merd, in ieder geval. Ze droeg de nacht in het spierwit van haar gezicht en het rood van haar lippen, een tint die nog nauwelijks in de mode geraakt was. Ze ging dadelijk tegen hem fluisteren en fluisterde door tot het bittere eind, hoe nadrukkelijk de bejaarde professor zijn verhaal ook onderbrak en zijn bril afnam om te zien wat daar praatte. Haar haar was toen donker, nu heeft het een koperen glans.
Ze schudt het en hij helpt haar de trap af. Een zilverig glinsterende schoen vindt een tree.
‘Wat is er gebeurd?’ vraagt hij haar.
‘Wat is er gebeurd?’ vraagt Ieneke haar beneden.
Ze brengt een hand voor haar ogen om het rag van duizelende dingen te scheuren. ‘Heb je een spiegel? Wat is dat blaffen hard als je niet helemaal... Pruim, schei eens uit. Heb je wel eens gemerkt hoe vaak je naar de wc moet als je iets alcoholisch, sorry, ik heb... Het is niet de hoeveelheid, soms kan één sherry...’
‘Ga toch zitten,’ zegt Ieneke.
Wil is opgestaan. Terwijl Marianne zich aan de hand overeind houdt waarmee hij zich voorstelt, kijkt hij mild en goedkeurend op haar neer. Ze schudt de hand hoog en hard en probeert met de tollende kamer in het reine te komen. Dan laat ze los en zeilt wankel op Eddys leunstoel af, laat zich vallen. Haar ogen zijn dicht en een grauwte van moeheid ligt onder de ogen. Haar mond is tot lichtpaars verbleekt.
Ze nemen een stilte in acht.
‘Wil je koffie?’ vraagt Ieneke dan.
‘Wat zeg je?’ Ze schrikt, schudt haar hoofd.
‘Sorry, ik versta je niet goed.’
‘Wil je niet boven gaan liggen?’
‘Wat?’ Dan spert ze haar ogen wijd open om de huid eromheen op te rekken. ‘Nee, ik kan niet gaan liggen, want dan val ik in slaap en ik moet nog terug naar Rotterdam. Thijs en Geertjan moeten morgenochtend voetballen.’
‘Maar neem dan een douche.’
‘Laat me nou maar. Het gaat aanstonds wel weer. Ik zie wel.’
‘Je kunt zo toch niet rijden,’ zegt Ieneke.
‘Ik moet dadelijk eerst naar Rotterdam bellen, help me onthouden! Want ik wil niet dat Plurk merkt dat ik niet op dansles geweest ben, want dan past hij helemaal nooit meer op de kinderen. Als hij hoort dat ik bij jullie ben vindt hij het niet erg dat ik laat kom.’ Ze legt haar handen op de armen van de stoel en doet haar ogen weer dicht. Ze zucht. ‘Even om bij te komen,’ zegt ze.
‘Hadden jullie werkelijk ruzie?’ vraagt Ieneke aan Wil.
‘Ach, dat gezeur. Ik heb al zo vaak tegen Eddy gezegd, ga dan wat anders doen. Maar dat wil hij niet. Al dat werken altijd...’
‘Wil je nog een borrel?’
Ze praten en drinken tot Marianne zich roert en haar ogen opslaat. Ze rilt en wrijft over het kippenvel op haar blote armen.
‘Ik was werkelijk verdomd...’ zegt ze rillend.
‘Wil je nu koffie?’ vraagt Ieneke. ‘Wil je een truitje?’
‘Ja, graag. Of liever nee. Ik word meestal doodmisselijk van koffie. Of geef ook maar, een klein beetje. Heb je niet gewoon tonic of zoiets?’
‘Wil je wat eten?’
‘Geef me maar een cracker met kaas, als je hebt, ik eet haast niet de laatste weken.’
‘Was je dronken toen je belde?’ vraagt René. In de keuken smeert Ieneke cracker na cracker.
‘Je klonk nogal de kant uit van vrolijk,’ zegt René.
‘Ja, dat kan wel, maar ik was eigenlijk niet zo heel erg vrolijk, dat wil zeggen, ik was wel vrolijk natuurlijk, maar ik voelde me niet zo erg vrolijk, ik wou dat ik het niet zo koud had.’
‘Wil je mijn jasje dan zo lang?’ vraagt Wil zorgelijk.
Marianne bedankt met een glimlach die haar prachtige tanden blootlegt.
‘Ik heb boven wel een truitje,’ zegt ze. ‘Maar ik was eigenlijk bij Eppie en Piet een borrel blijven drinken en daarna zou ik naar dansles, maar Eppie en Piet hadden hun toneelstuk