Maatstaf. Jaargang 23
(1975)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
G.L. Koster Gedichten van de Vrijgevochten GrijsaardLu You (1125-1210) is een van de grote dichters van de Songperiode (960-1270) en tevens een beroemd prozaschrijver. Hij staat in de literaire geschiedenis bekend onder de zelf gekozen bijnaam de Vrijgevochten Grijsaard. Zijn poëtisch werk is van een verbijsterende omvang: er zijn van hem 9200 gedichten bewaard gebleven. En dan te bedenken dat hij het grootste deel van de gedichten van vóór zijn eenenveertigste jaar heeft vernietigd! Een jaar na Lu You's geboorte was Noord China veroverd door de Toengoesische Jürched-barbaren, een gebeurtenis die op hem een diepe indruk maakte blijkens de wel patriottisch genoemde thematiek van een deel van zijn gedichten. Tussen 1169 en 1178 vervulde Lu You ambten in de prachtige provincie Si-chuan, in 1172 onderbroken door een verblijf van zes maanden in de garnizoensplaats Nanzheng aan het Noord-westelijk front. In deze negen jaar ging hij deze streek zozeer waarderen dat hij later aan zijn verzamelde gedichten de naam Ontwerpen van poëzie uit Jian-nan gaf. (Jian-nan is een naam voor de streek rond de stad Cheng-du in Sichuan.) Voor de stichting van de Volksrepubliek in 1949 was Lu You voornamelijk bekend als een dichter die persoonlijke innige gedichten scheef over het dagelijks leven in al zijn aspekten. Deze thematiek is misschien een weerklank van de vredige en meer democratische tijden die China onder de Zuidelijke Song beleefde. Het patriottisch genoemde element in Lu You's gedichten - de wens om de schade van de nederlaag uit te wissen en het Noorden te heroveren - begon meer de aandacht te krijgen onder de Qingdynastie (1644-1912), die van buitenlandse (Jürched-) origine was. Vooral toen aan het eind van de negentiende eeuw het nationalisme opkwam nam de belangstelling voor dit element toe. Sinds 1949 is Lu You opgenomen in het proces dat de slavist Van het Reve voor Rusland de ‘Annexatie der klassieken’ noemt. Sindsdien wordt hij vooral gewaardeerd om zijn patriottische poëzie en wordt ook het sociale aspekt in zijn werk sterk benadrukt. Mijn vertalingen zijn gebaseerd op de teksten in You Guo-en en Li Yi, Lu You shi xuan, Peking 1957; in Qian Zhong-shu, Song shi xuan zhu, Peking 1958; en in ‘Ji Feng’, Lu Fang-weng shi ci xuan, Hangzhou 1957. | |
[pagina 76]
| |
Op de eerste dag van de negende maand lees ik 's nachts mijn ontwerpen van poëzie en schrijf mijn gevoelens neer in een spontaan gedichtIk beoefende vroeger de poëzie, zonder resultaten,
Niets deed ik dan van anderen de kruimels afbedelen.
Mijn kracht was zwak, mijn geest was dor, ik wist het wel,
Dwaas mat ik mij een lege roem aan, met een kleur van schaamte.
Met vierenveertig werd ik soldaat, gelegerd in Nanzheng,
De hele diensttijd drinkgelagen, dag en nacht.
We speelden polo op een veld van duizend passen lang,
Bij 't reveil stonden wel honderdduizend paarden in 't gelid.
Onder bonte lantarens dobbelden wij, geschreeuw vulde het gebouw,
Met gouden spangen in het haar danste een meisje, haar glans bescheen het feest.
Het tokkelen op de snaren van de luit was als een hagelbui,
De roffel op de trom van hertehuid was als een regenstorm.
Het samadhiGa naar eind1 van de dichter was mij opeens helder,
Qu Yuan en Jia Yi begreep ik nu eerst volkomen.Ga naar eind2
De Hemelse WeefsterGa naar eind3 weefde in mij haar wolkenbrokaat:
Verfijnde passages niet met schaar en duimstok afgepast!
In de wereld is aan talent en durf beslist geen gebrek,
Maar de kleinste onvolkomenheid maakt een hemelsbreed verschil.
Dat de Vrijgevochten Grijsaard sterft, doet dat er toe?
Dat de Guang-ling sanGa naar eind4 voortijdig afbreekt, dát is beklagenswaard!
| |
[pagina 77]
| |
CalligrafieGa naar eind5Mijn gezin ruïneer ik door wijn
wel drieduizend vaten,
Tienduizenden kilo's zorg,
geen wijn verdrijft ze.
Deze morgen in mijn dronken oog
op de bergtop de bliksem,
Ik hef het penseel en kijk:
de wereld lijkt me te eng.
Plots schiet mijn penseel uit in vegen,
onwillekeurig,
Wind en wolken bezielen mij,
de hemel vervult me;
De Heilige DraakGa naar eind6 strijdt op het veld,
de mist stinkt naar bloed,
Monsters slechten de bergen,
de maan is zwart als inkt.
Nu wég, zorg, uit het hart,
mijn beklemming verdwijnt,
Ik beuk enthousiast op mijn bed en schreeuw,
mijn muts vliegt op de grond.
Papier van Wu en zijde van Shu,Ga naar eind7
ik maal er niet meer om:
Geef in een hoge hal mij
liefst een muur, méters hoog!
| |
[pagina 78]
| |
WoedeGa naar eind8Nooit had ik vroeger kunnen weten
dat het leven zo moeilijk zou zijn,
Noordwaarts zie ik uit naar de VlakteGa naar eind9
en mijn woede is als een berg!
Oorlogsschepen in de nachtelijke sneeuw,
het veer van Gua-zhou,Ga naar eind10
Gepantserde paarden in de herfstwind,
de passen van Da-san.Ga naar eind11
Een Grote Muur bij de grenspassen te zijn
nam ik tevergeefs mij voor,
Mijn dunnend haar bleek in de spiegel
te vroeg reeds grijs geworden.
Dat éne memorandum ‘Stuur de legers uit’Ga naar eind12
werd terecht vermaard in de wereld:
Wie is in duizend jaar waardig gebleken
Zhuge's evenknie te zijn?
| |
Met storm op de stadswallenDe storm komt uit het Noorden, niets kan hem weerstaan,
In de straten blaast hij fel zodat mens en paard verstijven.
De vrouwen in het linkerhuis zijn 's middags nog onopgemaakt,
In het slaapvertrek gloeit het komfoor, loom komen zij uit bed.
Het rechterhuis noodt gasten voor een feest in de rijke hal,
Twee rijen blanke vingers brengen harmonie van snaar en riet.
Brokaat en borduursel omheinen de meisjes als een muur,
Geen briesje beroert de damp van het gouden wierookvat.
Maar ík moet de stadswal op en uitzien naar de horizon,
Wil voor de keizer dapper aan He en HuangGa naar eind13 de vrede brengen!
Mijn klein talent en grote eerzucht! Ik wil meer dan ik kan.
De families rechts en links, ze lachen om mijn dwaasheid!
| |
[pagina 79]
| |
Weer beterAls ik weer beter ben in mijn bergdorp
is mijn kinband me te wijd,
De lente is voorbij; maar bezuiden de Jangtzu
is het nog wat kil.
De ambitieuze blijft eenzaam achter,
teruggetrokken wordt hij oud,
De fraaie bloem verliest haar blaadjes,
en in de regen zie ik toe.
Een vleugje geur hangt nog her en der,
zacht rust mijn hoofd op het kussen,
Het geurig kruid wordt donkergroen,
met spijt leun ik op de balustrade.
Ik berg mijn dichtkladjes weg
en laat de wijn staan:
Wat ik de laatste jaren zie roert mij
tot de diepste droefheid.
| |
Pas vertrokken uit Yi-lingGa naar eind14Donder rolt langs de Jangtzu-oevers
en jaagt ons vermetel voort,
Over de talloze stroomversnellingen
laten we de engten achter ons.
De bergen worden vlak, het water wijd
tot voorbij de horizon,
De taarde wijkt, de hemel opent zich,
in een oogwenk.
Een fiere havik vliegt over en scheert
in de verte langs de oever,
Een grote vis springt op en wil
de ether doorklieven.
Weet u wat mij deze morgen
plezier geeft?
Een gele banierGa naar eind15 hoog in de mast,
dansend op de zeewind!
| |
[pagina 80]
| |
Het westelijk dorpGa naar eind16Diep verscholen in een wirwar van bergen
lag een klein paradijs,Ga naar eind17
Waar ik verleden jaar, om wat te drinken
aanklopte aan een deur.
Hoge wilgen dromden samen rond een brug;
daar keerde ik mijn paard,
Verscheidene huizen lagen aan het water
en vormden als vanzelf een dorp.
Uit het bos bracht de wind
de stemmen van verscholen vogels,
Op de vervallen muur drong mos
in de sporen van dronken inkt.
Hieraan denk ik, en deze avond
noteer ik een verstild gedicht;
Helder straalt in de schemering
door ijle wolken een nieuwe maan.
| |
In het begin van de zomer op weg naar Ping-shuiEen oude man houdt in het leven
weinig vreugden over,
Een jaar ging ongemerkt voorbij
en weer is de lente terug.
Bij de marktbrug torsen ze lasten
van glanzende lotussen,
In de dorpswinkel liggen schalen opgetast
met vlezige peulen.
Bij het water staat wind in het bos
en wielewalen zingen,
Overal in de tuin stijgt damp uit het gras
en vlinders vliegen af en aan.
Buiten in de velden voel ik mij
een lichte hitte binnentreden:
Even sta ik in de schaduw van de plataan
en trek een ongevoerd jak aan.
| |
[pagina 81]
| |
Mijn kleine tuin (twee gedichten)In mijn kleine tuin dampt het gras
vlak naast het huis van mijn buurman,
Moerbeibomen geven diepe schaduw
en het pad loopt hellend af.
Ik lig Tao'sGa naar eind18 gedichten te lezen
en heb nog geen deel uit
Of ik maak gebruik van een zachte regen
om mijn meloenen te schoffelen.
Bezuiden het dorp, benoorden het dorp
klinkt het koeren van houtduiven,
Door het water prikken nieuwe rijstloten,
zover het oog reikt is alles vlak.
De ganse wereld heb ik afgereisd,
duizend maal tienduizend mijlen,
Om toch van mijn oude buurman
het lente-ploegen te leren.
| |
Op weg naar de Jian-men pas tref ik een zachte regenGa naar eind19Op mijn kleren vermengt het stof van de reis
zich met de wijnvlekken,
Op mijn verre reizen heeft elke plaats
mij al vervoering gebracht.
Moet ík nou een dichter wezen?
In een zachte regen rijd ik op mijn ezel
de Jian-men pas binnen.Ga naar eind20
| |
[pagina 82]
| |
|