Thomas Mann Een brief aan Guido Devescovi (1955)
Kilchberg am Zürichsee, Alte Landstrasse 39
1 mei 1955
Zeer geachte heer Devescovi,
Bijzonder wil ik dankzeggen voor het mij ten geschenke zenden van uw schriftuur over Doktor Faustus en voor de zeer vriendelijke opdracht aan mij, waarvan u het voorzag. Tot mijn schande moet ik bekennen, dat ik slechts gebrekkig Italiaans lees en uw gedachten niet altijd nauwkeurig kon volgen. Maar het is merkwaardig hoeveel men toch begrijpt als het over jezelf en je eigen zaken gaat en waar het nu juist over het boek gaat dat mij meer aan het hart is blijven liggen dan alle andere en wel omdat het mij de meeste moeite bezorgde, kan ik me plotseling gaan inbeelden zelfs een goede en wakkere lezer te zijn van talen, die mij vreemder zijn dan het mij van jongsaf aan steeds half en half vertrouwde en veelbeluisterde Italiaans.
Wat mij vooral uit uw indringende studie erg opviel is uw enorme ontwikkeling als germanist, die ik bepaald bij uitstek weet te bewonderen. Welke domeinen van de Duitse geest hebt u niet doortrokken, wat hebt u niet allemaal gelezen, alleen al van mij en over mij - over de Faustus zeker vijftien stukken die mij zelfs nooit onder ogen zijn gekomen - en gelukkig mag ik wel zeggen, want er schuilt heel wat vijandig-negatiefs onder en het is bijna verbazingwekkend dat al het denigrerende wat u had door te werken, uw opstelling tegenover de roman, uw gevoel voor de curieuze en radicale directheid ervan niet geheel vermocht te verstikken. Voor mij heeft het boek nog steeds iets van een Leidse fles, die men niet kan aanraken zonder een electrische schok op te lopen. Maar stompzinnigheid en principiële antipathie zijn daartegen natuurlijk gevrijwaard.
Die brochure van Holthusen heb ik niet in handen gehad. Men heeft 'm mij niet gestuurd en ik heb er niet om gevraagd. Op de vernietigende kritiek er in schijnt hij sedertdien enkele malen te zijn teruggekomen. Toen men zijn uitspraken destijds in kritische zin aan de orde stelde, moet hij geantwoord hebben: ‘Er moest iets gebeuren. Hij drukt ons immers allemaal dood.’ Daar is het me in dit hartzeerboek, dat als het ware ook buiten de literatuur staat, werkelijk niet om te doen geweest. Tot de meer verwijderde zaken waarover uw buitengewone belezenheid zich uitstrekt, behoort het essay van Rychner ‘Thomas Mann en de politiek’. Het was een intelligent stuk van grote rang, dat echter daarna overtroffen is door een opstel van Alfred Andersch in het nieuwe tijdschrift Texte und Zeichen (Heft I). Het essay heet ‘Mit den Augen des Westens, Thomas Mann als Politiker’ en was psychologisch het beste, speciaal voor wat daarin over mijn verhouding tot het Oosten wordt gezegd. Staat u mij toe daar even op te wijzen! Bijzonder diep getroffen heeft mij uw opmerking: ‘La figura di Heinrich Mann, oscurata dalla grande ombre del fratello per tanto tempo, appare oggi sempre piu nella sua giusta luce e grandezza.’ Moge dat waar zijn! In het hui-