wie ich sagte, die freie, von Besatzungen unberührte Sprache ist?’
Er is vaak een algemene irritatie te bespeuren bij velen, die zich met hem en zijn werk hebben bezig gehouden. Dergelijke opmerkingen zijn niet alleen bij uitgesproken tegenstanders te vinden, maar ook b.v. bij Robert Musil, Hermann Broch, Walter Benjamin, Alfred Kerr, Kurt Tucholsky, Berthold Brecht - dus bij emigranten. Het duidelijkst maar even onrechtvaardig was Kurt Hiller, die in 1949 schreef: ‘Das Peinliche an Thomas Mann ist: die Gewissenlosigkeit, mit der er, sein ganzes öffentliches Leben lang, von Standpunkt zu Standpunkt hüpft, auf dem Punkte non-a stets so tuend, als hätte er den Punkt a nie betreten.’ Voor een groot deel liggen deze irritaties - als ze niet op een persoonlijk vlak liggen - in het werk en de wijze van presentatie door Thomas Mann zelf.
Van begin af aan heeft hij zijn werk met kommentaren begeleid, waardoor hij als het ware het perspektief voor de lezer mede heeft willen bepalen. In de 20er jaren heeft Eloesser al gezegd, dat Thomas Mann zelf al alles gezegd heeft, wat over hem te zeggen is, en in zijn kommentaar op zijn bijzonder interessante verzameling documenten over Thomas Mann (Hamburg 1969) merkt Klaus Schröter op: ‘Mit einem Wort, selbst das bedeutendste Gesamtbild, das von Thomas Manns Entwicklung entworfen worden ist, folgt im wesentlichen Zügen den Anweisungen, die dieser in seinen autobiographischen Schriften liefert.’ En iets verderop konstateert hij: ‘Überblickt man die Selbstdeutungen Thomas Manns auch nur flüchtig, so stellt man fest, dass sie mit Fakten und Meinungen zweckmässig umgehen, fortlassend modulierend je nach dem “Sinn” der Stunde.’
De irritaties bij de Duitse lezers van na 1945 zijn echter in hoofdzaak van andere aard. Nog was men niet in staat het eigen verleden en hetgeen men beleefd had, werkelijk te begrijpen. Men had zichzelf nog niet gevonden en zocht uiteraard allereerst de schuld bij de anderen. Thomas Mann leverde scherpe analyses, die men gewoon nog niet verwerken kon. Een van die kernpunten was volgens zijn rede ‘Deutschland und die Deutschen’:
‘Soll Faust der Repräsentant der deutschen Seele sein, so müsste er musikalisch sein; denn abstrakt und mystisch, das heisst musikalisch, ist das Verhältnis des Deutschen zur Welt, - das Verhältnis eines dämonisch angehauchten Professors, ungeschickt und dabei von dem hochmütigen Bewusstsein bestimmt, der Welt an “Tiefe” überlegen zu sein. Worin besteht diese Tiefe? Eben in der Musikalität der deutschen Seele, dem, was man ihre Innerlichkeit nennt, das heisst: dem Auseinanderfallen des spekulativen und des gesellschaftlich-politischen Elements menschlicher Energie und der völligen Prävalenz des ersten vor dem zweiten.’
De ontdekking van de betekenis van de maatschappelijk-politieke komponent voor het denken van de mens is hetgeen in de 50er en 60er jaren in Duitsland plaatsvond. Daarmee voltrok zich ook een principiële verandering in de houding van de lezers, waardoor het probleem van Thomas Mann, nl. ‘die Politisierung des Geistes’ in een heel ander licht kwam te staan.
Deze veranderende houding van de lezer korrespondeerde met een langzamerhand veranderende literatuurkritiek. Na 1945 worden allereerst alle vooroordelen vanuit het standpunt van de ‘Innerlichkeit’ uit den treure herhaald. Men vond - vooral nadat de ‘Doktor Faustus’ in 1947 verschenen was, deze analysen te intellektualistisch, te gekonstrueerd, in één woord ‘Mache’, zonder ‘Tiefe’, of zoals Hans Egon Holthusen het uitdrukte: ‘Die Welt ohne Transzendenz’. De relativerende en distancierende ironie vond men slechts misleidend. Men leze de kritieken van Friedrich Sieburg uit die tijd, of wat Walter Muschg toen schreef in zijn ‘Tragische Literaturgeschichte’: ‘Das bastardierte Dichterum wird heute von Thomas Mann am erfolgreichsten repräsentiert. Von allem Anfang an wollte er als ein