zenlijking van de persoonlijkheid in de burgerlijke samenleving alleen voorbehouden is aan de oplichter.
In dit opstel domineert sterk het streven van Lukács de stilistische experimenten van Thomas Mann af te bakenen van de ‘modernistische’ en ‘decadente’ aardigheden van iemand als Joyce of Virginia Woolf. Als belangrijkste verschil ziet Lukács dat het subjectivisme (in de wereldbeschouwing) bij Mann onderwerp, maar geen vormprincipe wordt gemaakt.
Daar het modernisme slechts zeer vaag wordt omschreven en ook de scherpe scheiding tussen Mann en het fantastische van E.T.A. Hoffmann niet wordt toegelicht, kunnen deze uiteenzettingen niet overtuigen. Daar komt nog bij dat de dominerende rol van de reflecties, die resulteert uit de poging van Thomas Mann de crisis van de traditionele vertelkunst het hoofd te bieden, niet wordt besproken.
Op soortgelijke wijze werd Thomas Mann nog in 1958 in het stuk Wider den missverstandenen Realismus als de realist tegenover de vermeende vertegenwoordiger van de decadentie Kafka gesteld.
Thomas Mann heeft ook na de Tweede Wereldoorlog kennis genomen van het werk van Georg Lukács. In zijn Entstehung des Doktor Faustus schrijft hij over Auf der Suche nach dem Bürger: ‘(...) het verjaardagsessay was een sociologisch-psychologische uiteenzetting over mijn existentie en werk, zoals mij in zo'n grote stijl nog niet onder ogen gekomen is, en stemde daarom tot ernstige dankbaarheid, - niet in de laatste plaats omdat de beschouwer mijn werk niet slechts “historisch” zag, maar het met de toekomst van Duitsland in verband bracht.’
Bovendien vond er in 1949 een briefwisseling plaats tussen Mann en Lukács. De schrijver had kennis genomen van bepaalde gedeelten van het tweede Lukács-essay en gaf in overweging dat hij, ondanks alle oriëntering op het komende maatschappelijke systeem, de autonomie van de kunst buitengewoon noodzakelijk achtte. Zijn criticus noemde hij (in de brief van 22 maart 1940) de ‘wellicht belangrijkste literatuurcriticus van onze tijd’.
Georg Lukács reageerde met grote vreugde en verklaarde in zijn antwoord dat hij bijzonder blij was met het begrip dat Mann toonde, daar hij ondanks zijn voorliefde elke levende schrijver als historische verschijning had beschouwd en nooit rekening had gehouden met de gevoelens van de voorwerpen van zijn kritiek.
Dat het bij Thomas Manns positieve ontvangst van Lukács' kritieken niet eenvoudig ging om de van hem bekende vleierige persoonlijke hoffelijkheid ten aanzien van zijn critici, maakt een andere uitspraak duidelijk. In zijn bijdrage tot de feestbundel van het Aufbau-Verlag ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van de Hongaarse filosoof en literatuuronderzoeker (uit 1955) zegt hij met nadruk dat hij Lukács' methode om ‘voornamelijk de maatschappij-kritische elementen van deze uitingen der burgerlijke cultuur’ uit te werken, accepteert, - een aspect dat hij zonder enige twijfel uit eigen beweging noemde.
Thomas Mann haalt hier zelf de factor aan die het werk van Georg Lukács ook voor de lezer van vandaag belangrijk maakt. De Thomas Mann-opstellen van de Hongaarse theoreticus hebben maatstaven aangelegd, waarna een primair stilistische en zich op traditionele lijnen oriënterende interpretatie zoals die heden ten dage nog tot de gangbare praktijk van de burgerlijke literatuurwetenschap behoort, noch de betekenis, noch de bedoelingen van Thomas Mann recht kan doen wedervaren.
Oorspronkelijke titel Georg Lukács und Thomas Mann (manuscript)
Vertaling Hans Hom