derlijke bedreiging ervaren. Terwijl Mao generlei aantrekkingskracht uitoefende op de Sowjetburgers, bleek er van Nieuw Links wel degelijk een zekere bekoring uit te gaan; het idee dat er voor de intelligentsia een democratische taak is weggelegd tegenover de repressieve technocratische staat, vormt een nieuw linkse opvatting waarmee menig Sowjetintellectueel zich kan verenigen.
Het spreekt vanzelf dat de lidstaten van het Warschaupakt geen inheems Nieuw Links gedogen. Op die regel vormde Hongarije gedurende enkele jaren een uitzondering, waarover men materiaal kan vinden in A. Hegedüs, M. Markus e.a., Die Neue Linke in Ungarn (Merve Verlag Berlijn). Dit boek is voornamelijk een bloemlezing van Hongaarse publicisten. De uitgave is verzorgd en ingeleid door S. Frankel en D. Martin. Zij geven toe dat hun begrip Nieuw Links niet nauwkeurig is. Volgens hen is het niet zeker dat de publicisten die zij aandienen dit begrip op zichzelf van toepassing achten. Alle opgenomen figuren hebben gemeen dat zij aan het marxisme niet alleen de rechtvaardiging ván, maar ook de kritiek óp het communisme ontlenen. De kritiek heeft vooral betrekking op de bureaucratie, de materialistische levensstijl, de inkomensverschillen en de enorme ongelijkheid in macht. Wat het laatste betreft wordt aangetoond dat de bedrijfsleidingen zich weinig gelegen laten liggen aan de mening van de arbeiders. De partij laat zich daarover geen verwijten aanleunen; het proletariaat oefent zijn ‘heerschappij’ immers via haar uit!
Kadar en de zijnen hebben Nieuw Links tot 1968 vrij tolerant bejegend, maar na de bezetting van Tsjechoslowakije zagen zij zich genoopt om de beperkte tolerantie nog verder te beperken. Hegedüs, die protest aantekende tegen die bezetting, is in 1973 uit de partij gestoten. Volgens Aczel, de officiële supervisor van het culturele leven, verkondigden Hegedüs en Markus dat de socialistische landen thans niet meer het socialisme opbouwden, maar een op winst gebaseerde, hebzuchtige maatschappij te zien gaven. Aczel verklaarde dat zulke opvattingen niets met het marxisme gemeen hadden; een door en door conventionele stelling, want communistische partijen hebben altijd en overal verklaard dat de hen onwelgevallige marxisten onmarxistische opvattingen huldigden.
De voormalige stalinist Hegedüs is in feite niet veel meer dan een vertegenwoordiger van ‘oud links’ die zich verrassenderwijze in de richting van Dubcek heeft ontwikkeld. De jonge dichter en student Haraszti trad veel radicaler op. In 1968 behoorde hij tot de groep die wegens ‘maoïsme’ werd veroordeeld, maar kreeg al gauw weer gelegenheid om zijn studie (Russisch en filosofie) te hervatten, een recht dat niet van lange duur bleek te zijn. In 1969 schreef hij dat Hongarije aan immobilisme leed en dat de kloof tussen elite en massa steeds groter werd. Nadat Haraszti van de universiteit was verwijderd, werkte hij als arbeider in een aantal fabrieken. Het manuscript van zijn reportage ‘Accoord’, dat de arbeidsverhoudingen in een tractorenfabriek behandelde, werd niet uitgegeven omdat het in ‘vijandige geest’ was geschreven. Aangezien Haraszti dit geschrift liet circuleren, werd hij gearresteerd. In het proces dat tegen hem is aangespannen, luidde de aanklacht o.a., dat er volgens Haraszti ‘geen verschil bestaat tussen de situatie van de arbeiders in een kapitalistisch en in een socialistisch land’. Verder werd Haraszti ervan beticht, dat hij zijn manuscript naar het buitenland had trachten te smokkelen. Op dit punt is hij in 1973 vrijgesproken, waarna een voorwaardelijke veroordeling tot 8 maanden gevangenisstraf volgde.
Ondanks zijn verstrakking van het beleid verheugt het Kadarregiem zich in een betrekkelijk grote populariteit. Het doet wel wat paradoxaal aan, want Kadar kwam in 1956 aan de macht onder omstandigheden, die hem veeleer tot een gehate Quislingfiguur dan tot een massaal aanvaarde landsvader schenen te stempelen. De geschiedenis van zijn wisselvallige carrière is boeiend beschreven in W. Shawcross, Crime