| |
| |
| |
A.P. Berkhout Bij herlezing van Thomas Mann
Een herhaald lezen veronderstelt een opnieuw geboeid raken door een werk. Het kan een telkens opnieuw in de ban raken door de vorm van het werk zijn, terwijl we de inhoud precies, of redelijk of globaal kennen. Geldt dit niet ook voor herhaald aanschouwen van graag geziene werken van de beeldende kunst, het horen van een mooi gevonden muziekwerk? Hoe dikwijls luisteren kinderen niet naar overbekende verhalen of sprookjes, waarbij in de vorm van het relaas niet de geringste afwijking geaccepteerd wordt.
Ditzelfde genoegen kan het herlezen van een mooi gevonden literair werk verschaffen. Daar komt nog iets bij - of er gaat nog iets van af - van een andere kant bezien. Na verloop van tijd is er meestal heel wat vergeten, zodat we bij het herlezen niet alleen bekend terrein betreden, maar dikwijls wel degelijk het avontuur van het onbekende mede de bekoring van het verder lezen uitmaakt. Ook bestaat de kans, dat we bij de tweede of volgende keer dingen of kwaliteiten ontdekken, die ons bij de eerste keer lezen ontgaan waren.
Als het niet alleen het opfrissen van de kennis van de inhoud betreft, zal een gevoel voor de vorm, de specifieke ‘taal’ van het werk aanwezig moeten zijn, zoals dat ook vereist wordt voor het lezen en herlezen - en wellicht het memoriseren van een gedicht. Dit bewust appreciëren van de vorm geldt evenzeer voor een werk van langere adem, voor een roman, voor een roman van Thomas Mann zeker.
Van Thomas Mann is bekend, dat hij een groot uit-het-hoofd-kenner van Duitse gedichten was. Ik meen eens het getal van 300 gelezen te hebben, die hij tot zijn beschikking had. Die grote kennis van gedichten met, mag men aannemen, vele trefzekere formuleringen, zal hem niet alleen bij zijn eigen verwoordingskunst te stade zijn gekomen, maar bovendien zullen ze zijn gevoel voor de stevigheid van een taalkundig skelet bij de opbouw van zijn kunst gescherpt hebben. Iedere lezer van het werk van Thomas Mann zal het opgevallen zijn, dat hij in zijn wijze van zeggen, zijn voordracht, vaste aanknopingspunten biedt, die niet alleen wat de inhoud betreft, een zekere, dikwijls typerende functie vervullen, maar ook wat de vorm betreft, een soort ‘rijm’, een houvast bieden. Het is als in de muziek, waarin een motief telkens terugkeert en het geheel een zekere ruggegraat verschaft, een overzienbaar geheel teweegbrengt met vaste herkenningspunten, van waaruit de verdere ontdekkingsreis voortgezet kan worden.
Als men de bekoring van zulke, boven aangeduide steunpunten, van zulke kleine schokken der herkenning, kan ondergaan, dan vormt het werk van Thomas Mann een rijk gebied, waarin men steeds weer op schatgraverij kan uitgaan.
Daarbij komt een bekoring van andere aard; het is namelijk, of iemand letterlijk ‘aan het woord’ is, of iemand, de schrijver, de verteller, voor het innerlijk gehoor hoorbaar, vertelt.
Th. Mann wordt daarbij, als het ware concreet, de ‘raunende Beschwörer des Imperfekts’, zoals hij zich in de introductie, de ‘Vorsatz’ tot de ‘Zauberberg’ noemt.
| |
| |
Daarmee parallel gaat een andere bekoring van elementaire aard, namelijk het feit, dat Th. Mann een goed ‘verteller’ is. Goede vertellers zijn fascinerend. Het heeft in zijn oorsprong niets te maken met ontwikkeling, eruditie of verworven kunstvaardigheid. Het is een oorspronkelijk gegeven. Sommige mensen zíjn goede vertellers, andere, de meeste, naar het mij voorkomt, niet. Waarin deze gave bestaat: een zekere nuchterheid, een kalm overzicht over de dingen, een juiste keuze van de volgorde, een scherpe blik voor bepaalde, kenmerkende, althans onderscheidende feitelijkheden, die onopgesmukt, als zodanig worden gepresenteerd, aan de andere kant een zeker humoristisch of ironisch gevoel voor merkwaardige zaken of eigenschappen van dingen of mensen, die samengaan of juist niet samengaan, een bevreemding of verwondering over het gebeuren van sommige dingen of het uitblijven daarvan - een scherp gevoel voor de vertellers-waarde van het onverwachte, de niet vermoede zijweg, of omweg of uitweg, het beschikken over - en dat kan op zeer verschillend niveau zijn - het juiste woord. Hij kan ‘zijn woorden wel vinden’. Inderdaad, een goed verteller vindt zijn woorden, als vanzelf. In Mann's ruim dertig vertellingen blijkt dit steeds weer, in ‘Tonio Kröger’ (1903), ‘Wie Jappe und Do Escobar sich prügelten’ (1911) zowel als ‘Mario und der Zauberer’ (1930), ‘Die vertauschten Köpfe’ (1940), en ‘Das Gesetz’ (1944), om van de romans nu maar te zwijgen.
Thomas Mann is zich daarvan wel bewust geweest. Zijn broer Viktor vertelt in zijn familieherinneringen ‘Wir waren fünf’ dat, in tegenstelling tot zijn broer Heinrich, die een nieuw werk wel door een ander liet voorlezen, Thomas dit altijd zelf deed.
Nu is Thomas Mann niet alleen een echte verteller, hij heeft die gave ook op een ongewoon virtuose manier ontwikkeld. Dan doemt het gevaar op - als men het een gevaar mag noemen bij zo'n rijkdom - dat men te veel op deze virtuositeit gaat letten. Zoals sommige critici vallen over de verbazingwekkende virtuositeit van kunstenaars op het gebied van de muziek, zo zijn er, die Thomas Mann zijn virtuositeit van dictie - zeker, het wordt wel eens een spel, maar wat voor spel - kwalijk nemen.
Bij het lezen en herlezen heeft me dat nooit gehinderd, integendeel, ik heb me er altijd graag door laten inpalmen, me er graag over verwonderd, hoe bizonder fraai hij het kan zeggen. Men moet hem dan zijn vertel-houding van de ‘maëstro’, die een absoluut beslag op onze aandacht en oplettendheid legt, gunnen. Is dat teveel gevraagd? Welke kunstenaar kan bestaan zonder de goede wil van zijn bewonderaars, van degenen, voor wie hij iets betekent?
Als lezer ervaart men dan als tegenhanger van die virtuositeit en dit plezier in het kunstvaardige gebruik van de taal, de inhoud van zijn verhalen en romans als een verbazingwekkende verscheidenheid van onderwerpen, hoewel bepaalde thema's telkens weer opduiken.
De verteller Thomas Mann fungeert tegelijk als commentator en uitweider bij het presenteren van zijn verhaal. Daarin verschilt hij bijvoorbeeld van schrijvers als Toergenjew of Tsjechow, die korter, zakelijker, beeldender in hun kunst zijn. Dit commentariërende, beschouwende vindt zijn uitloper in talloze essay's, inleidingen bij opnieuw uitgegeven boeken en vertalingen en rede's. Het een hoort bij het ander. Thomas Mann is nu eenmaal een beschouwelijk ingesteld mens, die deze beschouwelijkheid ook in zijn scheppend werk betrekt. Deze fragmenten, soms in de vorm van een gesprek of van een monoloog, zijn gewoonlijk niet wat men noemt lichte lectuur, maar aan de rijkdom, de genuanceerdheid van de mens- en situatie-uitbeelding komen zij zeker ten goede. Zij laten zien, hoe de mens en zijn handelen vanuit verschillende standpunten verschillend beoordeeld kan worden. Met speelse toon klinkt deze rijke instrumentatie in een roman als ‘Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull’, helemaal trouwens een voorbeeld
| |
| |
van de uitbeelding van echte, maar vooral van half-echte en uitgesproken leugenachtige kanten in het menselijk handelen en doen. De aanzet tot deze gevarieerdheid vinden we trouwens ook al in een vroeg werk als ‘Buddenbrooks’, bijvoorbeeld in de beschrijving van Christian met zijn echte en ingebeelde kwalen en in de uitbeelding van de al gevaarlijk wordende, tot verzwakking leidende psychische rijkdom van de laatste grote vertegenwoordiger van het geslacht.
Dit gevoel voor het ingewikkelde van het menselijk leven en de menselijke situatie - samengaand met en ook uiting van een openstaan voor de ander en het andere, sluit een gevoelige rechtstreeksheid in de uitbeelding, zoals bijvoorbeeld het relaas van het sterven van Joachim in ‘Der Zauberberg’, van de gevoelens van de vader tegenover zijn dochtertje in ‘Unordnung und frühes Leid’ niet uit. In dit verband kan men ook denken aan de liefdesbrieven aan zijn latere vrouw.
Een stijlfiguur, die ook dient om de belangstelling van de lezer gaande te houden is het ‘citaat’. Dit middel dient om de beschreven persoon of zaak in een bepaalde samenhang of omgeving te plaatsen of van een bepaalde zijde te belichten. Vanuit die aangeduide samenhang wordt, onwillekeurig als het ware, een karakteristiek van de situatie, de persoon of zaak gegeven, of een verborgen ironie der omstandigheden aangeduid. Zo bijvoorbeeld, als het hoofdstuk, waarin Joachim, de ten dode opgeschreven tbc-patiënt, sterft, als titel krijgt: ‘Als Soldat und brav’, een herinnering aan het sterven van de broer van Gretchen in ‘Faust’. ‘Wat is de overeenkomst, wat eventueel het verschil tussen die twee’, die vraag suggereert de schrijver als het ware aan de lezer. Tegelijk echter ligt er een min of meer duidelijke distantiëring van de uitgebeelde werkelijkheid, ervaring, in dit stijlmiddel. Onnadrukkelijk duidt de schrijver even aan, dat zijn verhaal aan de ene kant, zeker, de werkelijkheid ‘weergeeft’, dat met die weergave echter onherroepelijk een element van ‘kunst’, van
‘inrichting’, ‘montage’ verbonden is. In dit opzicht doen de verhalen en romans van Mann wel eens aan een opera denken - misschien niet zo vreemd bij een schrijver, die gevoelig was voor muziek en voor wie het werk van Richard Wagner veel betekend heeft. Juist de opera windt geen doekjes om het feit, dat zij ‘kunst’ is, dat het uitgebeelde duidelijk een verwerking, een stilering van menselijke ervaring, menselijk leven is op een apart terrein met zijn eigen noodzakelijkheden en wetten. In zoverre is de presentatie van de in kunst verwerkte levenservaringen en gebeurtenissen bepaald door de wetten van het genre, en in de mate, waarin dit genre op persoonlijke wijze door de kunstenaar gehanteerd wordt, door zijn persoonlijkheid. Zo wordt het kunstprodukt een fascinerend geheel van objectieve en subjectieve elementen. Datgene, wat verhaald wordt, is werkelijkheid genoeg, het is, of kan zijn, de ervaring van tallozen, maar hoe het verteld wordt is zeer persoonlijk Thomas Mann. En het is zíjn manier van vertellen, zíjn wijze van de verhaalstof presenteren, die zo'n levend element van zijn kunst uitmaken. Naar aanleiding van het zoeken van ‘portretten’ van familieleden, vrienden en bekenden in zijn werk zegt hij dan ook eens, dat men niet moet vergeten, dat alles door hem, de schrijver, heengegaan is en daardoor van een objectief
| |
| |
portret geen sprake kan zijn. In de eerste plaats zal de lezer altijd mijzelf vinden, zegt hij.
Dit geldt niet alleen voor de verhaaltechniek, het geldt ook voor de levende ‘stem’, waarmee verteld wordt. Men kan zich zo goed voorstellen, dat zijn kinderen hem de ‘Zauberer’, de tovenaar noemden. Inderdaad, hij tovert, roept op, uit het heden, uit het verleden, en dikwijls uit het schijnbaar meest gewone componeert hij zijn verhaal tot een rijk en kleurig en levend weefsel.
Het is niet alleen de vorm, de treffend ingenieuze woordverbindingen, de voordracht, de ‘stem’, kortom de ‘taal’, die het doet. Thomas Mann houdt zich ook aan de eis, dat de inhoud iets ‘nieuws’, iets interessants, wat in sommige gevallen iets opvallends, iets schokkends niet uitsluit, moet zijn. Hoezeer, in verschillende zin, zijn werken ‘cultuurdocumenten’ zijn, toch verhindert dit niet, dat aan de spanning van het verhaal, aan de vraag ‘wat gaat er nu gebeuren’ alle recht wedervaart. Een voorbeeld daarvan is de beschrijving van de spiritistische séance in de ‘Zauberberg’, waar de geest van de gestorven Joachim opgeroepen wordt.
In de grote romans komen telkens uitweidingen over de meest verschillende onderwerpen voor. Hierin is het werk van een opvallende rijkdom, ja, misschien zelfs wel eens van een te grote rijkdom. Toch houden verreweg de meeste uiteenzettingen, hoe ingewikkeld en moeilijk ze soms ook mogen zijn, de belangstelling vast. Tot juist begrip wordt soms ook een verhaal, een anekdote precies naverteld - zoals de geschiedenis van Paus Gregorius uit het middeleeuwse verhalen- en anekdotenboek ‘Gesta Romanorum’ in ‘Doktor Faustus’. Dit navertellen, met uitweidingen - vermoedens, interpretaties, psychologische verklaringen - vinden we in de grootste afmetingen en de meest grootse vorm in het de Bijbel navertellende werk ‘Joseph und seine Brüder’.
Met dit alles stelt Thomas Mann geen geringe eisen aan de belangstelling, het uithoudingsvermogen, het geduld, de lust en het vermogen om lange zinnen te volgen - hoewel die gewoonlijk vloeiend genoeg verlopen - de wil om wat ‘op te steken’, hier en daar eens wat na te slaan en de, voor zover het niet vertaalde werken betreft, kennis van het Duits en deszelfs grammatica. Grappig is, in dit verband, hoe hij een Amerikaanse dame, op één van zijn overtochten naar Amerika - afraadt, al zijn werken te gaan lezen, die zij in haar enthousiasme, een beroemde ‘German writer’ te hebben ontmoet, noteert.
Wat zijn stijl in engere zin betreft: bij het zich uitdrukken en in zinsverband brengen, is Thomas Mann van een buitengewone precisie en virtuositeit. Het is of het geen moeite kost, die grondigheid en zorgvuldigheid en tegelijk die speelsheid, die naast een meesterlijk getroffen karakteristiek van een persoon of een levenssfeer, een geamuseerde glimlach bij de lezer teweegbrengt. Men denkt dan bijvoorbeeld aan een zin uit de ‘Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull’, die niet alleen een goede beschrijving van Thomas Mann's ambacht, het schrijven, bevat, maar tegelijk een pracht van een typering van de held van deze schelmengeschiedenis: ‘Allein, da alles, was ich mitzuteilen habe, sich aus meinen eigensten und unmittelbarsten Erfahrungen, Irrtümern und Leidenschaften zusammensetzt und ich also meinen Stoff vollkommen beherrsche, so könnte jener Zweifel (of hij wel in staat is deze geschiede-
| |
| |
nis, deze “autobiografie” te schrijven) höchstens den mir zu Gebote stehenden Takt und Anstand des Ausdrucks betreffen, und in diesen Dingen geben regelmässige und wohlbeendete Studiën nach meiner Meinung weit weniger den Ausschlag als natürliche Begabung und eine gute Kinderstube. An dieser hat es mir nicht gefehlt, denn ich stamme aus feinbürgerlichem, wenn auch liederlichem Hause;...’ enz. Zoals hier treft men telkens in het werk van Mann humoristisch-ironische zegswijzen, fantasierijke overgangen aan, ingebed in een uit een bijna encyclopedisch aandoende kennis voortkomende mededelingenstroom, die de lectuur, waar men ook begint, boeiend maakt. Maar, zoals reeds aangestipt: voor wat hoort wat. Het lezen van Thomas Mann is niet alleen spannend, emotioneel en intellectueel spannend, maar ook vaak inspannend. Een inleiding als Thomas Mann schreef bij zijn Jaakobs Geschichten, met zijn onderzoekingen en speculaties met betrekking tot het begrip ‘tijd’ - het op het ‘zijn’ betrekking hebbende karakter van verleden, heden en toekomst en de implicaties daarvan, kan gerust moeilijke, ofschoon intrigerende, lectuur genoemd worden. Overigens is het kenmerkend voor Thomas Mann hoe dikwijls, juist in werken, die ‘algemene’ onderwerpen behandelen, het thema ‘tijd’ en zijn betekenis voor de mens - zijn diepste problemen van geboorte en dood aangaande - ter sprake komt en hoezeer het hem daarbij gelukt, het fascinerende, raadselachtige, de gehele schepping betreffende ‘wezen van de tijd’ - een ‘wezen’, dat zich juist als een groot raadsel ontvouwt - over te brengen. Maar het zijn niet deze filosofisch-speculatieve overwegingen en uiteenzettingen alleen, die de lectuur van Thomas Mann tot vrij zware leesstof maken: ook veronderstelt hij, met name in de culturele romans, als ‘Lotte in Weimar’, ‘Doktor
Faustus’, ‘Joseph und seine Brüder’ kennis van literatuur en muziek en geschiedenis, en vooral van Duits cultureel leven. Voor wie ‘Die Leiden des jungen Werthers’ van Goethe en van Goethe's leven zelf niet het een en ander kent, gaat heel wat van ‘Lotte in Weimar’ verloren. Voor een ‘gründlich-heiteren Genuss’, een woord, dat Mann Goethe in de mond legt, is een zeker zich thuis voelen in, algemeen gezegd, culturele aangelegenheden van dit tijdvak, beslist een voorwaarde. De levendige, speels-geladen verhaaltrant houdt het gevoel van ‘geleerdheid’ toch wel binnen de perken.
Wel is Mann van huis uit het gevoel voor kwaliteit eigen, of het nu sigaren (Hans Castorp) of literair werk betreft. In dit opzicht is hij ‘aus gutbürgerlichem Hause’.
De meeste van zijn personen - er zijn uitzonderingen als de komponist Adrian Leverkühn in ‘Doktor Faustus’, Gustav Aschenbach in ‘Der Tod in Venedig’, zijn geen uitzonderlijke mensen. Het zijn meer de omstandigheden, de wijze, waarop ze daarvan gebruik maken of daarop reageren, die de eigenlijke inhoud van zijn werken uitmaken. ‘Buddenbrooks’ is een echte ‘mensen’roman, een ‘beknopte’ familieroman, beknopt vergeleken met bijvoorbeeld Galsworthy's Forsythe-Saga. De mensen in dit boek worden scherp in hun gesprekken getekend, een wonderlijk beheerste schepping van een 26-jarige. Maar wat in deze roman al zo duidelijk is, is het feit, dat Thomas Mann, bij al zijn virtuoos schrijverschap, een warmvoelend, bij al zijn gecompliceerdheid, ‘eenvoudig’ hart heeft; dat is uit zijn ‘stem’, die voor het innerlijk oor zo direct overkomt, te horen. In die zin is zijn kunst tijd-loos en wordt ze een begeleidster, wier gezelschap men telkens weer - en dan ‘telkens’ in de eigenaardige tijdbetekenis, die dit woord kan hebben - zoekt. En dan blijkt de grootste ‘betovering’ datgene, wat Herman Hesse in een karakteristiek als volgt aanduidde: ‘Was hinter Thomas Manns Ironie und seiner Virtuosität, an Herz, an Treue, Verantwortlichkeit und Liebesfähigkeit stand, jahrzehntelang völlig unbegriffen vom grossen deutschen Publikum, das wird sein Werk und Andenken weiter über unsere verworrenen Zeiten hinaus lebendig erhalten.’
|
|