| |
| |
| |
W.M. Zappey Oranje in Oxford
1
De Republiek der Verenigde Nederlanden, lang niet zo verenigd als de naam zou doen vermoeden, was een statenbond zonder staatshoofd. De souvereiniteit berustte bij het geheel der stedelijke en provinciale magistraten zelf, die een aantal belangrijke functies, zoals het stadhouderschap en het opperbevel over zee- en landmacht, erfelijk konden opdragen - en dit in noodsituaties ook herhaaldelijk hadden gedaan - aan het Huis van Oranje. Vooral in de achttiende eeuw was deze naam niet de belichaming van een boven de partijen staand politiek eenheidsstreven, maar slechts een partijleus, de partij van het conservatisme door dik en dun. De telgen van dit huis hadden dynastieke aspiraties, hetgeen met name tot uiting kwam in hun huwelijkspolitiek: zij trouwden het liefst ‘boven hun stand’, met koningsdochters gerechtigd tot de Engelse troon. Onze laatste stadhouder, Willem v, was een gemoedelijke maar geborneerde en indolente man, die zich bijwijlen wel bewust was van zijn eigen ontoereikendheid. Aan het begin van de Vierde Engelse Oorlog riep hij eens mismoedig uit: ‘Ik gevoele dat ik gene bekwaamheid genoeg hebbe omme aan 't hoofd van zovele zaken te zijn. 't Hoofd loopt mij om...’ Een sufferd, zo oordeelde kortaf zijn meer resolute nazaat Wilhelmina, in haar gedenkschrift Eenzaam maar niet alleen.
Willem v's oudste zoon, de erfprins in wie het monarchale familiestreven werkelijkheid werd, want in 1815 zou hij als Willem i koning der Nederlanden worden, was een man van geheel ander kaliber. Met een rusteloze scherpzinnigheid en overgrote eerzucht joeg hij zijn belangen na. Pieter Geyl, de geschiedschrijver die zich in de geest ongetwijfeld meer zou hebben bekend tot de Staatsgezinde dan tot de Stadhouderlijke partij, heeft de erfprins vóór 1815 scherp gezien: ‘Krachtig en ondernemend, heldere geest, allerminst een onbeduidende persoonlijkheid. Maar er was iets kils in die man, er ging geen warmte van hem uit, hij schoot volmaakt tekort in spontaneïteit, in overgave, in imaginatie. Hij betrok alles op zichzelf, op zijn gezin, op zijn huis. Het land kwam pas in de tweede plaats... Ambitie was zijn drijfveer, en ambitie was oorzaak van zijn ontsporingen.’ Steeds is de politiek van erfprins Willem doordrenkt geweest van opportunisme en van een op soepele wijze de huik naar de wind hangen. Hij had aan Pruisische zijde gestreden tegen Napoleon en gedeeld in de grote nederlaag van Jena en Auerstedt in oktober 1806, waarbij Pruisen definitief werd verslagen. Niettemin bestond hij het, amper twee weken na de slag bij Jena, aan de Franse imperator ootmoedig om teruggave te vragen van de hem door Napoleon toegewezen goederen van het bisdom Fulda in Hessen. Voor hij op het punt stond zich dan maar in Oostenrijkse krijgsdienst te begeven - in 1809 zou hij bij Wagram licht gewond raken - had hij al het oog gericht op Albion. Een band met de machtigste natie ter wereld, het door Bonaparte ongeslagen Groot-Brittannië dat bijna alle overzeese gebiedsdelen der voormalige Republiek der Verenigde Nederlanden in bezit zou nemen, was nodig om het aanzien van zijn onbeduidend geworden en door de Franse keizer vernederde huis weer te herstellen. Hierbij valt te wijzen op de traditie van de
Engelse Oranjehuwelijken:
stadhouder Willem ii trouwde met een dochter van Karel i, Willem iii werd door zijn huwelijk koning van Engeland en Willem iv verkreeg Anna van Hannover, dochter van George ii, tot vrouw. De erfprins wilde zijn oudste zoon Willem, in 1792 geboren, naar voren schuiven. Dit was een
| |
| |
verwende, niet al te ijverige jongeman, opgegroeid in de omgeving van het deftig-verdorven Pruisische hof. Aan de militaire academie van Berlijn had hij vanaf 1806 het eenzijdige en oppervlakkige lesprogramma gevolgd.
Het was naar de woorden van Geyl een politieke meesterzet van de erfprins om zijn telg naar Engeland op studie te zetten. Tevoren kon dan gesondeerd worden of een huwelijk met de vermoedelijke Britse troonopvolgster, de nog zeer jeugdige Charlotte, dochter van de decadente prins van Wales, tot de mogelijkheden behoorde. Een bijkomend motief was dat de gebrekkige Berlijnse educatie van prins Willem in Engeland wellicht wat zou kunnen worden bijgespijkerd.
Sedert 1805 fungeerde als zijn gouverneur en mentor Jean-Victor de Constant Rebecque, die een volle neef was van de schrijver van Adolphe, Benjamin Constant. Jean-Victor, in zijn tijd een knappe rokkenjager, was een begaafd militair die zijn koninklijke pupil heeft gediend tot na de Tiendaagse veldtocht. 's Prinsen reputatie in de traditionele geschiedschrijving als ‘held van Waterloo’ is grotendeels aan hem te danken. Constant Rebecque heeft namelijk, in tegenstelling tot Wellington's orders, Quatre-Bras tot het uiterste verdedigd en zodoende belangrijk bijgedragen tot Napoleons grootste nederlaag. Als pedagoog had hij een heldere kijk op de karakterzwakten van zijn leerling, ‘ce jeune prince enfant gâté et délicat...’
De Engelse episode werd goed voorbereid, want er zou veel van af kunnen hangen voor het lot van het Oranjehuis. Oranje's zaakwaarnemer in Albion, Hendrik Fagel, alsmede een speciale afgezant, de hoveling T.C. van Heerdt tot Eversberg, hadden het pad voor de prinselijke jongeling al geëffend. Hij zou gaan studeren in Oxford. Deze keus was gedaan op advies van een man die de Oranjefamilie van binnen en van buiten kende, te weten James Harris, de latere Lord Malmesbury, die vóór 1795 Engels gezant in Den Haag was geweest. Harris was een geslepen en vindingrijk man van de wereld, die vorstelijke personages naar zijn hand wist te zetten. Met zijn ironie en spitse humor doet hij enigszins denken aan Talleyrand.
| |
2
Op 1 juni 1809 verliet een klein jacht heimelijk de Noordduitse havenstad Kolberg, met de prins en zijn mentor aan boord. Men reisde incognito vanwege de controle op uitgaande schepen door Franse politieambtenaren. Dit gebeurde in verband met de uitvoering van het Continentaal stelsel, een blokkadesysteem waarmee Napoleon trachtte Engeland economisch op de knieën te dwingen. Ook was het toendertijd onrustig in geheel Duitsland door ondergrondse anti-Napoleontische verzetsbewegingen, zoals het geheime genootschap Der Tugendbund. Het was de tijd van de huzarenmajoor Ferdinand von Schill, die tevergeefs heeft geprobeerd een gewapende opstand tegen de Fransen te ontketenen en dit op 31 mei 1809 te Stralsund met de dood moest bekopen. De jonge Willem had zich kort voor zijn vertrek overmatig geestdriftig uitgelaten over het stormachtige optreden van Von Schill.
De Fransen wilden dus ieder contact onderscheppen tussen het vasteland en de Engelse eskaders die op de zuidkust van Zweden lagen. Het jachtje Anna Maria had blijkbaar geluk ofwel, zoals Willem's officiële biograaf Bosscha het in 1852 nog kon zeggen, ‘het oog der Voorzienigheid zag de geheele toekomst van Holland... en waakte over het vaartuig.’ In Gothenburg werd overgestapt op een Engels korvet dat, zoals altijd bij dergelijke gevallen, ‘voorspoedig’ naar Albions kusten stevende. Aan het Engelse hof werd de prins voorgesteld aan koning George iii, wiens geest al bij tijden sinds 1788 omneveld was geraakt en die in 1810 zou wegzinken in een diepe mentale aftakeling. Een paar weken later ging Willem met zijn gouverneur op weg naar de oude universiteitsstad Oxford. Midden juli 1809 kwam hij aan, een voor het beginnen van de studie ongelukkig gekozen tijdstip, want de uni- | |
| |
versiteit ging juist dicht vanwege de zomervacantie. Deze tijd werd opgevuld met het maken van een lange reis door Engeland, die duurde tot oktober 1809. Tijdens het tweede studiejaar werd weer een ‘grand tour’ gemaakt van ongeveer vier maanden, die de prins en zijn kleine reisgezelschap voerde door Noord-Engeland, Schotland en Ierland. Deze expedities hadden ten doel aan de schuwe, verlegen adolescent (nog in 1813 noemde Wellington hem ‘very shy and diffident’) een zekere bekendheid, zo mogelijk populariteit te verschaffen, van belang voor een eventueel huwelijk met de Britse erfdochter.
Al met al bleef er voor de studie in het Engelse staatsrecht, de Anglicaanse geloofsleer, de Engelse taal, de militaire wetenschappen en voorts wat Latijn, logica en wiskunde (excusez du peu!) niet meer over dan een kleine anderhalf jaar en dat is niet bijster veel, allerminst voor een speelziek jongmens zonder studieuze aanleg. Zijn serieuze vader, de erfprins, had in zijn Leidse tijd gedurende het collegejaar 1789-90 tenminste ijverig gestudeerd maar de zoon zou, naar verluid, te Oxford zijn neus meer in het wijnglas dan in de boeken hebben gestoken. Hierover is eigenlijk weinig met zekerheid bekend. Natuurlijk moest voor de buitenwereld de schijn van deugdzaamheid worden opgehouden. De voorzichtige Constant maakt slechts melding van één enkele nachtelijke escapade, mogelijk met speelschulden. Dit was echter naar de toenmalige normen niks bijzonders, zeker niet voor een aanzienlijke eerstejaars, die bovendien pas verlost was van het saaie regiem van de Pruisische drilschool. Tegen de heersende formidabele drinkgewoonten van de Engelsen zou de prins, althans in later jaren, in het geheel niet opgewassen blijken. De grondslag voor zijn alcoholgebruik is ongetwijfeld verstevigd in de tijd die hij doorbracht in Spanje bij Wellington's troepen, waar helemaal tegen de klippen op werd gedronken. De Oxfordse hogeschool kende een met name in de achttiende eeuw vaak toegepaste geldboete ‘pro punitione incontinentium’, oftewel ter bestraffing van beschonkenheid. Voor studiosi met geld was er ook bijzonder veel andere afleiding. Talloos waren de koffiehuizen en taveernes waar gekaart en gegokt werd, of waar men naar boksen en hanegevechten kon kijken. Ook gingen de academieburgers op jacht, hielden paarden en eigen rijtuigen en maakten boottochtjes op de rivieren Theems en Cherwell, waaruit sinds de dagen van Waterloo het befaamde wedstrijdroeien ontstond.
Oxford was in theologisch opzicht een bolwerk van orthodoxie en politiek dacht men er uiterst conservatief. Voor Harris was dit de belangrijkste reden om juist deze academie te kiezen. Haar hoogwaardigheidsbekleders hadden zich steeds uitgeput in loftuitingen aan het adres der heersende Hannoverdynastie en zich fel betoond tegen de Whigs. In het jaar 1793 werd de grote voorvechter der Amerikaanse onafhankelijkheid en der Franse Revolutie, Thomas Paine, die het jaar tevoren uit Engeland was verbannen, te Oxford in effigie - dat is in de vorm van een pop - verbrand met zijn boek The Rights of Man in zijn linkerhand.
Aan het eind der achttiende eeuw was deze universiteit verworden tot een slaperige instelling, waar het onderwijspeil op een treurig dieptepunt verkeerde. Colleges werden er bijna niet gegeven, wel wat privélessen door tutors, waarbij het nogal gezapig kon toegaan. De meest vergezochte excuses om de tutor niet te bezoeken, werden aanvaard. Er werden nauwelijks examens en tentamens afgenomen die die naam verdienden. Voor het verkrijgen van een graad moest men zich onderwerpen aan verouderde rituelen van middeleeuws-scholastieke oorsprong, tot op de draad versleten en misbruikt. Examens waren zoals gezegd een farce en eindigden meestal in gargantueske maaltijden. Zowel de Schotse economist Adam Smith als de historicus Edward Gibbon hadden over Oxford als instelling van hoger onderwijs al eerder een fel vernietigend oordeel uitgesproken.
In deze tijd van verval kwam te Oxford een
| |
| |
hervormingsbeweging op gang, die verbetering van het studieklimaat ten doel had. De ziel ervan was de invloedrijke Deken van Christ Church, Dr. Cyril Jackson. Deze corpulente pedagoog heeft veel gedaan om het niveau van het onderwijs te verhogen; in 1800 kwam een nieuwe examenregeling tot stand die in 1802 in werking trad. Jackson was een man met velerlei connecties; zo was hij in de jaren '70 de leraar geweest van de twee verdorven en incompetente oudste zonen van George iii. Daar was de prins van Wales, losbol, gourmand, mecenas naar wie een heel tijdperk is genoemd, ‘The Regency’ (1811-1830). Hij was de vader van Charlotte (1796-1817), naar wier hand door de Oranjediplomaten werd gedongen. Zijn daaropvolgende broer was Frederik, hertog van York, een slecht legeraanvoerder die in de late herfst van 1794 zijn gedemoraliseerde Engelse benden onordelijk door Brabant en Gelderland liet terugtrekken, op de vlucht voor de Franse revolutionaire legers. Tot Jacksons meer succesvolle leerlingen behoorden de latere staatslieden Canning en Peel. Met de onvermijdelijke Harris onderhield hij vriendschappelijke relaties.
Diezelfde Dr. Cyril Jackson was het die tot zijn aftreden in oktober 1809 de supervisie had gehouden - dus helaas maar een paar maanden - over de studie van de prins. Hij heeft er althans voor gezorgd dat hem als tutor werd aangewezen de theoloog Dr. William Howley. Dit was een pompeuze kanunnik, die het nog heeft gebracht tot aartsbisschop van Canterbury en als zodanig de jeugdige Victoria kroonde in 1837. Hem werd een ‘cold and unimpressive character’ toegeschreven; een scherpzinnige maar onbarmhartige tijdgenoot als Greville noemde hem ‘a very ordinary man’. Deze Howley nu onderwees de prins in de beginselen van het Engelse staatsrecht en der Anglicaanse godsdienstleer: de jongeman trad dan ook toe tot de Engelse kerk.
Constant zette zijn lessen voort in de militaire wetenschappen terwijl een student van Christ Church, Henry Allen Johnson (1785-1860) hem Engels en wat Latijn bijbracht. Nederlands kende de prins niet of nauwelijks en nog jaren later zou hij als koning de troonrede uitspreken met een sterk Engels accent. De lessen droegen het karakter van huisonderwijs, want prins Willem was niet als student ingeschreven en heeft ook geen enkel examen afgelegd. Niettemin werd hem in mei 1811 de graad toegekend van Doctor Juris Civilis, waar hij nog behoorlijk trots op was ook. Aldus verliep zijn koninklijke weg tot de wetenschap.
Ondanks dat hij in de stad op kamers woonde, werd hij als ‘alumnus honoris causa’ geacht te behoren tot Christ Church College, het grootste en aanzienlijkste college van Oxford, dat in 1546 door toedoen van Hendrik viii zijn definitieve vorm had gekregen. Het is misschien wel aardig even te vermelden dat Christ Church al eens eerder een Oranje had verwelkomd. Aan het eind van 1733 namelijk kwam de toenmalige prins van Oranje, later stadhouder Willem iv, naar Engeland voor zijn huwelijk met Anna van Hannover. In maart 1734 logeerde hij een paar dagen in Christ Church om Oxford te bezichtigen en er en passant een eredoctorshoed in ontvangst te nemen.
Dit college was georganiseerd als een kapittel met deken en kanunnikken, waarbij de kerk van het college tevens de kathedraal was van het diocees Oxford. Vooral de ontzagwekkende Gothische architectuur van Christ Church heeft diepe indruk gemaakt op de romanesk aangelegde prins, die geenszins verstoken was van kunstzinnigheid. Daar was de beroemde achthoekige toren genaamd Tom Tower, een schepping van de grote bouwmeester Christopher Wren en daar was vooral de nog vermaardere Gothische Zaal van het college. Later koning geworden zou hij, nog terend op Engelse herinneringen, zelf een eigen Gothische Zaal ontwerpen en laten bouwen aan het paleis op de Kneuterdijk in Den Haag. Daaromtrent verrezen kort na 1840 omvangrijke neo-gothische gebouwencomplexen, niet al te solide van constructie (geen wonder als we weten dat
| |
| |
een der aannemers Schroot heette). De levendige kunsthistoricus Victor de Stuers sprak in 1913 van de Haagse ‘prulbouwwerken’ van Willem ii; in onze tijd begint de neo-gothiek wat meer waardering te ondervinden.
De romantische nostalgie naar de middeleeuwen uitte zich tijdens de Engelse Regencyperiode met name in het bouwen van kastelen in Gothische trant door de architecten Wyatt, Robert Smirke en vooral John Nash. Al aan het begin van de negentiende eeuw hadden zij een aantal ‘middeleeuwse’ burchten voltooid - bij voorbeeld Nash's Knepp Castle in Sussex, dat van 1806 dateert - en ongetwijfeld heeft de prins er op zijn Engelse reizen meerdere gezien. In de vroege Victoriaanse tijd triomfeert dan de Neo-Gothiek onder de strenge leiding van Pugin. De anglofiele Willem ii is een der promotors geweest van deze bouwtrant in Nederland, getuige ook het paleis (nu raadhuis) te Tilburg, dat in zijn sterfjaar 1849 werd voltooid.
Uit de briefwisseling tussen mentor De Constant Rebecque en diens familieleden blijkt wel dat voor hem het verblijf te Oxford geen onverdeeld genoegen was. Het studieuze leven ging deze energieke beroepsmilitair niet goed af; hij moest als alle andere studenten rondlopen in een zwarte toga met driekante baret en kon zich overigens stierlijk vervelen in het kleine provinciestadje. Bovendien vormde Oxford een typische mannengemeenschap en mogelijkheden voor de galante officier om zich in damesgezelschap te bewegen, waren er vrijwel niet.
Constants verhouding tot zijn pupil liet bij tijd en wijle veel te wensen over. Willem heet beurtelings lastig, zwijgzaam, onoprecht, verwend, onnadenkend, oppervlakkig en lui. Vaak klaagt Constant over zijn gebrek aan belangstelling en eenmaal vraagt hij zich in wanhoop af of men vorstenkinderen wel iets vermag bij te brengen. We moeten deze kritiek wel ernstig nemen, vooral gezien het feit dat bij de opvoeding van vorstenkinderen het bijbrengen van theoretische scholing en boekenwijsheid zeker niet het belangrijkste was, maar dat het met name ging om een op de praktijk gerichte vorming volgens een sportief en militair model. Maar Willem had er helemaal geen zin in om in Schotland de Ben Nevis te beklimmen en Constant slaagde er slechts met de grootste moeite in zijn leerling te bewegen tot de afdaling in een diepe kolenmijnschacht in Newcastle. Aan de andere kant krijgt men de indruk dat de fysieke toestand van onze adolescent niet bepaald optimaal was. Hij wordt beschreven als tenger en zwak, met een gevoelig gestel en zeer mager. Wegens zijn lange, bonestakerige gestalte noemde Constant hem in zijn brieven ‘le télégraphe’, ofwel de seinpaal. Om iets aan conditietraining te doen liep de prins elke morgen wat rondjes in de tuin achter zijn woonhuis, welke prestatie door zijn gouverneur ietwat meewarig glimlachend werd gadegeslagen.
Het staat wel vast dat Constant deze sentimentele en nerveuze jongeman, die sterk leed aan heimwee, rechtlijnig streng heeft aangepakt, met averechts gevolg voor het humeur van beiden. Men zou wel eens willen weten of de pedagoog Constant op de hoogte was van de geschriften van Rousseau, of van die van Johann Basedow en Pestalozzi. De Verlichting immers had ontdekt dat er zoiets bestond als jeugd- en jongelingsjaren, dat puberteit en adolescentie moesten worden beschouwd als afzonderlijke levensfasen. Vorstentelgen waren bij de opvoeding zeker in het nadeel: ze werden gedrild, geïsoleerd, ingekapseld en als pion gebruikt bij het najagen van familiebelangen. Soms leidde dit tijdens de volwassenheid tot heftige tegenreacties, getuige het verzet van Willem, eenmaal kroonprins geworden, tegen zijn vader koning Willem i. Bij dit ‘kroonprinsencomplex’ kwam dan nog zijn romantische hang tot conspiratief heulen met alle mogelijke duistere randfiguren in de schaduwen van onze onofficiële vaderlandse geschiedenis.
| |
3
In juni 1811 eindigde het Engelse verblijf en
| |
| |
moest de prins als aide-de-camp van Wellington naar Spanje. Dit gebeurde op aandrang van de prins van Wales, kort tevoren Regent geworden, die vond dat zijn toekomstige schoonzoon ter wille van diens populariteit zich wat militaire ontberingen moest getroosten. Zo kwam deze gevoelige jongeling terecht in het Spaanse inferno, dat we kennen uit Goya's indringende monument van onmenselijkheid Los desastres de la Guerra. De apocalyptische dimensies van wat in de Engelstalige geschiedschrijving de ‘Peninsular War’ heet, zijn toe te schrijven aan het feit dat dit de eerste totale oorlog is geweest in het moderne Europa. We mogen dan ook veilig aannemen dat de prins in Albion terugkwam met ‘een veel-geprikkeld zenuwgestel, met eene verhitte verbeelding’, om de woorden van hofbiograaf Bosscha aan te halen.
In december 1813 volgde dan eindelijk de officiële verloving met Charlotte, een hysterisch meisje, dochter van een gedebaucheerde vader en een moeder die niet goed snik was (Caroline van Brunswijk). Het sinds 1808 gekoesterde oogmerk van de erfprins, die inmiddels als soeverein vorst te Amsterdam was ingehuldigd, scheen te zijn bereikt.
Na Napoleons troonsafstand en verbanning naar Elba richtte de spilzieke Regent in de zomer van 1814 eindeloze reeksen aan van ontvangsten, diners en feesten om de geallieerde overwinning te vieren. De jonge prins van Oranje deed duchtig mee in het champagne-kielzog van Charlottes ‘wicked uncles’. Ook in het openbaar liet hij zich niet onbetuigd: prins Paul van Württemberg ‘and the Prince of Orange likewise misbehaved in public at Ascot Races, the latter coming back on the outside of a stage coach in a highly excited state’, aldus Roger Fulford in zijn wat goedpraterige biografie over George iv. Al eerder had de Britse spotprentenindustrie zich op prins Willem gestort, die als ‘Slender Billy’ (een goedmoedige bijnaam, afkomstig van zijn Engelse krijgsmakkers in Spanje), ‘Young Frog’ en ‘The Dutch Apollo’ een weerloos mikpunt was voor de scherpe tekenstift van Gillray en andere caricaturisten.
Er bestond geen echte genegenheid tussen de verloofden. Nu hoefde dit geen beletsel te zijn, want vorstelijke partnerkeus was niet op liefde maar op politiek-dynastieke belangen gegrondvest, maar in dit geval hebben Charlottes gevoelens wel een rol gespeeld. Bovendien was het ongedurige meisje - Lytton Strachey vond haar ‘impulsive, capricious, and vehement’ - speelbal van allerlei Engelse hofintriges. Tenslotte werd 's prinsen ongebreidelde gedrag en haar plotselinge affectie voor de geheelonthouder Leopold van Saxen-Coburg (die in 1830 als Leopold i koning der Belgen werd) aanleiding tot het definitieve verbreken der verloving, midden in die feestelijke zomer van 1814. De relaties tussen de huizen van Oranje en Hannover waren voorgoed ten einde.
|
|