| |
| |
| |
Martin Koomen Verloren Werelden
‘U zult wel weten, dat Zuid-Amerika een granieten continent is. In het verre verleden moet uitsluitend dit punt in het binnenland door een grote, plotselinge vulkanische uitbarsting naar boven zijn gestuwd. Deze rotsen, merk ik nog op, zijn basaltachtig van aard en dientengevolge van plutonische oorsprong. Een streek zo groot misschien als ons Sussex kwam en bloc naar boven, met al zijn planten en dieren, en werd totaal geïsoleerd door loodrechte rotswanden, zo hard, dat van erosie geen sprake kon zijn. Wat waren nu de gevolgen hiervan? Ik zal het u zeggen: de gewone natuurwetten waren niet langer van kracht en de verschillende belemmeringen die de strijd om het bestaan beïnvloeden, zoals die zich overal doen gelden, werden geneutraliseerd of gewijzigd. Schepselen die anders uitgestorven zouden zijn bleven in leven. Ik doe u opmerken, dat zowel de pterodactyl als de steposaurus uit het Juratijdperk stammen, dus heel ver terug op de levensladder. Door deze vreemde, toevallige omstandigheden zijn ze nu kunstmatig in leven gebleven.’
Aan het woord was professor Challenger tegen de journalist Ned Malone in The Lost World, een avonturenroman van Sir Arthur Conan Doyle, verschenen in 1912. Wat verderop in het verhaal vertrekken vier mensen, waaronder de twee genoemden, naar het bedoelde hooggelegen plateau. Het wordt een zeer moeilijke en buitengewoon avontuurlijke expeditie, die het viertal niet alleen in aanraking brengt met de pterodactyl en de steposaurus, maar ook met iguanadons en dinosaurussen, en verder nog met aapmensen en oermensen die elkaar - u raadt het - bestrijden. Een spannend science fiction-verhaal.
Binnenkort zal blijken of science even spannend kan wezen als fiction. De Londense uitgeverij Hodder & Stoughton heeft namelijk voor oktober een boek aangekondigd (Hamish MacInnes: Climb to the Lost World) dat het verslag bevat van een échte expeditie naar de bewuste plek. Die Verloren Wereld bestaat dus: een plateau van zo'n veertig vierkante kilometer, een kleine 3 000 meter hoger dan het naastbijgelegen gebied, dat zelf gevormd wordt door de hoogvlakte op de berg Roraima. Deze hele streek - gelegen waar de grenzen van Guyana, Venezuela en Brazilië elkaar raken - is uitermate ontoegankelijk; het genoemde plateau werd pas in november 1973 voor het eerst beklommen.
De expeditie - waarvan behalve MacInnes nog meer befaamde Britse bergbeklimmers deel uitmaakten, o.a. de Mount Everest-veteraan Don Whillans - zal wel niet met aapmensen en dinosaurussen geconfronteerd zijn, maar allicht wel met een schepsel dat de Bushmaster genoemd wordt, een zwarte slang, gemiddeld drie meter lang en in het bezit van zeer lange en krachtige tanden. Het gif van het dier doodt iemand binnen een paar minuten. Een andere slangensoort die hier rijkelijk vertegenwoordigd is: de anaconda, die tien tot twaalf meter lang kan worden. Het dier heeft geen giftanden en volstaat er derhalve mee zich om zijn slachtoffers heen te wikkelen teneinde ze vervolgens dood te drukken. En dan is er nog de vam- | |
| |
piervleermuis. De gedragingen van dit dier lijken een verbluffende vertrouwdheid met het oeuvre van Bram Stoker te demonstreren. Bij het vallen van de nacht en in de vroege ochtenduren zuigt de vampiervleermuis bloed af, meestal van vee maar ook wel van mensen. De slachtoffers, die tijdens het maal vaak niets merken, worden later getroffen door verlammingsverschijnselen. Meestal voert de ziekte naar een snelle dood.
En toch, hoe spannend de avonturen van MacInnes en de zijnen ook zullen zijn geweest, voor lezers van de roman van Doyle moet het relaas van de expeditie wel een anticlimax worden. Verloren Werelden zijn er immers niet om gevonden te worden, alsof het om manchetknopen ging, of sleutelringen. Het belang van Verloren Werelden ligt veeleer in de onmogelijkheid ze ooit terug te vinden. Juist de onoplosbaarheid van bepaalde strijdvragen maakt het de moeite waard om erover te strijden. Is fluoridering van drinkwater nu wenselijk of niet? Bestaan vliegende schotels echt? Is Weinreb schuldig of onschuldig? Heeft Atlantis werkelijk bestaan?
Gelukkig wordt Atlantis nooit gevonden, om nu maar bij het onderwerp te blijven waarom het ons hier hoort te gaan. Zeker, men kan regelmatig in kranten het tegendeel lezen. In juli vorig jaar nog zond United Press International een bericht de wereld in waarin sprake was van ‘een groep Amerikaanse geleerden’ die in de baai van Cadiz aan de Spaanse zuidkust ‘belangrijke vondsten’ zou hebben gedaan welke ‘samengevoegd, het bestaan van de superbeschaving Atlantis zullen aantonen, die volgens de legende 14.000 jaar geleden in zee verdween.’
Drie weken later stuurde de correspondent in Madrid van de Süddeutsche Zeitung wat nadere gegevens, waaruit onder meer bleek dat de genoemde geleerden studenten aan een Californische particuliere onderwijsinstelling waren en dat hun vondsten, op ongeveer dertig meter diepte gedaan, gevormd werden door een reusachtig blok steen, een gedeelte van een kruik en een zuilenrij. De mogelijkheid is geopperd dat de Californische groep op overblijfselen van Tartessos is gestuit, het Tarsis van de bijbel (Ezechiël 27:12), een handelsstad uit de oudheid. Tartessos is wel vaker met het Atlantis van Plato's legende geassocieerd. Daarbij kon gewezen worden op haar ligging nabij de Zuilen van Hercules - zoals Plato de Straat van Gibraltar noemde - en op ettelijke andere overeenkomsten met door Plato in zijn Timaeus en Kritias aan Atlantis gegeven kenmerken: de westelijke ligging, de ligging aan de mond van een grote rivier, de grote rijkdom, een groot vlak achterland. De voornaamste reden echter waarom Tartessos als Atlantis geïdentificeerd is, ligt in de spoorloze verdwijning van deze handelsstad uit de annalen van de geschiedenis. Van ongeveer vijf eeuwen voor Christus af wordt de stad nergens meer genoemd en niemand weet wat ermee gebeurd is. Een aardbeving? Een grote hap van een woedende zee? Misschien, maar er zijn natuurlijk ook veel minder tot de verbeelding sprekende verklaringen mogelijk. Eén daarvan is geformuleerd door de Duitse professor R. Hennig, wiens boek in het Nederlands is vertaald (Raadselachtige landen;, Amsterdam 1932): ‘In het jaar 509 werd de Straat van Gibraltar door het eerste Carthaagsch-Romeinsche scheepvaartverdrag (...) voor elk niet-Carthaagsch schip gesloten en drie eeuwen lang, tot de Romeinen hun ketenen in het jaar 206 verbraken, bleven de Zuilen van Hercules voor de Grieksche zeelieden het non plus ultra, het absolute einde der
bereikbare wereld (...).’ Even verderop stelt Hennig: ‘Het is in het geheel niet verwonderlijk, dat bij de Grieken de herinnering aan de “mooie, oude sprookjesstad”, die nu voor hen verboden was, maar niet kon verdwijnen.’ En dus zou de Atlantis-legende betrekking hebben op Tartessos.
Het is best ingenieus bedacht, maar is het ook waar? De moeilijkheid is dat Atlantis op vaak even ingenieuze gronden ook op talrijke andere plaatsen is gesitueerd: in Noord-Afrika, Zuid-Afrika, IJsland, Ceylon, Palestina, Kreta,
| |
| |
Malta, Frankrijk, Nigerië, Brazilië, de Britse eilanden, Zweden en zo valt nog wel even door te gaan. Gelukkig hoeft ook Nederland op deze lijst niet te ontbreken. In République des champs élysées, ou monde ancien (Gent 1806) werd door een zekere Charles Joseph de Grave aangetoond dat niet slechts Atlantis, maar ook de Elysische velden en zelfs de onderwereld in ons land gesitueerd dienen te worden. De hedendaagse lezer die zich over Atlantis wil oriënteren kan dat uitstekend doen met Lost Atlantis door James Bramwell (Freeway > Press, New York 1973), een alleraardigst boek dat een goed overzicht omvat van de verschillende theorieën. Zowel gelovigen als sceptici krijgen bij de lectuur het volle pond. De Adantis-in-Afrika-theorie werd gevestigd in 1868 door A.A. Godron, waarna - in 1874 - Félix Berlioux vaststelde dat de hoofdstad van Atlantis aan de westkust van Marokko moest hebben gelegen. De argumentatie die deze theorie moest schragen wees onder meer op de blonde haren en blauwe ogen die men nog wel eens aantreft bij de bewoners van Noordafrikaanse bergdistricten. Een grote en romantisch gekleurde populariteit kreeg de theorie echter pas nadat, in 1919, L'Atlantide verschenen was, een roman van Pierre Benoit. Het is een spannend avonturenverhaal, een beetje à la Rider Haggard (het boek is twee keer verfilmd), over twee Franse legerofficieren die Adantis vinden in de Ahaggar-bergen in zuidelijk Algerije. Het mysterieuze rijk blijkt te worden bestuurd door een prachtige femme fatale, Antinéa geheten. In haar betoverende gestalte lijkt de negentiende-eeuwse romantraditie van ‘la belle dame sans merci’ nog eenmaal te mogen schitteren. De Europeanen die haar rijk binnendringen worden haar minnaar, maar nooit voor lang. Wanneer ze kort daarna van liefde zijn gestorven, dan worden hun lijken
gegalvaniseerd tot ze standbeelden geworden zijn van orichalc - een mysterieus edelmetaal uit de klassieke wereld waarover ook Plato heeft bericht in zijn mededelingen over Atlantis. Die standbeelden
| |
| |
staan te kijk in een speciale zaal van Antinéa's paleis.
‘Wie dit leest,’ zo schreef een enthousiaste recensent in de Groene Amsterdammer, ‘voelt zich vastgehouden als door misschien geen ander boek. Hij lacht Hij rilt. Hij staat verbluft. Hij kijkt zijn oogen uit. Hij wil op staanden voet naar de Sahara, om Antinéa te zien, om van liefde te sterven, om met onderscheiding bijgezet te worden in een roodmarmeren zaal.’
Zes jaar na het verschijnen van L'Atlantide vertrok een echte expeditie onder graaf Byron Kuhn de Prorok naar het Ahaggarmassief, in naam op zoek naar oorsprongen van de Toeareg-cultuur, maar ongetwijfeld zeer geïnspireerd door de geslaagde fiction van Benoit. De Prorok voelde zich, naar zijn eigen zeggen, aangetrokken tot ‘de onbestendige kant van de archeologie’. Échte archeologen zullen deze kant van hun handwerk, indien ze al bereid zijn het bestaan ervan te erkennen, toch zeker niet de voorkeur geven. Hoe dan ook, de Prorok deed wel degelijk een ontdekking: een koningsgraf, met daarin het skelet van een vrouw. Antinéa, gestorven nadat de orichalc was opgeraakt? De Prorok sprak van de tombe van Tin Hinan. Tin Hinan is de naam van een legendarische Toeareg-koningin, waaraan waarschijnlijk ook Benoit heeft gedacht bij zijn creatie van Antinéa.
Het meest populair is natuurlijk de theorie dat Atlantis een eiland was in de Atlantische Oceaan - zoals Plato het trouwens ook beschreven heeft. Die populariteit is begonnen met de publicatie van Antediluvian World, een in 1882 verschenen boek van Ignatius Donnelly, Amerikaans schrijver en politicus. In dit boek zette hij uiteen dat Atlantis gezien moet worden als de bakermat van alle beschaving. Nadat het land door de oceaan overspoeld was waren de Atlanteanen die de ramp hadden overleefd naar oost en west uitgeweken. Dit verklaarde de overeenkomsten tussen de culturen van Europeanen en Zuidamerikaanse indianen, zoals het gebruik om te trouwen en de
| |
| |
mogelijkheid van echtscheiding, het geloof in geesten, het bestaan van legenden over een overstroming en het gebruik van speren en zeilen. De argumentatie is natuurlijk buitengewoon zwak. Zulke cultuurelementen hoeven immers in het geheel niet door ontlening te ontstaan, vroeg of laat ontstaan ze in elke samenleving.
Latere verdedigers van de theorie zijn met subtielere argumenten te werk gegaan. De Schot Lewis Spence is een van de meest leesbare auteurs op dit gebied. In zijn boeken (Problem of Atlantis, 1924; Atlantis in America, 1925; History of Atlantis, 1928) kan men o.m. lezen over de verwantschap tussen de Egyptische verering van Osiris, de angelsaksische mythologie rondom koning Arthur (wiens ronde tafel een symbool van de zon zou zijn) en de godsdienst van de Druïden, de priesters van de oude kelten. Al deze tradities zouden hun oorsprong hebben op het verzonken Atlantische eiland. Ook de oorsprong van de Mayacultuur moet daar gezocht worden. Spence gebruikt een massale opeenstapeling van etnologisch materiaal om zijn beweringen te staven, maar maakt ook menig uitstapje naar de geologie en de biologie. Over de vreemde zelfmoordtrek van de lemmingen bijvoorbeeld: ‘Jaarlijks verlaten de meeste van deze dieren de kust van Noorwegen en zwemmen de Atlantische Oceaan in. Nadat ze de plaats bereikt hebben waarheen het verhuisinstinct hen zo feilloos gedreven heeft, zwemmen ze geruime tijd in kringen rond, als op zoek naar land, maar als het zoeken tevergeefs blijkt zinkt de één na de ander uitgeput naar de diepte.’
Voor Spence spreekt het vanzelf dat de dieren naar Atlantis zoeken. Het grootste raadsel dat de lemmingen voor biologen opleveren zou daarmee inderdaad veel minder mysterieus zijn, een ander probleem evenwel zou verder van een oplossing zijn verwijderd dan ooit: de vraag waarom een klein aantal lemmingen niet door de trekdrift wordt bezeten en achterblijft in het woongebied van de dieren (de noordelijke delen van Skandinavië, noordwestelijk Rusland), waardoor het voortbestaan van de soort verzekerd is.
De auteurs die Atlantis als een verzonken eiland in de Atlantische Oceaan beschouwen, kunnen op deze wijze alle menselijke beschaving een westelijke bron toekennen en het is duidelijk dat velen van hen hier heel wat aan gelegen is. Toen in de achttiende en negentiende eeuw de wetenschap zich ging ontvouwen en het duidelijk werd dat de beschaving globaal gezien uit het oosten is gekomen (Egypte, Babylonië) moet dit voor veel mensen een moeilijk te verteren brok zijn geweest. In het Atlantisverhaal kunnen we een voorbeeld zien - niet het eerste en naar alle waarschijnlijkheid ook niet het laatste - van een legende die goede diensten bewijst bij het corrigeren van de geschiedenis. Men zou misschien zelfs wel kunnen stellen dat mythologie en etnologie heel lang de functie hebben gehad de superioriteit van het Westeuropees-Amerikaanse mensdom te bevestigen. Bij talrijke uitheemse volken werd bij voorbeeld door negentiendeeeuwse etnografen melding gemaakt van legenden over withuidige goden of blanke supermensen. Deze tradities werden steeds geïnterpreteerd als het bewijs van contacten die de bewuste volken gehad moesten hebben met blanken, die hen beschaving hadden trachten bij te brengen. De natuurlijke verklaring van zulke legenden ligt echter in het feit dat een blanke huid, d.w.z. een huid die niet dikwijls aan de zon wordt blootgesteld, een teken van aristocratie vormt. Op de stranden van Hongkong hullen de Chinese jongedochters van goeden huize zich in doorschijnend plastic, zoals de rariteitencineast Jacopetti eens liet zien. Een donkere, verbrande huid is op de meeste plaatsen van de wereld het brandmerk van de gewone man.
Atlantis is bij lange na niet de enige ‘verloren wereld’ waarover gestreden wordt. In de negentiende eeuw kwam de Britse legerofficier James Churchward er in Indiase kloosters achter dat ook de Stille Zuidzee een verloren continent heeft opgeslokt: het land Mu, ‘de
| |
| |
wieg der mensheid’. Mu ontwikkelde zich tot een superbeschaving die de rest van de wereld - waaronder ook Atlantis - koloniseerde, tot het land, twaalfduizend jaar geleden, onder de golven verdween. De bevolking van Mu had bestaan uit een blank ras, waarvan ons verzekerd wordt dat het ‘domineerde’, verder een geel, een bruin en een zwart ras. De laatstgenoemde rassen ‘domineerden echter niet’, zo heet het nog ten overvloede (Hans Stefan Santesson: Understanding Mu, New York 1970). Het is blijkbaar van belang dat over de superioriteit van het blanke ras geen misverstanden bestaan.
Overigens geldt voor Mu - en in nog sterkere mate voor Lemuria, eveneens een in de Zuidzee verzonken continent - dat, indien men de argumenten voor deze verloren werelden afwijst, wat wel het verstandigst lijkt, dit nog niet hoeft te betekenen dat men ook Atlantis zonder meer kan wegwuiven. Er zijn namelijk ook legenden over verloren werelden waarvoor een materiële aanleiding met redelijke zekerheid kan worden aangewezen - alleen zijn die werelden niet ‘groter dan Klein-Azië en Lybië samen’, wat volgens Plato de omvang van Atlantis was.
Lyonesse bij voorbeeld, een legendarisch eiland tussen Cornwall en de Scilly-eilanden. Tristan, die samen met Isolde door toedoen van Wagner wereldfaam gekregen heeft, was eens heerser over Lyonesse. Toen de zee begon te stijgen werden alle steden en alle 140 kerken overspoeld. Slechts één bewoner kon zich redden. Nu nog wijst een aantal rotsblokken in zee, ‘de zeven stenen’ geheten, de plaats aan waar de hoofdstad van Lyonesse gelegen heeft. De legende kan waarschijnlijk verklaard worden als een verwijzing naar een periode waarin de Scilly-eilanden één geheel vormden. Nog in de derde eeuw van onze jaartelling had Solinus, schrijvend over deze groep eilanden, het over ‘insulam Siluram’, en in 1926 werden bij uitzonderlijk laag water tussen de zandbanken van Tresco en het onbewoonde Samson - beide Scilly-eilanden - restanten van steenmuurtjes aangetroffen.
In Bretagne vertelt men het verhaal over Is of Ys, de verzonken stad die even mooi was als Parijs (pareil à Is). De ondergang van Is werd bewerkt door Ahès, de mooie dochter van de goede koning Gralon. Ahès had een onbedwingbare passie voor krachtige en goedgebouwde jongemannen, die hun ontmoeting met haar met totale uitputting en niet zelden zelfs met hun dood moesten bekopen. De vrede en het geluk in de stad van haar vader verveelden haar, zodat ze een keer de gouden sleutels van Gralon stal en die in een vreemde gril aan haar minnaar gaf, waarna deze, onder haar betovering, er de poorten in de dijk mee opende die de stad van het zeewater scheidde. De heilige Guénolé, een gast van koning Gralon, spoorde deze aan het wassende water te ontvluchten en dat gebeurde: Saint Guénolé op één paard, Gralon en Ahès samen op een ander. Maar het paard van de koning en zijn zondige dochter kwam veel te langzaam vooruit, zodat Saint Guénolé hem toeriep dat hij zijn kind moest offeren, ‘die duivelin’. Toen ze die woorden hoorde viel Ahès met een kreet van het paard in de kolkende golven, waarna het water als bij toverslag kalm werd om vervolgens snel weer te zakken. De beide vluchtelingen stonden spoedig op het droge - alleen. Van de schitterende stad Is was niets meer over: zij is overspoeld door de golven van de woeste Baie des Trépassés, die haar naam misschien wel dááraan dankt. De vissers van Douarnenez horen echter bij de schaarse gelegenheden dat de zee bladstil is het geluid van klokken: de klokken van Is. Ergens op de zeebodem schijnt de stad haar bestaan te prolongeren, zoals trouwens ook Ahès nog altijd als sirene gevreesd moet worden. De verwerkingen van deze legende in schilderkunst, poëzie en muziek (Lalo en Debussy), en daarnaast misschien de opkomst in de negentiende eeuw van het keltische nationalisme, hebben
op hun beurt van Is een wonderstad gemaakt die eens zal herrijzen, schoner dan ooit. En zo is Is tot een zinnebeeld van Bre- | |
| |
tagne geworden. De Bretons zien hun land immers als overspoeld door een vreemde cultuur.
Daarnaast echter moet het vertelsel een herinnering zijn aan een van de aardbevingen en vloedgolven die het gebied eeuwenlang hebben geteisterd en waardoor grote stukken land van de aardbodem zijn weggevaagd. Voor de kust bij Douarnenez zijn ettelijke malen voorwerpen uit zee gehaald die op het bestaan van een verzonken woongemeenschap wijzen.
Het lot van Rungholt, een Oostfriese havenstad bij de mond van de Eider die waarschijnlijk verloren is gegaan bij de schrikbarende Marcellusvloed van 16 januari 1362, zou volgens de sage het gevolg zijn van de woede van God zelf. Een paar ongelovigen, blijkbaar tevens practical jokers, hadden namelijk een varken in bed gelegd en toen de pastoor geroepen om de stervende het laatste oliesel toe te dienen. Overigens doemt de stad eens in de zeven jaar in al haar oude luister uit de golven op. Ditzelfde wordt verteld over Vineta, een legendarische verzonken stad die niet ver van de Odermond gelegen zou hebben, dat wil zeggen in de tegenwoordige ddr. Van Vineta kan men af en toe de klokken nog uit de diepte horen weerklinken, evenals die van Is. En net als Rungholt heeft ook Vineta naar alle waarschijnlijkheid echt bestaan en is het overspoeld door de zee.
Een Nederlandse verzonken stad is het Zuid-Bevelandse Reimerswaal. De stad werd in 1634 ontruimd. Volgens de sage verzonk Reimerswaal als straf voor de hoogmoed van de burgers, die gouden kloppers op hun deuren hadden en hun paarden met zilveren hoefijzers lieten beslaan. De blinkend gouden daken van de stad zijn nog herhaaldelijk door vissers gezien.
Misschien is dat wel het meest kenmerkende van Verloren Werelden, in elk geval is het een trek die ze heel vaak gemeen hebben: hun macht en rijkdom, die leidde tot verschijnselen van hoogmoed en decadentie. Ook Atlantis ging ten onder wegens de ‘verdorvenheid’ van de bewoners. Maar de stelling dat verdorvenheid onvermijdelijk tot de ondergang voert is er één die de ervaring van het dagelijks leven miskent en die ook weinig steun vindt in de geschiedenis. Nooit was het Romeinse rijk machtiger en roemvoller dan tijdens het despotische bewind van de decadente keizer Nero, die christenen in brand liet steken (volgens Aubrey Beardsley heeft dat het enige licht opgeleverd dat christenen ooit gegeven hebben). Nadat het rijk gekerstend was zakte het in elkaar als een pudding.
Dat verloren werelden meestal te boek staan als gebieden van grote schoonheid, met veel macht en rijkdom - de fabelachtig rijke stad Rungholt uit de sage was in werkelijkheid een welvarend dorp - is echter natuurlijk niet onverklaarbaar. Wat voor altijd verloren is gegaan, is immers mooi voor altijd: wat onbereikbaar is voor ons, is dat eveneens voor het vuil van de werkelijkheid. Wat is er mooier dan de jeugd nadat zij voorbij is? Of het nu om iemands eerste liefde gaat of om sigaren van voor de oorlog - wat verloren is gegaan was het beste en niets kan eraan tippen. Een verloren wereld is per definitie een betere wereld. De speurtocht naar Atlantis vloeit mede daaruit voort - net zoals de gouden daken van Reimerswaal.
|
|