met zijn hoofd op een verborgen rotsblok, dat hem bijna scalpeerde. ‘Een gedeelte van zijn scalp was weggeknipt en flapte over een oog.’ De populaire opvatting was: ‘he hit his head on a rock whilst diving, and emerged from the water a genius’. Holroyd constateert dat hij, eenmaal genezen, duidelijk veranderd was. Zo was het nette jongetje van weleer uitgesproken een slordevos geworden. Ook in zijn gedragingen was hij veranderd, zijn werk werd zelfverzekerd, krachtig en origineel. Augustus John heeft het incident en de gevolgen ervan als nonsens verworpen. Een aantal jaren geleden las je wel eens over wat toen lobotomie heette. Een hersenchirurg rommelde wat rond in iemands voorhoofdhersenen en ziedaar, de zwaarmoedige bankdirecteur, die het niet meer zag zitten werd een opgewekte flierefluiter, die het geld bij handen vol uit de bank wenste te werpen en daarom haastig van de directeurszetel naar het commissariswezen werd weggepromoveerd. John's avontuur doet er wat aan denken, al bleef zijn ingeschapen melancholie hem toch wel kwellen, wat misschien zijn drankgebruik verklaart. Als motto bij deel i nam Holroyd tenminste de opmerking op van Dr. Johnson, vervat in Boswell's Tour of the Hebrides: ‘I inherited a vile melancholy from my father, which has made me mad all my life, at least not sober.’
Het is duidelijk dat hij als vader en echtgenoot wel een man was met een gebruiksaanwijzing. Holroyd noemt hem bezittelijk waar het zijn dochters en concurrerend waar het zijn zoons betrof. Met die dan ook de meest hooglopende ruzies, waarbij deze nomade en rebel zich zonder meer een tiran betoonde. Een van de jongens had de brutaliteit eczeem over zijn hele huid te ontwikkelen tijdens zo'n ruzie. ‘Hij is volstrekt onverdragelijk. Ik zal hem spoedig vermoorden,’ zei Augustus aan de moeder.
Een schilderachtige schilder, dat wél. Toch komt het mij voor dat Lytton Strachey, vernieuwer in althans één literair genre: de biografie eerder zijn omvangrijke levensbeschrijving ‘verdiend’ heeft dan Augustus John met al zijn ruzies en liefdes. Holroyd heeft er alle zorg aan besteed: omvangrijke bronverwijzing en een ‘selecte’ bibliografie, die zo'n 180 titels telt!
Robert Louis Stevenson van James Pope Hennessy (Jonathan Cape) lijkt mij het werk van een beroepsbiograaf. Je kunt je afvragen wat de noodzaak is van een nieuwe levensbeschrijving als je in de beknopte bibliografie vinden kunt dat er zo ongeveer een tien bestaan, de laatste, die van professor David Daiches uit 1973! Ik kan van Nederland uit slecht bekijken of Stevenson's werk in de Angelsaksische landen nog gelezen wordt. Treasure Island en Kidnapped misschien op scholen en als jongensboeken, maar hoe staat het met de Master of Ballantrae of Weir of Hermiston, volgens sommigen zijn sterkste en origineelste werk? The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde zal het dank zij de verfilming en de hausse in horror wel uitgehouden hebben, maar is New Arabian Nights, waaruit ik mij enkele schitterend fantastische verhalen herinner, nog te krijgen?
Dat James Pope Hennesy een beroepsbiograaf geweest moet zijn leid ik af uit een opmerking in de inleiding van Nigel Nicolson. Toen Pope Hennessy de levensbeschrijving van Lord Crewe had beëindigd schreef hij aan de vader van Nicolson: ‘U kent de inside-geschiedenis niet van het schrijven van dit boek, verreweg de slechtste twee jaren van mijn leven. Ik haatte het schrijven ervan. Ik heb meer dan 60.000 stukken gelezen, allemaal
| |
| |
van een uniforme verveling en mijn enige doel was dat de lezer minder verveeld zou zijn dan ik. Ik heb overwogen er patent op te nemen als een middel tegen slapeloosheid.’
De inleiding vermeldt verder dat Pope Hennessy blijkbaar dood is: ‘he died a violent death’ - welke staat er niet bij.
Zijn biografie van Stevenson is bepaald niet vervelend: competent gedaan, zoals je van een ‘beroeps’ verwachten kunt en met enkele vreemde omissies, die je van een ‘beroeps’ niet verwachten zou. Onthullende details zijn bekwaam vervlochten en geven het boek levendigheid mee en Hennessy heeft gevoel voor de sfeer van de periode. Louis, zoals Stevenson blijkbaar genoemd werd, was in een gecompliceerde, typisch Victoriaanse liefdesaffaire verwikkeld met een gehuwde vrouw, Fanny Osbourne, die de zijne zou worden en die hem de rest van zijn ziekelijke bestaan zo trouw heeft verzorgd. Op een soort breekpunt in de affaire was ze naar Amerika, waar ze geboren was, teruggegaan, misschien om te proberen of er nog iets aan haar huwelijk te lijmen viel - helemaal duidelijk is dat niet. Dit verontrustte Louis zo zeer dat hij, op een schoen en een slof besloot naar Amerika te gaan. Hennessy's beschrijving van die reis, via een geschrift van Louis, The Amateur Emigrant, dat op eis van de puriteinse vader Stevenson uit de handel werd genomen als zijnde zijn zoon onwaardig, is bondig en geeft een goede indruk van die overtocht: tien dagen naar New York in de stank van de tussendekpassagiers en hun braaksel. De treinreis van New York naar Californië was zo mogelijk nog erger en het is dan ook geen wonder dat Louis meer dood dan levend aankwam bij de amorata, die hem niet bergen kon. Toch was hij wel wat gewend. Ik lees nog wel eens in Travels with a Donkey in the Cevennes van deze romanticus, die zo graag onder de sterren sliep in zijn slaapzak.
Voor een man met zijn slechte longen had Stevenson als rechtgeaarde Schot een onredelijke voorkeur voor de Hooglanden. Alles was er prima in orde in Pitlochry, Braemar, Kinnaird Cottage, behalve het weer. Op een keer vroeg Fanny argeloos aan haar schoonmoeder wanneer het voorjaar zou worden. ‘This is the spring’ antwoordde mevrouw Stevenson. Fanny vroeg toen wanneer ze de zomer mocht verwachten, maar dat hing dan weer af van St. Swithin's Day. Toen goot het bakken van de hemel en bekende mevrouw Stevenson dat de zomer nu voorbij was en dat ze geen goed weer meer konden verwachten. In dat Pitlochry bleek hun hospita een rijke voorraad gruwelverhalen in huis te hebben: geesten, ‘resurrectionists’, zelfmoordenaars en die brachten Fanny en Louis dermate de smaak er voor bij, dat ze zelf zulke verhalen gingen schrijven. Ze lazen ze elkaar voor bij het licht van een kaars, die ze vergeten hadden te snuiten, met schaduwen in de donkere hoeken en de regen, die op het dak hamerde. Ze kwamen op een keer gillende naar beneden en de hospita, die toesnelde om uit te vinden wat voor een catastrofe zich had voorgedaan kreeg van Fanny te horen: ‘Louis en ik lezen elkaar spookverhalen voor en het laatste was te verschrikkelijk. Dat bezorgde ons de zenuwen.’ Een aardig Victoriaans trekje!
Fanny had veel invloed op het werk van haar man. En soms een verkeerde. Zo was ze helemaal niet te spreken over Treasure Island en was ze er op tegen dat het in boekvorm zou verschijnen nadat het was ‘serialized’ in een tijdschrift. Tientallen jaren later, toen zij en haar familie geriefelijk leefden van de postume royalties van Louis dacht ze er anders over. Het brengt me tot een verzuim in dit boek: het vrijwel geheel ontbreken van informatie over de relatie tussen R.L.S. en zijn uitgevers. We vinden dat de uitgever honderd pond gaf voor Treasure Island: ‘A hundred jingling, tingling, golden-minted quid. Is not this wonderful?’ We lezen dan verder dat het spoedig herdrukt werd en dat er bij zijn (korte) leven tienduizenden van verkocht werden. Op welke voorwaarden staat nergens. Niet
| |
| |
zonder belang in een tijd dat het wel voorkwam dat een uitgever de rechten kocht voor een rond bedrag en verder geen nieuws. Nu was Stevenson blijkbaar niet zo happig op geld. Zo brachten de dollar-aanbiedingen van Amerikaanse uitgevers hem zelfs in verlegenheid: ‘I tell you I do dislike this battle of the dollars. I feel sure you all pay too much here in America; and I beg you not to spoil me any more,’ zo staat het in een brief aan de redacteur van Scribner's. Ook besteedt Hennessy vrijwel geen aandacht aan de kritiek op de geschriften van Stevenson. Wel zijn er hier en daar reacties van zijn familie, van zijn vrouw en van zijn vrienden als Edmund Gosse en Henry James, die zeer op Stevenson gesteld was, maar geen of nauwelijks reacties van de pers.
In de laatste fase van zijn leven bereisde het echtpaar de Zuidzee. Ze vestigden zich in Samoa, waar Louis een huis liet bouwen aan de voet van de berg Vaea. Het einde kwam onverwacht in 1894, niet vanwege de longen, een hersenbloeding velde hem in enkele minuten. Hij was 44. Bij zijn leven had hij de wens uitgesproken, te worden begraven op de top van zijn geliefde berg. Zijn stiefzoon zou de weg erheen aanleggen of laten aanleggen. Uit een soort bijgeloof had hij dat steeds uitgesteld, en nu moest het binnen een dag gebeuren. De hele bevolking heeft meegeholpen de kist naar boven te dragen. Het is een vreemde zaak dat Hennessy met geen woord rept over Stevenson's vers ‘Requiem’. Hij citeert het nergens en hoewel het duidelijk als een grafschrift te beschouwen is, komen we er niet achter of het inderdaad op zijn graf staat:
Under the wide and starry sky
Dig the grave and let me die:
Glad did I live and gladly die,
And I laid me down with a will.
This be the verse you grave for me:
Here he lies where he longed to be;
Home is the sailor, home from sea,
And the hunter home from the hill.
Het is met Kipling enigermate hetzelfde als met Stevenson: de vraag worden ze nog gelezen? Ik denk dat Stevenson misschien een wat betere kans maakt dan de Empire Builder Rudyard Kipling, nu er geen empire meer te builden is. Je kunt hem natuurlijk blijven lezen als een brok geschiedenis; lang geleden vond ik zijn Plain Tales from the Hills wel boeiend en de Jungle Books zijn misschien aantrekkelijke lectuur voor jonge mensen gebleven. Aan het slot van zijn kijk- en leesboek Rudyard Kipling van Martin Fido (Hamlyn) confronteert hij ons met het zware geschut dat hij in stelling kan brengen: Edmund Wilson in The Wound and the Bow, T.S. Eliot, haast onwaarschijnlijk George Orwell in Critical Essays, Lionel Trilling: alien pro-Kipling. En Fido besluit: ‘Kipling is one of our great writers.’
Er zijn interessante foto's: een schitterende panorama-foto van de beroemde Khyber Pas, waarlangs in Kiplings jeugd de Russen India zouden binnenvallen, ze zijn nog altijd onderweg; een kleurenfoto van Caroline Balestier als jonge vrouw, toen al met een ijzeren kinnebak. Ze zou voor de rest van haar leven het cipierschap op zich nemen van Rudyard Kipling, de Empire Builder. Ze zou hem naar bed sturen als hij met een paar vrienden een glaasje dronk en vanuit haar kamer hield ze het oog op zijn werkkamer en selecteerde het bezoek. Fido suggereert min of meer dat hij nauwelijks in de gaten gehad zou hebben waarom het zo stil om hem heen was. Veel diepgang heeft dit boek niet. Het is summier te noemen dat de schrijver, als hij het begin van de Boerenoorlog behandelt de begerige blikken vergeet, die de Engelsen op de gouden diamantmijnen van Zuid-Afrika hadden geworpen, bepaald niet de geringste aanleiding
| |
| |
tot de oorlog.
A coffee-table book met een groot aantal foto's waarvan vele in kleur, tekeningen, een beknopte bronvermelding en literatuuropgave.
Het gebeurt niet zo vaak dat ik op woorden stuit waar mijn woordenboeken niet tegen opgewassen zijn. James Hope Hennessy omschrijft in zijn Stevenson-boek de moeder van Louis als ‘struthious’. Mijn aloude en uit de band geraadpleegde en voor zover ik weet nooit herdrukte Engelsch Woordenboek van Dr. A.E.H. Swaen komt zonder pijn met ‘struisachtig, struisvogel-’ naar boven. Minder geluk heb ik met een bericht over het losbandige leven van de jonge Stevenson: ‘he haunted the lowest and cheapest taverns and howffs, and mixed with prostitutes...’ ‘howffs’ moet dus zoiets zijn als kroeg of misschien bordeel. Swaen laat het afweten, K. ten Bruggencate, Engels Woordenboek - de dertiende druk dateert uit 1939, zie ik nu, was bijna duizend pagina's groot en kostte toen f 3,95 en ligt trouwens ook totaal uit de band - eveneens en ook de lijvige Shorter Oxford English Dictionary (very Oxford, not so short) begint er niet aan. Het woord doet mij wat ouderwets aan, maar het komt toch niet voor in A Dictionary of Historical Slang van de onvermoeibare woordverzamelaar Eric Partridge. Ik vind wel dat een ‘Hollander’ in de vorige eeuw in Zuid-Londen een door was puntig gedraaide snor geweest moet zijn - meer dan duizend bladzijden, maar geen howffs. Hamlyn Encyclopedic World Dictionary, meer dan 1800 bladzijden, evenmin. Een nieuw woord dan! Voor ‘nieuwe’ woorden kan je terecht bij A Dictionary of New English 1963-1972 van Clarence L. Barnhart, Sol Steinmetz en Robert K. Barnhart, een schitterend boek met meer dan 5000 ‘entries’ en, bijzonder aantrekkelijk, citaten waarin het woord in kwestie gebruikt wordt in kranten, tijdschriften, boeken. Eenzelfde systeem is toegepast in het onlangs verschenen boek: Signalement van nieuwe woorden onder
redactie van Dr. Riemer Reinsma. De vraag is natuurlijk wel eens wanneer een woord inderdaad ‘nieuw’ is. ‘Bermtoerisme’ bijvoorbeeld komt bij Reinsma voor, maar het staat ook in het supplement bij de achtste druk van de grote Van Dale. Ik had Barnhart net in handen toen ik in een Engels blad het woord ‘semiotics’ tegenkwam en het niet vond in mijn nieuwe aanwinst, zo min als ‘dianetics’, dat trouwens helemaal niet ‘nieuw’ bleek te zijn, de Grieken kenden de term al! In een ander blad vond ik een nieuwe medische specialiteit: ‘bariatrics’ en ja hoor: de medische behandeling van te dikke mensen. Het wordt gebruikt in een citaat uit een artikel van Peter Dickinson in Punch: ‘In Praise of Plump Women’. Maar nog altijd geen howffs. Ik houd het er voor dat het Schots is!
In een verzameling grappen over de zeer rijken vond ik van Anatole France: ‘De wet, in zijn majesteitelijke gelijkheid, verbiedt zowel de rijken als de armen onder bruggen te slapen, op straat te bedelen en brood te stelen.’
Een van Amerika's diepste denkers was zijn president Calvin Coolidge. Van hem: ‘When more and more people are thrown out of work, unemployment results.’ Over de krantenkoning Hearst: ‘Hearst was bitten on the privates by a scorpion; the latter fell dead.’
En van een mij onbekende Jack Benny: ‘If I can't take it with me, I'm not going.’
|
|