(die dan als beloning de bekende 264-1 graankorrels vraagt). Geen psycholoog kan aan de betekenis van deze vondst voorbijgaan. Is het schaakspel niet zozeer een uiteenzetting tussen een man en zijn vader als wel de uiteenzetting tussen een man en zijn moeder? Het is waar, dat de relatie tussen een man en zijn moeder ‘unspeakable’ is. Verder dan ‘geboortetrauma’ en ‘minderwaardigheidscomplex’ is de subcommissie van de Weense delegatie, die zich onder Adler op deze relatie concentreerde, nooit gekomen. Dat komt, omdat hier de causaal-psychologische denkwijze geraakt aan een horizon waar zij ook niet overheen kan kijken.
Hier gaat het niet meer over gebeurtenissen, die de oorzaak, althans de verklaring van volgende gebeurtenissen ouden kunnen zijn maar om de primordiale vraag die zich op ieder moment van het leven voordoet: of het leven de moeite is geleefd te worden of niet. In deze primordiale vraag zal de ontkenning zeker fel bestreden moeten worden met argumenten van goede woorden en desnoods oorzakelijke verklaringen, maar dat neemt de kleur van de oorspronkelijke vraag niet weg, een vraag die niet meer van psychologische maar van ontologische aard is.
Aan het spelen van schaakspel, zeker als professie, ligt ongetwijfeld een weigering om te bestaan ten grondslag, de grote onwil. Hij is de drop-out avant la lettre, om het in goed Nederlands te zeggen. En nu ik toch bezig ben mijzelf te citeren: verbaasd door de grondeloosheid van zijn geworpenheid, geërgerd door de ondoorzichtigheid van de werkelijkheid, verbijsterd door het hoge toeval van de dood, zoekt hij een wereld waarin hij zelf de grond is van zijn handelen, een spel, dat inzichtelijk is en geen toeval kent. Getergd vlucht hij in een ander universum, terwijl het leven wenend achterblijft.’ (J.H. Donner in Schaakbulletin 68).
Deze niet meer psychologische maar ontologische problematiek is op het schaakbord gesymboliseerd. De koning? Hij is het zelf en zijn moeder. Het absoluut onaanraakbare stuk, want als dat wordt aangeraakt, houdt alles op en is de partij ten einde. Dit stuk is gering in beweging, machteloos. Zijn grootste steun in deze strijd tegen zichzelf is het machtigste figuur op het bord, de trouwe vizier, de geweldige die kon wat niemand kon: haar overwinnen. Daarin een ‘vader-imago’ te zien is vermoedelijk nog Freudiaanse overlevering, want op het schaakbord is er eigenlijk in het geheel nog geen ‘vader’. Geen woord wordt gesproken. ‘De ander’ bestaat nu juist niet meer (nog niet, niet meer - daarvoor is eerst tijd nodig). De schaker is krankzinnig, want hij is een man en uit een vrouw geboren - als alle mannen.
De glasheldere gedachten die ik zo losjes laat vallen dienen slechts om Alexander Cockburn's boek ‘Idle passion’ de lof toe te zwaaien, die het toekomt, ook al zijn ze in Amerika nog niet zo ver als ik hier in Europa. Maar hij is op de goede weg en hij komt er wel.
In ieder geval moet alles onderzocht worden, zoveel mogelijk feiten moeten bijeengebracht en geordend, theorieën moeten worden opgesteld en weer afgebroken, want het weten staat niet stil en het oog is nooit zat.
De diepste grond van wetenschap, schaken of zelfmoord is tenslotte de nieuwsgierigheid.