Portfolio 8 foto's van Philip Mechanicus
door Max van Rooy
Een huiveringwekkende gedachte is het: de zekerheid nog 17 jaar te leven te hebben. Niet dat die 17 jaar een zo geringe spanne tijds is, het gaat om die zékerheid. Dat is het, wat wij als gruwelijk ervaren: de onafwendbaarheid van de krimpende limiet.
Philip Mechanicus, fotograaf, serial-artist, voedseldichter, televisie-regisseur, heeft geen angst voor die zekerheid want hij heeft haar zelf in het leven geroepen. Op zijn 55ste levensjaar zal hij in de vroege herfst, zichzelf van het leven beroven in het Gelderse stuwvalgebied tussen de Rijn en het stroomdal van de IJssel: Montferland. Maar zover is het nog niet. Al drie jaar lang is hij bezig zichzelf en zijn naaste omgeving op deze fatale daad voor te bereiden. Een geraffineerd proces, vooral ten opzichte van zijn beste vrienden, want niemand mag zijn dood met een schuldgevoel bekopen. En zo verschaft hij ons als Klein Duimpje, steeds een kruimeltje informatie. Tegen de tijd dat het zover is en een en ander zich moet gaan voltrekken, behoren we in volle gemoedsrust aan het idee gewend te zijn. Het is zelfs niet ondenkbaar dat een zeker ongeduld zich bij ons dan zal aandienen.
De zuiverheid van de dood heeft PhM nog nooit mooier uitgedrukt gezien dan in het voormalig Koloniaal Instituut. Als kind van acht jaar - het is dertig jaar geleden - trof hij daar een stolp aan, waaronder een Dajaks-, of Bataks prinsje op sterk water. Het minieme ventje was geheel in de tenue van een primitieve cultuur. Om de pols een armbandje: een kleine slang. Verder was alles een scala van gebleekte witten, waardoor de esthetica ook behoorlijk aan de trekken kwam.
Eigenlijk sindsdien al, staat het leven van PhM in het teken van de dood. Kerkhoven en begraafplaatsen betekenen voor hem de wandelparken bij uitstek; de bronnen van stilte. Daarenboven valt er altijd wat te zien. De zerk als kunstwerk! Of de welverzorgde bosschage. Een van zijn dagelijkse doelen is, onder andere, de begraafplaats Zorgvliedt aan de Amstel en op dat terrein het graf van de familie Dorrepaal (‘eufemisme voor impotentie’, zegt PhM in een van zijn buitengewoon sporadische buien waarin hij de dood vluchtig relativeert). Het graf van de familie Dorrepaal wordt opgesierd - of in elk geval gemarkeerd - door een sculptuur van wel drie meter hoog. ‘De schepper van dit beeldhouwwerk,’ zo stelt PhM, ‘moet in het bezit zijn van een ontstellend gebrek aan ijdelheid.’ Wanneer we eerlijk zijn, moeten we dit onderkennen: het lijkt inderdaad nauwelijks waarschijnlijk dat de sculptuur-artiest heeft gewerkt voor degene die aan de voet van zijn schepping onder de grond ligt. En verder komt, buiten PhM, niemand echt naar het beeldhouwwerk kijken. Het is dan ook hier dat hij zijn gedachten de vrije loop kan laten. Thuis heeft hij daartoe weinig gelegenheid.
PhM's bescheiden onderkomen in de hoofdstedelijke binnenstad wordt namelijk bedreigd door het oprukkend geweld van een van die verfoeilijke voortbrengsels van de toeristische