Maatstaf. Jaargang 23
(1975)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 2]Jacques Waterman Korte schetsen, alsmede iets uit het leven van Squire Charles Waterton, naturalistMijn tijd in het oerwoudVoor Lin Ik was gedwongen een nacht - en zoals later bleek langere tijd - in de jungle door te brengen. Mijn vrienden hadden bij een steen onder een boom wat eten voor mij achtergelaten: gerookte laquerda. Ik besloot nu - want het was nog licht - ook zelf vis te gaan vangen met insecten als lokaas en een eigenhandig vervaardigd schepnet. Ik ving een lekker uitziende vis, sneed de kop eraf en maakte hem schoon. De ingewanden smeet ik weg tussen de bomen, maar daar kwamen in het donker allerlei pittoresque beesten op af: katachtigen en allerlei verlopen honden. Ik had niemand om te vragen of de vis eetbaar of vergiftig was. Ik begon dus maar met de laquerda. Mieren waren reeds een aanval op het vel daarvan begonnen (het is bekend dat vele miersoorten grote liefhebbers van dierlijk eiwit zijn), maar de vis zelf was nog ongerept. Vele beesten kwamen op mij af om ook hun deel te eisen: een das en een grote roodbruine verlopen hond, die ik wat toewierp. Ik had weinig voor mijzelf. De roodbruine hond kwam om méér vragen. Ik schudde het hoofd. Hij legde een poot vriendelijk op mijn schouder en vertrok met een groot bot over de schouder. Ook de das vertrok. Die droeg een stok met een netje eraan. Sindsdien ben ik er gebleven. Ik maakte er vele vrienden en vriendinnen, de beste onder de katachtigen:
Wat is het toch heerlijk om in een oerwoud te leven!
Men kan er vrij nemen en geven
Men doet er vrienden op, jong en oud
En met een ervan ben ik getrouwd.
| |
Het Skandinavische paviljoenWandelend op het terrein ener soort wereldtentoonstelling zien wij het Skandinavische paviljoen, opgetrokken uit bruin hout. We treden er binnen. Op de eerste verdieping is het Deense paviljoen, waar vele vazen staan en dieren en andere dingen van porcelein: een rode vierkante aardenwerken vaas met nauwe ronde ingang bevalt mij in het bijzonder en ik wijs mijn vrouw erop, die deze echter niet zo mooi vindt en de dieren, in hun soort, prefereert. We gaan nu een verdieping hoger, langs een vrij nauwe wenteltrap het Noorse paviljoen in. Dit is een modelwoning, opgetrokken van hout ingelegd met paarlenmoer. Het probleem nu is, dat er tijdelijk een familie woont, die er, vergaard in de zitkamer, zitten. Dezen nu vinden het onaangenaam als er bezoekers komen en doen dit ook aan ons blijken, vooral een grote kerel met donker haar doet dit. Er ontstaat een woordenwisseling tussen hem en mij en ik zeg: ‘U bent gestoord.’ Hij kijkt ontstemd, gaat woedend worden, en ik voeg nog toe: ‘Ja, door ons, als bezoekers.’ | |
[pagina 2]
| |
Hij wordt kwaad en daagt me uit om in het koude zwembad te duiken. Hij liever dan ik! | |
Fata morgana
| |
Op het landgoedWe brachten enige tijd op een groot landgoed door. Er waren daar plotseling vele problemen en obstakels te overwinnen, die zich er niet eerder bevonden. Overal stonden roodwitte waarschuwingshekken, in de verte gloeide een oranje | |
[pagina 3]
| |
licht. Elkeen die de laatste barricade te overhaast over te gaan poogde, ging op in een oranje gloed. Ik probeerde dit ook te doen. Door mijn en de vereende geestkracht van zij die het mede met mij trachtte te halen, lukte het mij wel. De laatste schreden vereisten een schier ondraaglijke wilskracht om niet te ontvlammen, maar het lukte. | |
De moordenaar in oud-zuidElizabeth was alreeds een keer bijna gewurgd geweest door de liftmoordenaar. Zij was buiten westen geraakt na eerst van achteren aangevallen te zijn en zij had hem niet van voren gezien. Enige dagen later - hij was dood en verderf blijven zaaien - meende de politie te weten in welk gebouw hij zat en had dit derhalve afgezet. Het was een deel van een complex in Oud-Zuid, gebouwd omtrent 1930, flatgebouwen met vele uitstulpingen, bakstenen balkonnen, erkertjes en tuintjes met donkere labyrinthen van ligusterhagen. Elizabeth zeide tot haar vriendin: ‘Het is hier afgezet, dus laten we de lift in 't gebouw ernaast nemen, de gebouwen hebben toch immers een gemeenschappelijk bereikbare zolder. En wellicht vangen we de moordenaar wel!’ Iedereen stond versteld van zoveel moed; zij werden door de omstanders, die stil van bewondering en angst daar terzijde stonden, dan ook meteen doorgelaten; ze gingen naar binnen, kwamen bij de lift, die nét aankwam. Door de lichtkier zag Elizabeth: ‘Er zit iemand in!’ Deze kwam er nu uit, snorretje verward, in avond-costuum, van middelbare grootte, vrij tenger maar toch een oersterke indruk van geladen energie makend. Elizabeth fluisterde: ‘Dit is hem!’ gaf hem een plotselinge duw, rende met haar vriendin de lift in, hield de deuren tegen zijn pogingen hen te volgen in dicht, drukte op het knopje: ‘bovenste verdieping’. Met een sukkelgangetje ging de lift omhoog. ‘Dit gaat nog altijd iets sneller dan 't de trap opgaan door de desperado,’ dacht Elizabeth, ‘komt hij ons in zijn angst achterop in de hoop ons alsnog de mond voor altijd te snoeren, dan rennen we in ons zolderkamertje mét telephoon binnen en bellen de politie vandaar op, die dan ook déze sectie van het gebouw kan afzetten en hem pakken.’ Aldus geschiedde. Ze bereikten het zolderkamertje met telephoon en met een haakje voor op de deur nét iets eerder dan de desperado en tegen de tijd, dat hij deur net open had en zijn moordenaarswerk aan te vangen stond, was daar de politie. En uit het feit, dat Elizabeth dit verhaal ongedeerd kon neerschrijven, blijkt dat haar plannetje was gelukt en de boef, al of niet gedeerd, weer achter de tralies zat en als hij niet dood is dan leeft hij nog:
Waar ligusterhagen de tuinen verbergen
En bakstenen erkers de muur decoreren
Zit iemand verdacht van verwurgen -
Een paar meisjes wilden hem doen arresteren.
Zij gingen de lift snel binnen
En hielden hem eruit,
Maar hij kon hen niet op tijd vinden:
De moordenaar van Oud-Zuid.
Hij is hen achterop gekomen
Maar per trap ging het niet meer zo snel.
Nu zit hij in de cel te dromen
En leeft in zijn eigen hel.
| |
Een ontmoeting op het dakIn een middelgroot Hollands plaatsje, niet ver hier vandaan, pronkt een smal, hoog huis, geel en groen geverfd, door een rechte strook stromend water gescheiden van een fabriekcomplex. Daardoor varen volgeladen en leeggeloste groenteschuiten af en aan, voorts verveloze mestpramen en bouwvallige kano's, afgewisseld door Rijnschepen. De laatsten leggen dikwijls aan bij een deels met golfplaatijzer bedekte kraan, die stalen haken neerslaat in gevulde zakken en roestige bakken neerlaat als er pulp- | |
[pagina 4]
| |
korrels uit te trekken zijn. Soms lost de fabriek, voorschriften niet achtend, haar afvalproducten in de vaart. Dan ziet het water groenzwart, dan drijven de dode vissen, de zilveren buik naar boven, de stroom af naar de zee, waar ze tot ontbinding en bederf overgaan, samen met heel wat meer. Speelsgewijs scheppen kleine schippersjongens ze met hand of schepnet op, om ze weer te laten schieten of op de straatstenen te laten drogen. Maar hoog in het huis, het vale gelaat tegen het stoffige venster gedrukt, doemt Harold op, die mompelt: ‘Ongehoord!’ Daarna verdwijnt hij weer in de duistere mist van zijn kamertje. ‘Harold, Harold, doe even open,’ de grijze dame met het gebloemde schort klopt ongedurig op de witte deur. ‘Wacht even!’ zegt Harold onverdroten, rijst van zijn stoel op en licht met de wijsvinger het haakje uit het oogje. ‘Hier is je yoghurt, een kopje thee en een biscuit,’ zegt zij, het blad neerzettende. ‘Eet het maar lekker op, maak het niet te laat.’ ‘Ja ja, ga nu maar heen,’ oppert hij. ‘Het is vijf over elf. Vader deed de deur in het nachtslot.’ ‘Ga nu!’ Harold buigt zich weer over zijn becijferingen, de zuurgraad van een ammoniumchloride oplossing, de dissociatiegraad van jodiumdamp van 900 graden celsius. Vreemd, het wil vanavond niet vlotten. Hij werpt een venster open, hoort buiten een hond blaffen. De hemel is helder, de ontelbare sterren fonkelen. Hij is buiten zichzelf. De nieuwsberichten moeten nu afgelopen zijn. ‘Ik geef er de brui aan,’ denkt hij, wendt zich om, veegt met een zwaai de boeken van de tafel, scheurt een vel uit de blocnote en begint een kort verhaal. Vreemd, ook dit gelukt niet. Dan, met één sprong, belandt hij op de verwarming en met een tweede is hij het venster uit. Verre van naar beneden te storten, sluipt hij door de zinken dakgoot, bereikt een buurhuis, slaat een smalle geul tussen de beide daken in, springt op een plat en klimt op een hoger, bukkend om aanraking met antennedraden te vermijden. Nu bevindt hij zich op een immense bemoste vlakte, het platte dak van het naburige huizenblok, waartoe zijn eigen huis niet behoort. Moeder mág geen huizenblokken. Hij kijkt in 't rond. Groenfluweel glanst het mos in de maneschijn, beplekt met witte kiezelstenen, grotere langwerpige lichtvlekken van door tuimelramen gereflekteerd licht wisselen het satijngroen af. Hier is rust, hier is geen levende ziel, hoogstens een enkele sluipkever. Hij gaat zitten en haalt een plak koek uit zijn zak. Dan strekt hij zich uit en valt in slaap. Roet en vliegas vermengen zich met zijn zwart, borstelig haar. Omstreeks middernacht wordt het tuimelraam door een blanke hand geopend... | |
[pagina 5]
| |
Uit het leven van squire Charles Waterton, naturalist1 Wie was Charles Waterton?In drie van mijn anti-wetenschappelijke verzen zal de aandachtige lezer de naam van Charles Waterton kunnen aantreffen, mitsgaders enkele toespelingen op enige van zijn activiteiten. Van verschillende zijde bereikte mij de vraag: ‘Wie was toch wel Squire Waterton, de man, die zijn gasten in de enkels beet en die een alligator bereed?’ Welnu, om deze en andere vragen te kunnen beantwoorden laat ik beginnen met de summiere biografische gegevens: | |
2 De biografische gegevensSquire Charles Waterton was een eminente vroeg-negentiende-eeuwse naturalist. In deel 29 van de ‘Encyclopedia Americana’, uitgave 1955, lezen we over hemGa naar eind1: ‘Charles Waterton, naturalist, geboren te Walton Hall, Wakefield, Engeland op 3 juni 1783, overleden aldaar op 27 mei 1865. Hij werd opgevoed op het Rooms Katholieke College te Stonyhurst, alwaar al spoedig zijn grote voorliefde voor natuurlijke historie naar voren kwam. Hij bracht vele jaren door met reizen en publiceerde in 1825 zijn “Omzwervingen in Zuid-Amerika, het Noordwesten der Verenigde Staten en de Antillen in de jaren 1812, 1816, 1820 en 1824”, een boek, dat een grote populariteit verwierf. In 1879 werd een geïllustreerde en enigszins gewijzigde uitgave er van gepubliceerd onder de redactie van J.G. Wood. Zijn enige andere publicatie, getiteld “Opstellen over natuurlijke historie met een autobiographie” verscheen oorspronkelijk in drie reeksen in 1838, 1844 en 1857. In 1870 deed Norman Moore er een nieuwe uitgave van het licht zien, die tevens een aantal zijner brieven en een levensbeschrijving bevatte. Gedurende vele jaren leefde hij in afzondering te Walton Hall, alwaar hij een uiterst merkwaardige verzameling van dieren had samengebracht. In de Verenigde Staten bevindt zich ook thans | |
[pagina 6]
| |
nog het “Waterton Glacier International Peace Park”, waarvan een onderdeel gevormd wordt door het “Waterton Lakes National Park”.’ Maar met deze droge opsomming kunnen we niet volstaan. Het beeld, dat men bij nadere beschouwing van zijn levensloop verkrijgt is geheel anders, zoals uit het volgende zal blijken: | |
3 Een Engelse excentriek (geannoteerde notities)Charles Waterton was een vertegenwoordiger van het befaamde slag der Engelse zonderlingen. Bijzonderheden hierover kan men onder andere aantreffen in een artikel van Nigel Dennis over deze mensenklasse getiteld ‘A treasury of Eccentrics’Ga naar eind2 en in Edith Sithwell's boek ‘The English Eccentrics’.Ga naar eind7 Zo hield Waterton ervan om op handen en voeten te kruipen achter de wandkleden van de hallvestibule van zijn landgoed en wanneer zijn gasten daar binnen kwamen om hun jassen op te hangen placht hij het geluid van een grommende hond voort te brengen en zijn tanden diep in hun enkels te begraven. In Zuid-Amerika bereed hij, zonder zadel, een alligator, welke hij in bedwang wist te houden door diens voorpoten om te draaien. Als een vurige Rooms Katholiek, zo schrijft Nigel Dennis, besteedde hij een deel van zijn leven met er voor te ijveren de zwarte ratten van Engeland uit te roeien, betogende, dat het vreemdelingen waren, die in Engeland door de Hannoverse Protestanten waren binnengesmokkeld. Waterton vestigde voorts een vogeltoevluchtsoord voor zwarte kraaien, buizerds en eksters onder het steekhoudende argument, dat deze schepselen het slachtoffer van discriminatie waren. Van zijn liefde voor uilen getuigt ook zijn aardige schets ‘Barn Owls’.Ga naar eind6 Dit behandelt hoe hij tegen de zin van zijn personeelsleden een onderkomen vestigde op zijn landgoed voor deze vogels, die vervolgd dreigden te worden door zijn huishoudster en zijn jachtopziener. De eerste had namelijk de jachtopziener opgezet tegen deze uilen daar deze volgens haar te veel op het kerkhof vertoefden en daar dood en destructie vandaan haalden. Dit schetsje is charmant en doet op zichzelf niet excentriek aan. Waterton was door werkelijk niets af te schrikken in zijn drang tot het inwinnen van nuttige informatie en in zijn ‘Wanderings in South America...’ kan men een indrukwekkende beschrijving er van aantreffen, hoe hij, nacht in nacht uit, zijn blote voeten uit zijn jungle-hangmat placht te laten bengelen in de hoop dat de vampiervleermuizen wellicht zijn bloed zouden willen komen zuigen, een hoop die overigens ijdel bleek te zijn. Waterton geloofde, zoals vele kinderen doen, dat schoenen alleen binnenshuis gedragen hoorden te worden en ging altijd zonder uitzondering barrevoets op zijn tochten door het oerwoud onderwijl zo nodig stenen, insekten en wild vlees uit zijn voeten wegsnijdende met een knipmes. Hij had een ware passie voor het beklimmen van bomen en hield vol, dat niemand op de juiste wijze in bomen kon klimmen met laarzen aan.Ga naar eind4 Gedurende een zijner reizen in de Verenigde StatenGa naar eind4 verstuikte hij zijn enkel. Zich herinnerende hoe snel hij een eerdere verstuiking had doen genezen door zijn enkel onder de pomp te houden, besloot hij ook deze verstuiking sneller te doen genezen, ditmaal door haar in de Niagara-waterval te houden: ‘Toen ik mijn voet onder de waterval hield,’ schrijft hij, ‘trachtte ik te mediteren over het immense verschil dat er bestond tussen een huispomp en deze reusachtige cascade der natuur, maar de grootte van het onderwerp was té overweldigend en ik was gedwongen het te laten varen...’Ga naar eind4 Waterton slaagde er nooit in iemand, zelfs zijn beste vrienden, over te halen barrevoets te lopen, zelfs ofschoon hij tijdens de avondmaaltijden placht te demonstreren, hoe gemakkelijk hij zijn achterhoofd met de grote teen van zijn rechtervoet kon krabben.Ga naar eind2 Men zag hem dit | |
[pagina 7]
| |
laatste nog doen toen hij 77 jaar oud was.Ga naar eind8 Hij had de gewoonte om op de grond te slapen met zijn hoofd rustend op een houten blok.Ga naar eind2 Squire Waterton was een bijzonder vlugge en lenige danser. Een zijner vrienden, geciteerd door Nigel Dennis, schreef in dit verband: ‘He would (...) come out to welcome me, in slippers (...) and prove his pleasure by actually dancing down the whole length of the broad flagged walk, occasionally throwing one of his loose slippers from his foot high up in the air (...) and expertly catching it in his hand in its descent. The wetness of the flagstones (...) never constituted any impediment with (...) Mr. Waterton, even when he was approaching his 80th year.’ Bij een andere gelegenheid was hij razend van woede, omdat een zijner gasten had opgemerkt, dat Watertons lievelings-Bahia-pad ‘an ugly brute’ was.Ga naar eind8 | |
4 De taxidermistWaterton was een van de grootste Engelse taxidermisten, dat wil zeggen dierenopzetters. Op een olieverfschilderij, dat hem voorstelt en dat gereproduceerd is in het artikel van Nigel Dennis, houdt hij dan ook een opgezet vogeltje in de hand. Vóór hem staat een opgezette kattenkop op een houten standaardje. Eens, toen een van de door hem verscheepte ladingen met Zuid-Amerikaanse vogels opgehouden werd door de Britse douane, nam hij op even indrukwekkende als kenmerkende wijze wraak op degenen, die hem dit ongerief berokkend hadden. Hij verwijderde de ingewanden van een brulaap, die hij vervolgens balsemde en kleedde in deftige kledij. Aan het gelaat der aap gaf hij een gelijkenis met dat van het hoofd der douane, waarna hij de aap deed opzetten in de hal van een Londense club als een voorbeeld voor anderen.Ga naar eind2 | |
5 Watertons experimenten met curareGa naar eind3Al even interessant zijn Watertons proeven op dieren met curare. Curare is een alkaloïde, dat voorkomt in de wortels van verschillende Zuid-Amerikaanse planten. Het is een snelwerkend gift omdat het de spieren verlamt met inbegrip van die van het hart en het is het prototype van de, door detectiveromanschrijvers zo geliefde, Zuid-Amerikaanse pijlgiften. Het vindt echter tegenwoordig ook een klinische toepassing namelijk als ‘muscle relaxant’: in de geschikte modificatie en bij aanwezigheid van de juiste toevoegingen kan het mits gebruikt in voldoende lage concentratie de spieren doen ontspannen, zonder dat de dood er op volgt - zulk een ontspanning der spieren kan als hulpmiddel bij operaties tezamen met de narkoze van groot belang zijn. De methode voor het gebruik van curare bij de chirurgie werd ontwikkeld door B. Bovet, geboren 1907. Zoals wij kunnen lezen in Asimov's ‘Biographical Encyclopedia of Science and Technology’ in de uitgave van 1964,Ga naar eind5 werd curare in 1735 ontdekt door Charles Marie De La Condamine (1701-1774), tijdens diens verblijf in Zuid-Amerika gedurende dat jaar. Hij nam het mee terug van zijn reis om de uitwerkingen te testen. In 1811 smeerde Sir Benjamin Brodie ‘Woorara Pasta’, een preparaat van ruwe curare op wonden toegebracht aan marmotten en merkte op dat het optreden van de dood vertraagd kon worden door lucht in de longen te blazen door middel van een buis, die in de luchtpijpen gestoken was. Een jaar later bezocht Charles Waterton Zuid-Amerika teneinde aldaar ‘het dodelijke Wourali gift’ te zoeken.Ga naar eind4 Hij verkreeg aldaar een monster er van en beproefde dit op een luipaard: ‘Van het ogenblik af, dat het gift zijn uitwerking merkbaar begon te maken,’ schreef hij, ‘zou men hebben kunnen denken, dat het dier door slaap overmeesterd werd en men zou hebben uitgeroepen pressitque jacentem, dulcis et alta quies, placidaeque simillima morti.’ Hij paste het ook toe op een os ‘waarvan het vlees bij het avondmaal voortreffelijk en pikant smaakte’. Na nu opgemerkt te hebben dat ‘het | |
[pagina 8]
| |
alle spanning in de spieren geheel vernietigde’ ging Waterton over tot het experimenteren met stoffen, die de roep hadden een tegengift te zijn en wel op een vogel. Hij hield deze tot op de snavel in water, goot bietsuikersap en rum in haar keel en vulde haar de bek met zout, maar ondanks, of wellicht door, deze behandeling, stierf de vogel. Hij besprak nu de zijns inziens veelbelovenste behandeling hoewel hij deze vooralsnog niet toepaste: ‘Het wordt door sommigen verondersteld, dat wind die in de longen wordt gebracht door middel van een kleine blaasbalg de vergiftigde patiënt zou kunnen doen herleven. Dit kan wel waar zijn, maar het is een moeilijke en omslachtige geneeswijze.’Ga naar eind3,Ga naar eind4 Bij zijn terugkomst in Engeland verrichtte Waterton proeven op een ezel, die ‘blijkbaar stierf in 10 minuten’. Hij maakte nu een snede in de luchtpijp en blies lucht in de longen gedurende twee uur met een blaasbalg, hetgeen de ezel redde van een ‘final dissolution’. Zij herstelde, ontving de naam van Wouralia, en zij leefde nog vijfentwintig jaar, het brood der ledigheid etende op kosten van een weekhartige edelman, als schadeloosstelling. | |
Epiloguesi Hij was niet zomaar alleen een zonderling, een excentriek, maar een belangrijk wetenschapsman. Hij was intelligent genoeg om goede theorieën te bedenken voor al zijn kinderlijke protesthandelingen (zoals schoenen uittrekken). Hij is iemand die ik niet graag zelf zou willen zijn, wel graag onder mijn vrienden zou willen tellen.
ii On Ch. Waterton. E. SitwellGa naar eind7 (cited inGa naar eind8) writes: ‘He was a great gentleman, one of a long race of untitled nobles and showed the pride and splendour of his race in every action of his long life. He comes into this bookGa naar eind7 because his very bravery is born of such an irrepressible sence of fun, that it is impossible to exclude him. He was an eccentric only as all great gentlemen are eccentric, by which I mean that their gestures are not born to fit the conventions or the cowardice of the crowd.’ |
|