Door, na de lange werkdagen van meer dan twaalf uur, een groot gedeelte van zijn vrije tijd aan zelfstudie te wijden klom Andrews op tot één van de vijf managing directors en chef van het planburo. Op vier en dertigjarige leeftijd bereikt hij die laatste positie. Een paar jaar later begon hij aan het ontwerpen en bouwen van de Olympic en Titanic.
Vreemd genoeg staat Andrews' naam niet genoemd in het speciale nummer van de Shipbuilder dat in de zomer van 1911 over de Olympic en Titanic werd uitgegeven.
Er zijn mensen die verstand hebben van schepen en weten wat er in omgaat, zoals anderen dat hebben van bijvoorbeeld paarden en weten wat er in hen omgaat. Thomas Andrews behoorde tot die categorie.
De Olympic en Titanic behoorden tot de beste en mooiste schepen die ooit gebouwd zijn. De Titanic was een fractie groter dan het zusterschip en iets luxer uitgevoerd. Toen Andrews de reis met de Titanic als vertegenwoordiger van de scheepswerf aanvaardde, schreef hij aan boord enige brieven aan zijn vrouw, waarin hij zijn enthousiasme over zijn schepping niet onder stoelen of banken stak. Hij postte de brieven in de laatste aanloophaven voor de grote oversteek.
Vanaf het moment dat Andrews de schade, die ontstaan was door de aanvaring, had geïnspecteerd, realiseerde hij zich wat dat betekende want hij kende het schip en wist dat er maar één gebrek was: ze had op geen stukken na voldoende reddingsboten voor alle passagiers, ook al was ze dan lang niet volgeboekt. Vanaf dat moment heeft hij zich ook uitsluitend bezig gehouden met het voorkómen van paniek en het met veel tact en overredingskracht dirigeren van passagiers naar de reddingsboten. Pas toen de laatste boot vertrokken was en er niets meer te redden viel, stortte hij in. Een hofmeester vond hem in de rooksalon eerste klas. Hij had zijn zwemvest afgelegd en stond wezenloos voor zich uit te staren. Andrews reageerde niet op de opmerkingen van de hofmeester die hem tenslotte vroeg of hij toch niet wilde proberen zichzelf te redden.
Bullock heeft voor zijn boek een aantal betrouwbare getuigen geraadpleegd, maar ook een aantal volstrekt onbetrouwbare krantenartikelen. Daardoor wordt het moeilijk, waarheid van sensatie te onderscheiden. In sommige gevallen is dat in het geheel niet ingewikkeld. Zo zou Mr. Albert Dick, een tafelgenoot van Andrews, hem er van hebben proberen te weerhouden om de averij aan het schip te gaan onderzoeken. In werkelijkheid kan Mr. Dick Andrews nooit voor die gebeurtenis hebben gesproken want Andrews werd in alle stilte op de brug geroepen en maakte samen met kapitein Smith de inspectietocht.
De conversatie met de hofmeester, die Andrews vlak voor het zinken van de Titanic in de rooksalon aantrof, zal zeer waarschijnlijk juist zijn. Het ademt volledig de geest waarin eersteklas-hofmeesters handelden, maar of Andrews daar uitsluitend aan zijn familie in zijn geliefde Ulster stond te denken, lijkt een wat te eenvoudig afdoen van zaken. Iemand die uitsluitend voor zijn werk leefde en weet dat het schip, dat door hem gebouwd is, binnen enkele minuten meer dan duizend mensen met zich mee zal slepen naar de bodem van de Atlantische oceaan, zal wel meer om over na te denken hebben gehad dan alleen zijn vrouw en kinderen.
De ‘Titanic Enthousiasts of America’ hebben er goed aan gedaan om deze boeken her uit te geven, omdat ze toch, ondanks hun achterhaalde feiten en hun moeilijk leesbare stijl, een uniek beeld geven van een scheepsramp, waar nog dagelijks over gesproken en geschreven wordt. Van bijzondere waarde zijn de toegevoegde foto's en reprodukties, vaak produkten van fanatiek verzamel- en speurwerk.
De schilderijen van Ken Marshall, een jongen van een jaar of achttien, die niets anders schildert dan de Titanic, geven in het boek van Gracie op zeer speciale wijze een overzicht van de korte geschiedenis van het schip.
In Beesley's boek staat een verzameling foto's