van Couture, De toortsen van Nero van Siemiradski, In de tempel van Bacchus van Giovanni Muzioli, en een hoeveelheid andere schilderijen van bacchanalen, orgiën, wrede voorstellingen in de arena, als contrast met de idyllische alexandrijnse stroming die Léon Gérôme, John William Godward, Frederick Leighton en Alma Tadema vertegenwoordigden, gebaseerd op een voorstelling van Rome, die in onze tijd in de film culmineerde in Fellini's Satyricon.
Na Salammbô heeft De berg van licht geen verrassingen meer, en Heliogabalus kan ook niet door een beroemd dichter als Stefan George, of een duistere decadente schrijver als Jean Lombard (in L'Agonie, 1889) worden opgeblazen, en evenmin door polemieken in reactie hierop (ten gunste van de unisex) van Antonin Artaud en Alberto Arbasino. Wat betreft de Komedianten, het eerste hoofdstuk ‘De Taveerne van Nilus’ dat in de bovengenoemde bloemlezing is opgenomen, biedt ons een verzameling van toen al afgesleten cliché's, de twee aristocratische lesbiennes, de ene blond, de andere donker, in travestie, de mooie athleten (‘hij had een gezicht als van een baardeloozen, blonden knaap, de oogen blauw en onschuldig groot, de trekken regelmatig en recht, de brauwen en de neus zuiver geteekend als van een Griekschen kop van beeldhouwwerk en die mooie, zachte, blonde knapekop stond op een Herkulisch maar volmaakt gespierlijnd lichaam’), de lustknaapjes (de tweelingen Cecilius en Cecilianus die vrouwerollen spelen in een toneelgezelschap: ‘In de schaduw van den mantel over hunne hoofden gluurden schuin, ondeugend, hunne vier donkere, lang gespleten kijkers den smook en walm der volle zaal zoekende binnen. Blank, jong, frisch, in den gloor van hun stouten glimlach van bedorven jongens...’) en bovendien minutieuze beschrijvingen van meubilair, maaltijden en kostuums volgens de vaste stijl, afkomstig van Flaubert. Het is te betreuren dat dit gangbare beeld van Rome met zijn orgiën en bordelen meer algemeen verbreid is dan dat andere beeld, van het leven van de laat-heidense aristocratie die Walter Pater in zijn Marius the Epicurean beschrijft en Lidia Storoni in haar portretten van grote denkers en bekwame staatslieden van de aetas argentea. Dit alles neemt niet weg dat Couperus de juiste
intuïtie had voor de Romeinse sfeer die meer voorkomt bij vreemdelingen dan bij Italianen. Men leze het tweede stuk dat is opgenomen in de kleine bloemlezing, Mijn vriend Jan in Rome, waar we deze impressies van de Villa Adriana aantreffen: ‘Voor ons strekt zich uit een lage vallei, maar als een tunnel van teeder groene en zongoude blaadjes... er zijn telkens zonneverschieten, ver, ver, naar wèg schitterende berglijnen... en er is een heel vreemde, bijna tóoverheilige atmosfeer van gezeefd licht, gouden lucht, teêr groene schemering, zacht gulden schijnsels, heldere verte's, duistere stammen dichtbij, weefsels van looveren aan netwerk van twijgen boven ons, aan onze voeten kabbelende wateren over starrelende anemonen: er zijn lichte schaduwen en schimmen van glans - waren het verijlende zonnestralen of faunen en nymfen?’
Het is precies dezelfde ervaring die Meredith had in Italië, door hem vastgelegd in een passage uit The Tragic Comedians (1880): ‘Conjure up your vision of Italy. Remember the meaning of Italian light and colour: the clearness, the luminous fulness, the thoughtfull shadows. Mountain and wooded headland are solid, deep to the eye, spirit-speaking to the mind. They throb. You carve shapes of Gods out of that sky, that sea, those peaks.’
En John Addington Symonds beleefde opnieuw de klassieke wereld bij het zien van een Italiaans landschap: ‘Geuren, geluiden, en kleuren vormen samen één snaar, waarvan de klank rust is, zuiver en volmaakt... Deze kust (hij had het over de Ligurische Rivièra) zou het beeld kunnen zijn van het eiland van Epipsichidion van Shelley of van de Gouden Eeuw beschreven door Empedocles, toen de mythische volken Aphrodite vereerden met wierook, met dierenfiguren en met gele honing, en er geen bloed vergoten werd op de altaren - toen