Maatstaf. Jaargang 23
(1975)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Jaap Goedegebuure Menno ter Braak, interpreet en medestrijder van Thomas MannToen Menno ter Braak in augustus 1937 voor de eerste maal Thomas Mann in diens Zwitserse ballingsoord Küsnacht had ontmoet, schreef hij Du Perron naar aanleiding van dit bezoek: ‘Ik bezocht tijdens onze vacantie Thomas Mann. Een bijzonder sympathieke man, die tien Huizinga's waard is.’Ga naar eind1 Een week later meldde hij zijn toen in Indië verblijf houdende vriend, ondanks diens herhaalde verzoeken, dat hij er moeilijk toe kon komen zijn impressies van dit eerste persoonlijke kontakt weer te geven. Mogelijk lag de oorzaak van deze onmacht in de tijdelijke verwijdering tussen hem en Du Perron. Overigens had hij zijn portret van Mann reeds getekend in de bespreking van het tijdschrift Mass und Wert, in Het vaderland van 18 augustus 1937, en wel zó als had hij zijn vaste korrespondent als lezer in gedachten. ‘De eerste indruk, die ik van Thomas Mann kreeg, kan ik achteraf aldus formuleren: dit is de man van zijn boeken. Meer kan ik daarover nauwelijks zeggen zonder die indruk te vervalsen. Met andere woorden: deze persoonlijkheid, die door niets het effect van de “leider” wil maken, die veeleer optreedt met een welwillende en soepele hoffelijkheid, is niet de mindere van zijn autoriteit, noch de toneelspeler van zijn roem. Hij is een oudere Hans Castorp, hij is de grote burger, die de cultuur van het humanistische Duitse stadspatriciaat als een critische zoon vertegenwoordigt en daarmede een tendentie, die tegenwoordig, zonderling genoeg, in sommige streken “anti-Duits” schijnt te heten.’Ga naar eind2 Groter kompliment had hij in de ogen van Du Perron moeilijk kunnen maken aan het adres van een schrijver, gelet op het persoonlijkheidskriterium dat beiden literatuur en literatoren aanlegden. Als Ter Braak dit schrijft, heeft hij een ontwikkeling achter de rug die hem heeft gevoerd van bewonderend lezer van Manns werk tot diens medestrijder voor het behoud van de Europese kultuur, bedreigd door fascisme en nationaal-socialisme. Kurieus genoeg vertoont het verloop van Ter Braaks denken in zijn geheel tal van parallellen met de evolutie van ‘de grote burger’. Wanneer de prille vriendschapsrelatie met Du Perron nog verkeert in het stadium van een wederzijdse verkenning, waarin beiden hun geestelijk voorland voor elkaar in kaart brengen, reageert Ter Braak na de kennelijk door Du Perron aanbevolen lezing van diens livre de chevet, Valery Larbauds Barnabooth, met er het zijne tegenover te stellen: ‘Mij trof één overeenkomst tusschen Larbaud en Thomas Mann's Zauberberg: het meerendeel hunner personen is onvoldoende gemotiveerd, is zelfs niets dan schaduw, en is toch absoluut bevredigend, afdoend. Het zijn beide romans van den kouden grond, en juist daardoor boeken, die den roman overwinnen.’Ga naar eind3 Naast het onderkennen van het grote belang dat Der Zauberberg in de moderne literatuur als vernieuwend werk zou hebben, treft in deze karakteristiek vooral het hanteren van dit werk als een toetssteen. In die hoedanigheid zou Ter Braak er nog dikwijls naar verwijzen, bv. als hij het werk dat door Du Perron op één lijn wordt gesteld met Barnabooth, André Malraux' La condition | |
[pagina 46]
| |
humaine wil vergelijken met Der Zauberberg. Voor werken als Prins Incognito van Jo van Ammers-Küller, en Schaduw der bergen van Anthonie Donker, romans die in dezelfde lokatie als Der Zauberberg zijn gesitueerd, valt de vergelijking wel erg slecht uit als ze met deze maat gemeten worden. In een brief aan diezelfde Anthonie Donker, met wie hij toen nog bevriend was, steekt Du Perron de volgende tirade af die typerend is voor zijn antipathie tegen de Duitse literatuur: ‘Van een heer Mann (maar welke is het?) las ik een lullig, gevoelig-hysterisch verhaal, dat in Fr. vertaling heette: La Mort à Venise. Iets dat door een oude juffrouw kon zijn geschreven, wat de stemmingen betreft: overigens vaag pederastisch en met cholera aan het eind, maar die zonder ontlasting scheen te zijn, een idealistische cholera, waaraan men in dat boek stierf als aan een wat àl te rijpe Sehnsucht. - Van dien mijnheer Mann wil ik bepaald niets meer lezen.’ (23 mei 1929). Een briefcitaat van ruim anderhalf jaar later kan als aanvulling van het bovenstaande dienen, als hij na Ter Braaks opmerkingen over Larbaud en Mann schrijft: ‘Ik moet dien Zauberberg toch nog eens proberen, maar ik heb nu net weer zoo'n schrik beet van Duitsche auteurs. Het zijn toch eig. verdomd grove individuën, met kermis-krachtpatserijen of - àls het “fijn” wordt - een garçon-coiffeurs-verfijning, à la Schnitzler en Stephan Zweig.’Ga naar eind4 Na lezing van Mann zou Du Perron hem weliswaar niet de kwalifikaties toekennen, die hij voor het gros van de Duitse schrijvers over had, maar de mythe over hem en Ter Braak als de Siamese tweeling gaat hier al evenmin op als in menig ander geval. Al is het oordeel jaren later veel genuanceerder, toch blijft de voorkeur voor de Franse kultuur bóven de Duitse, belichaamd in resp. André Gide en Thomas Mann, gehandhaafd. ‘[...] wanneer men onder de tijdgenoten zoekt, dan staat het vast dat, zoals de duitse beschaving die zich in de literatuur heeft geopenbaard, in de eerste plaats door Thomas Mann wordt vertegenwoordigd, men Gide volkomen dezelfde rol ziet vervullen ten opzichte van de franse cultuur. En als europese figuur, als vernieuwer in de literaire wereld, als verfijnd talent en verfijnde geest tezamen, overtreft hij zeer waarschijnlijk Thomas Mann.’Ga naar eind5 Nam Mann in Du Perrons hiërarchie geen ereplaats in, de rol die hij in Ter Braaks geestelijk emancipatieproces heeft gespeeld is niet te onderschatten, al is de ontmoeting met Nietzsche van veel ingrijpender betekenis geweest. Maar de mentaliteit waar Mann in Ter Braaks visie voor stond, kreeg uiteindelijk de voorkeur boven Nietzsche's verheerlijking van ‘das blonde Bestie’. Mann's invloed op Ter Braak, als men het zo noemen mag, is evenwel weinig bekend, wordt althans niet dikwijls vermeld. Maar naast de inwerking van Carry van Bruggens Prometheus hebben Ter Braak bij het behandelen van de problematiek van burger en dichter in Carnaval der burgers zeker de reminiscenties aan Der Zauberberg door het hoofd gespeeld. De gelijkenis van het carnaval, waarmee hij tracht de polariteit burger-dichter onder te brengen in een synthese, wekt herinneringen aan het gedeelte uit het relaas van Hans Castorps verblijf op zijn louteringsberg waar de held tijdens de vastenavondviering in het sanatorium de dichter in zich de vrije hand geeft. Waar Mann-Castorp er in slaagde de kloof tussen natuur en geest waar de tegenstelling tussen dichter en burger een onderdeel van is te overbruggen in het ‘toeschouwerschap, dat de synthese vormt tussen de stabiliteit van de burger en de esthetische behoeften van de dichter’,Ga naar eind6 kon Ter Braak in het Carnaval slechts via zijn dialektiek de chaos ordenen; de tegenstellingen werden er alleen in schijn verzoend. Terecht noemde hij later in Politicus zonder partij het Carnaval typisch christelijk-platonisch, niet alleen vanwege de permanente dialektiek en het onbereikbare ideaal van de dichter, maar ook om de moralisaties die onlosmakelijk aan een dergelijke positie zijn verbonden. Mann is in zijn Zauberberg en a fortiori in zijn gehele oeuvre niet | |
[pagina 47]
| |
minder moralist, maar de moraal getuigt heel wat sterker van de mogelijkheid tot een harmonische oplossing van het dualisme dan in het Carnaval, waar tegenstellingen de mens beheersen en niet, zoals de moraal van Hans Castorp ons leert, andersom. Wanneer Ter Braak Mann dan ook ‘platonisch-christelijk’ noemt, lijkt me dat toch op een zeker misverstand te berusten, en wel dat hier de ‘christelijke leer’ en de ‘christelijke discipline’ uit Van oude en nieuwe christenen bij de begripsbepaling door elkaar lopen. De humaniteit van Thomas Mann zoals die door Hans Castorp wordt vertolkt is meer in overeenstemming met de essentie van de christelijke leer dan met wat neo-platonici er van hebben gemaakt in hun strenge scheiding van Jenseits en Diesseits. In het Carnaval en zijn eerste roman Hampton Court had Ter Braak afgerekend met de burgerlijke vooroordelen tegen de dichter, in het er op volgende Politicus zonder partij, ongetwijfeld zijn boeiendste werk, kwam hij er toe de tegenstelling burger-dichter in het bredere kader van de antithese geest-natuur te plaatsen. Het is juist dit probleem dat in Manns werk voortdurend in het middelpunt staat. Waar deze een harmonisch evenwicht heeft bereikt juist in de erkenning van een naast elkaar bestaan van de tegenstellingen, zal Ter Braak een voorlopige oplossing forceren door de geest te reduceren tot een funktie van het lichaam. Hij was tot deze extreme positie gekomen na zijn intense kennismaking met Friedrich Nietzsche. De weg die Thomas Mann tot de synthese had gebracht was begonnen in het kontakt met Nietzsche's antipode Schopenhauer. Waar de eerste in het konflikt tussen natuur en geest het accent legt op het ‘natuurlijke’ instinkt, zoekt Schopenhauer de metafysische troost voor de ontgoocheling van het leven in de terugtrekking in de geest, waarvan de kunst de hoogste manifestatie is, omdat ze het absolute openbaart. Juist daarom kon deze leer de wijsgerige rechtvaardiging worden voor het l'art pour l'art, om die reden ook kon Thomas Mann de bezwaren uit zijn burgerlijk milieu tegen zijn kunstenaarsaspiraties weerleggen. In het begin van zijn schrijverschap is hij dan ook de verfijnde estheet, en zijn hele leven heeft hij iets behouden van het ‘precieuze en omslachtig geposeerde’, zoals Ter Braak het formuleerde,Ga naar eind7 al rekende hij met het estheticisme mijns inziens af in Der Tod in Venedig, waarin Aschenbach zijn droom van schoonheid onder ziet gaan in de dodenstad. De invloed van Schopenhauer op Mann zou overigens al vrij vroeg samenvloeien met die van Nietzsche, door hem anders, maar niet minder eenzijdig geïnterpreteerd dan door Ter Braak. Beide invloeden zouden leiden tot het evenwicht van geest en leven. Tonio Kröger, prototype van Hans Castorp, verwoordt de door Schopenhauer gemitigeerde ideeën van Nietzsche als volgt: ‘Ich liebe das Leben. [...] Aber ich beschwöre Sie, halten Sie es nicht für Literatur, was ich da sage! Denken Sie nicht an Cesare | |
[pagina 48]
| |
Borgia oder an irgendeine trunkene Philosophie, die ihn auf den Schild erhebt! Er ist mir nichts, dieser Cesare Borgia, ich halte nicht das geringste auf ihn, und ich werde nie und nimmer begreifen, wie man das Ausserordentliche und Dämonische als Ideal verehren mag. Nein, das “Leben”, wie es als einiger Gegensatz dem Geiste und der Kunst gegenübersteht, - nicht als ein Vision von blütiger Grösse und milder Schönheit, nicht als das Ungewönliche stellt es uns Ungewönlichen sich dar; sondern das Normale, Wohlanständige und Liebenswürdige ist das Reich unserer Sehnsucht, ist das Leben in seiner verführischen Banalität.’Ga naar eind8 Uit dit citaat springen de trekken van de grote burger naar voren: de vertegenwoordiger bij uitstek van de Europese kultuur, de humane en gematigd-konservatieve mens, niet alleen in politiek, maar ook in artistiek opzicht. Mann is altijd afkerig gebleven van de vernieuwingen die voor de kunst uitgingen van ‘instinktmatige’ stromingen als expressionisme en surrealisme, en van een verstarring in vorm-technisch opzicht heeft deze typische overgangsfiguur zich behoed door een uiterst geraffineerde parodiering van de literaire vormen van het verleden. Men moet zich door bepaalde boutades in het voorlaatste hoofdstuk van Politicus zonder partij waarin Ter Braak zijn ‘dierlijkheid’ belijdt, niet laten afleiden van wat de kern van dit werk vormt; naast de hierboven aangehaalde woorden van Tonio Kröger kan een citaat van Ter Braak geplaatst worden om te illustreren dat de posities niet zo ongelijk zijn als zou zijn te verwachten bij zulke verschillende uitgangspunten wat de filosofische fundering betreft. ‘Maar al is het schijnbaar gewone, dat in mijn meerderheidserkenning ligt opgesloten, dan ook niet het gewone van de burgerman, het is niettemin een formule, die bestaansrecht heeft. De gewoonheid in mijn betekenis is b.v. een afdoende grensbepaling tegenover allen, die nog in een bijzondere ongewoonheid hun heil zoeken en menen, dat men met de geestelijke criteria of een aantal in het gelid verslonden boeken zich boven de barbaren verheft; inderdaad, wij voelen ons één met de burgerman tegenover ieder soort geestelijke élite om koning Nobel. Vandaar ook een zekere voorliefde voor het “normale”, wanneer ergens het “abnormale” als iets bij uitstek interessants wordt verdedigd.’Ga naar eind9 De belichaming van het ‘gewone’ dat hij als het ‘meerdere’ erkent is voor Ter Braak de ‘honnête homme’, de pendant van de Homo Dei uit Der Zauberberg, de mens die ‘genie, gewoonheid, doorsnee-mens en dier’ omsluit. In het verschil in benaming ziet men het verschil in afkomst: Manns ideaalbeeld van de mens verraadt door de metafysische afkomst de inspiratie van Schopenhauer, bij Ter Braaks zoveel aardser kreatie is - naast Pascal - Nietzsche ascendant. Dat Ter Braak zelf heel duidelijk het samenspel van de invloeden van Schopenhauer en Nietzsche in het denken van Mann heeft gezien, blijkt, behalve uit zijn bespreking van Manns monografie over Schopenhauer in Het vaderland van 30 juli 1939, uit zijn brief van 24 juli van hetzelfde jaar. Hij schrijft daarin dat hij in het portret van Schopenhauer veel autobiografie herkent, met name in het accentueren van Schopenhauers pessimisme als zijn humaniteit. Het wegwerken van deze belangrijke Schopenhauer-komponent in Nietzsche's filosofie beschouwt Ter Braak als de essentie van de nazistische Nietzsche-vervalsing waartegen hij en Mann dienen te strijden: ‘[...] man kann Mythologie durch Mythologie bekämpfen, und ich zweifle gar nicht daran, dass die Genius-Schleier der Maja-Mythologie um Schopenhauer im heutigen Moment mehr “Wahrheit” für sich hat als die “blonde Bestie” Nietzsches, diese abscheuliche Mythologie des 20. Jahrhunderts.’Ga naar eind10 Op het moment dat Ter Braak dit schrijft, ligt Van oude en nieuwe christenen twee jaar achter hem, en heeft hij het standpunt van Politicus in zoverre gewijzigd dat hij naar een synthese streeft door het instinkt een plaats te geven in de kultuur; en dat onder druk van de door het nationaal-socialisme aangeprezen visie | |
[pagina 49]
| |
op Nietzsche's filosofie als een verheerlijking van een kultuurvijandig leven-volgens-het-instinkt. Zijn aktieve deelname aan het ‘Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen’ is hem, evenals Thomas Mann, hoewel beiden afkerig waren van de aktieve politiek, en niet bepaald bezield van het ideaal der demokratie, afgedwongen door de tijdsomstandigheden en heeft hem gebracht tot deze politieke stellingname vóór de demokratie als minimum. Onder dit slagwoord zouden zij beiden ‘de humaniteitsconceptie, die in wezen de conceptie is van de onafhankelijke burger, met een sterk gevoel voor culturele traditie en een sterke tegenzin tegen het schrille, pathetische en plotselinge, dat revolutie heet’, verdedigen tegen de diktatuur van het instinkt.Ga naar eind11 In zijn verzet maakt Ter Braak een feller en strijdbaarder indruk dan de bezadigde Mann, de negentiende-eeuwse aristokraat pur sang die na zijn vrijwillige ballingschap in 1933 enige jaren zweeg voordat zijn geweten hem dwong kritiek te uiten op zijn vaderland, en tegen de totalitaire machten die de massa's bespelen de demokratie van alle vrije individuen te stellen. Mogelijk heeft hij in de dertiger jaren te weinig oog gehad voor het nieuwe verschijnsel in de door hem verafschuwde politiek van het optreden der massa's. Ter Braaks scherpe analyses van fascisme en kommunisme daarentegen zijn ook nu nog volop aktueel. Toen de anti-demokratische krachten de overhand leken te krijgen, leidde hun voorlopige overwinning tot de vrijwillige dood van Ter Braak. In een In memoriam in Het Parool van 28 augustus 1947 betreurt Thomas Mann in hem niet alleen de vriend en medestander, maar ook de kreatieve kritikus, die volgens hem zo zelden voorkomt. Ter Braak wist vooral de werken van Thomas Mann op hun juiste waarde te schatten en te interpreteren, waarbij hij de schrijver zelf, in dit geval een groot interpreet van eigen werk, vaak met een scherp gezien oordeel voor was. Ik wijs alleen maar op het verband dat Ter Braak legde tussen de struktuur van Der Zauberberg en de opbouw van een muziekkompositie, de vernieuwing die dit boek in de romankunst te weeg bracht, de juiste analyse van de centrale problematiek in het totale oeuvre, observaties die men bijna net zo kan aantreffen in het voorwoord dat Mann zelf aan de Stockholmer Gesamtausgabe van 1942 meegaf. In zijn herdenkingswoord noemt Thomas Mann nog een van Ter Braaks kritieken, die naar aanleiding van Lotte in Weimar, de roman die in de zomer van 1939 te Noordwijk werd voltooid, als een meesterwerk van scheppende kritiek. En hij geeft de relatie die tussen hem en Ter Braak bestond goed weer als hij hem de volgende hulde bewijst: ‘Bei meinem letzten Besuch hier, 1939, war er es, unter anderen er, aber vor allem er, der mich beim Publikum einführte, und wer denn auch war legitimierter, den Mittler zu machen zwischen meiner Arbeit und den holländischen Literaturfreunden?’Ga naar eind12 |
|