| |
| |
| |
Cherry Duyns en Eelke de Jong Thea rides again (2)
Thea zette haar koffer neer en voelde op het moment dat ze zich bukte, dat het elastiekje van haar broekje het begaf. Wat ze ook voelde, was dat het broekje begon af te zakken. De huishoudster liep voor haar uit naar de trap en bliksemsnel liet Thea het broekje van haar heupen zakken, stapte eruit en frommelde het in haar jaszak. Ze was opgelucht, dat ze dit probleem zonder opzien te baren had kunnen oplossen.
Ze herinnerde zich die keer, dat haar vriendinnetje iets dergelijks op de markt was overkomen. Ze had eerst geprobeerd om het broekje met een hand van achteren op te houden, maar het zakte van voren en dat was lastig lopen. Toen had ze geprobeerd om het van voren vast te houden, maar was het van haar bibs gegleden. Tenslotte liep ze met beide handen op haar heupen, denkend dat ze het broekje bij de rand vast had, wat niet het geval bleek te zijn. Het gleed, voor ze er erg in had, over haar dijen en knieën en langs haar kuiten op haar schoenen en toen was ze nog bijna gestruikeld ook. Daarom maar fluks eruit gestapt om niet nog meer de aandacht te trekken dan ze al deed.
Ze herinnerde zich ook nog die verdraaid vervelende jongens, die alles gezien hadden en toen niet met hun vingers van het rokje van haar vriendin hadden kunnen afblijven. Ze waren in een kring om haar heen gaan staan en staken tegelijk hun handen uit om het op te trekken. Daar stond ze in haar blootje! Midden op de markt! Thea vond het even vermakelijk, maar toen haar vriendin begon te huilen was ze kwaad geworden. Een visboer was hen tenslotte te hulp gesneld. Hij had de jongens weggejaagd en het rokje van Thea's vriendin achter zijn kraam weer glad gestreken. De rest van de middag had ze naar wijting geroken. Wat Thea van alles het meest getroffen had was dat haar vriendin daar al zoveel haar had, veel meer dan zij zelf, terwijl ze toch een jaar ouder was. Hoe oud waren ze toen eigenlijk geweest? Dertien en veertien?
De huishoudster was op de overloop op de eerste verdieping aangekomen en stond hijgend op haar te wachten.
‘Ik kan niet zo vlug meer,’ zei ze. ‘Het is nog één trap, gaat u maar voor.’
Oei! Dat was nou vervelend!
Maar ze kon er moeilijk onderuit en voelde zich blozen toen ze de eerste treden besteeg. Het was een lange trap, of misschien leek hij onder de gegeven omstandigheden alleen maar lang, en halverwege bemerkte Thea opeens, dat het vrouwtje vlak achter haar liep.
‘Wacht u even,’ zei ze met die hoge stem, ‘d'r zit een roe los, die kunnen we beter vastmaken voordat er ongelukken van komen. Blijf even staan.’
Thea draaide zich om en zag dat het hoofd met het knotje zich bijna tussen haar benen bevond. Op hetzelfde moment drong het tot haar door dat de huishoudster precies onder het kruispunt van haar dijen stond. Automatisch bracht ze haar knieën bij elkaar om de ander het uitzicht te ontnemen.
‘Au!’ hoorde ze, ‘m'n hoofd!’
Tegelijk riep Thea ook ‘Au!’ want ze voelde
| |
| |
de haarspelden van het vrouwtje in haar bibs prikken.
Wat een situatie.
Ze leken wel twee acrobaten.
Nadat de roe vastgezet was ging de tocht verder. De huishoudster had net gedaan of ze niets gezien had en Thea had het air volgehouden dat ze zich niet bewust was dat er iets te zien viel. Eigenlijk was er dus niets aan de hand geweest, maar ze konden elkaars gedachten natuurlijk gemakkelijk raden. Op de tweede overloop constateerde Thea met enige verbazing, dat het hele kapsel van de huishoudster gekapseisd was. Het knotje hing boven haar rechteroor en het leek nu net of ze een baret met een pompoen op had. De linkerhelft van haar hoofd was bijna kaal.
Ze gingen een kamertje binnen met een raam, dat op straat uitkeek. Voor het raam stond een bed. In een hoek stonden twee lage rotanstoeltjes en een rotan tafeltje met een glazen plaat. Aan de muur hingen kleurenfoto's uit een tijdschrift, die een indruk gaven van een tropisch land. Elders hing een hertshoorn. Achter een gordijn was de wastafel.
‘Dit is het kamertje,’ zei de huishoudster, die er in het volle daglicht bepaald nog potsierlijker uitzag dan op de schemerige overloop. ‘Lijkt het u iets?’
Thea wist niet goed wat ze moest zeggen. Ja en nee, eigenlijk. Ja, omdat ze, als ze het zou nemen, niet verder hoefde te zoeken naar onderdak. En nee, omdat ze die huishoudster toch een beetje griezelig vond. Zou ze soms de baard in de keel hebben? Nu en dan ging haar stem van hoog naar laag.
‘Kan ik met u een afspraak maken of moet het met de professor?’ vroeg ze.
Er verscheen een geheimzinnig glimlachje op het gezicht van het vrouwtje. Wat had dat nu weer te betekenen?
‘Ik zal de professor even gaan halen.’ En ze slofte weg.
Thea probeerde het bed eens. Ze ging er met haar rug voor staan en liet zich achterover vallen. Het was een lekker bed. Voordat ze zich weer oprichtte maakte ze met haar benen een paar fietsbewegingen. Ze dacht er pas weer aan dat ze geen broekje droeg toen ze aan de overkant van de straat achter een open raam een gezicht zag met een verrekijker die op haar gericht was. Ze sprong overeind en ging snel achter het gordijn staan. Als ze het gordijn iets opzij schoof kon ze het gezicht net zien. De jongeman had de verrekijker laten zakken maar tuurde nog in de richting van haar raam. Hij had een smal, bleek gelaat, omkranst met lang krullerig haar en een dito snorbaard, en droeg een bril met een ruim montuur. Hij riep iets, maar ze kon niet verstaan wat het was. Ze schaamde zich ervoor dat ze zich achter het gordijn verstopt had en kroop op handen en voeten, zodat hij haar niet kon zien, naar het midden van de kamer, waar ze overeind kwam. Hij zou nu waarschijnlijk de indruk hebben, dat haar ontgaan was dat hij haar gezien had en dat ze terloops iets opgezocht had wat op de grond gevallen was.
Ze hoorde hem weer roepen. Ze ging geknield op het bed liggen en leunde met haar handen in de vensterbank om hem beter te kunnen verstaan. Het leek er op, dat hij iets van haar wilde. Maar wat, dat kan ze nog niet verstaan. Het enige wat tot haar doordrong was dat hij met een zachte ‘g’ sprak, waaruit ze opmaakte dat het een Limburger of een Brabander moest zijn. De jongeman riep weer en nu ving ze het woord ‘poesje’ op.
‘Poesje?’ riep ze terug. ‘Er is hier geen poes.’ Er kwam een vuilniswagen door de straat, die elk verder gesprek onmogelijk maakte. De jongeman bleef wenken, maar ze begreep er nu niets meer van. Hij zwaaide met zijn rechterhand en had deze als een soort vuist gebald, maar hij lachte erbij. Z'n duim hield hij tussen de wijs- en middenvinger geklemd.
Ze kende dit grapje. Bij een buurjongetje had ze dat gebaar ook wel eens gemaakt om z'n neusje te pakken. Ze stak op haar beurt een duim tussen wijs- en middenvinger en gebaarde terug. Dat leek de jongeman leuk te vinden. Hij leunde in zijn enthousiasme nu bijna hele- | |
| |
maal uit het raam en frommelde wat aan zijn broek. Opeens ging z'n broek open. Hij stak z'n hand erin en terwijl hij haar, nu duidelijk verstaanbaar omdat de vuilniswagen de hoek om was, toeriep:
Een ding, een ding, een damesding;
Haar d'r op en een gat d'r in,
haalde hij zijn eigen ding te voorschijn.
Thea voelde zich gegeneerd. Ze wilde zich net afwenden toen ze zijn raam naar beneden zag komen en zijn schreeuw hoorde. Het schuifraam was op zijn ding gevallen. De afkeer, die ze had voelen opkomen, veranderde in medelijden. Maar ze kon niets voor hem doen, althans ze wist zo gauw niets te bedenken.
Ze lag nog steeds op haar knieën voor het raam en had niet gemerkt, dat op hetzelfde moment dat aan de overkant het raam naar beneden was gekomen iemand haar kamer was binnengestapt.
Die iemand kuchte.
Voor ze er erg in had schoot haar hand naar achteren om het rokje over haar blote bibs te trekken. Daar was het echter te kort voor. ‘Excuseert u mij,’ zei de man die ze, toen ze zich omgedraaid had, voor zich zag.
Ze keek hem verbouwereerd aan. Het leek de huishoudster wel in mannenkleren. Was het soms een tweelingbroer? Hij droeg een grijs slobberig pak en was nog bezig zijn vest dicht te knopen. Hij had zeker even geslapen. Hij keek haar met samengeknepen ogen aandachtig aan alsof hij een opmerking van haar verwachtte. Maar wat moest ze in hemelsnaam zeggen? Uitleggen dat het elastiekje van haar broekje daarstraks geknapt was en dat ze het toen snel uitgetrokken had en er nog steeds niet toe gekomen was om een ander broekje uit haar koffer te halen en aan te trekken? Dat dorst ze niet. Beter maar net doen of haar neus bloedde.
‘U heeft het niet gezien hè,’ zei hij toen ze bleef zwijgen. Ze wist niet zeker waar hij op doelde; had hij het gebeuren aan de overkant soms ook gadegeslagen?
Ze glimlachte een beetje schaapachtig en keek hem vragend aan.
Wat een pijnlijke situatie!
‘Ziet u niets aan me?’
Z'n stem kwam haar bekend voor nu hij een octaafje of wat in de hoogte was gegaan. De huishoudster! Wat kon hij goed imiteren! Dat had ze van een professor niet verwacht.
‘Bent u professor Beuk?’ vroeg ze.
‘Om u te dienen,’ zei hij, terwijl hij een komische buiging maakte.
Hij leek haar een leuke huisgenoot en opeens 16 had ze ontzettend veel zin in deze kamer. Hier beleefde je nog eens wat!
‘Ik wil de kamer graag huren,’ zei ze.
‘Akkoord,’ zei de professor.
Hij propte zijn kleine, maar omvangrijke gestalte in een van de rotanstoeltjes en stak een sigaartje op.
Hij bleef ongeveer een half uur en in die tijd babbelden ze honderduit. Hij vertelde dat hij in Indië professor geweest was en zij vertelde over het dorp waar ze vandaan kwam. Daarna vertelde ze over haar kennismaking met Henk Kwispedoor op het station en die naam bleek hij wel te kennen, omdat hij op het ochtendblad, waar Kwispedoor elke dag in schreef, geabonneerd was. Bovendien had hij hem zelf ook eens ontmoet, namelijk op een receptie. Toen hij wegging kon Thea eindelijk haar koffer uitpakken en een ander broekje aantrekken. Ze had honger gekregen. Buiten was het donker geworden. Voor ze de gordijnen sloot keek ze nog even naar het raam aan de overkant: de jongeman was verdwenen.
Het was half acht toen ze over het Leidseplein liep. Ze zag ontzettend veel auto's, en licht, en drukte van mensen en keek haar ogen uit. Langzaam slenterde ze door de Leidsestraat. Het duurde even voor ze in de gaten had dat ze gevolgd werd. Elke keer als ze voor een etalage bleef staan kijken, kwam er iemand naast haar staan, die een paar passen achter haar gelijk met haar opliep. Het was een schrale man van een jaar of veertig met een opvallend
| |
| |
grote neus. Hij rookte een sigaret uit een pijp, droeg een leren jasje en een zwarte corduroybroek, waar rode sokken onderuit staken. Ze observeerde zijn spiegelbeeld in de etalages vanuit haar ooghoeken en hij leek haar niet onaardig.
Een paar keer begon hij iets tegen haar te zeggen, maar voorbijgangers duwden hem opzij, omdat hij het trottoir blokkeerde. Eén keer werd hij zelfs een heel eind opgeduwd en duurde het een tijdje voor hij weer terug was. Ze besloot in het portiek te gaan staan. Hij bleef aarzelen bij de ingang van het portiek, deed toen een stap naar binnen, maar tegelijk weer achteruit en werd toen door een haastige passant naar binnen geduwd.
Ze keek hem vriendelijk aan.
‘Wat is het hier druk hè,’ zei ze.
‘Hallo,’ zei hij met een stem, die ze mooi en mannelijk vond, ‘alleen aan de wandel?’
‘Ja,’ zei ze, ‘om u de waarheid te zeggen ken ik nog niemand. Ik ben pas vanmiddag in Amsterdam aangekomen.’
Ze vond niet, dat ze een vreemde direct al moest vertellen, dat ze Kwispedoor, Babs en professor Beuk kende.
‘Zal ik voor de gezelligheid een eindje met je oplopen?’ stelde hij voor. ‘Alleen is ook maar alleen.’
Dat vond Thea ook en ze knikte.
‘Waar kom je vandaan?’ vroeg hij.
‘Oh, uit Almelo,’ zei Thea.
‘Daar is zeker niet veel te beleven,’ zei hij.
‘Nee,’ zei Thea, ‘niks.’
‘Wel een heel verschil met Amsterdam hè.’
‘Nou en of,’ zei ze.
Er viel een korte stilte.
‘Komt u wel uit Amsterdam,’ vroeg Thea op haar beurt.
‘Ik kom eigenlijk uit Haarlem,’ zei hij, ‘maar ik woon hier al minstens twintig jaar.’
‘Dan zult u Amsterdam wel zo'n beetje kennen.’
‘Als m'n broekzak,’ zei hij.
Daar moest Thea om lachen.
‘Waar lach je om?’ vroeg hij.
‘Om wat u zegt,’ zei Thea.
Zo ging het gesprek een tijdje door, totdat Thea eraan herinnerd werd, dat ze nog niet gegeten had, door het gerommel dat met korte tussenpozen uit haar maag opsteeg.
Ze liepen het portiek uit en werden overvallen door een stroom mensen die hem in hun zog van haar los maakte en meevoerde. Het laatste wat zij van zijn gezicht zag was wanhoop. Hij probeerde haar nog te beroepen en zich te bevrijden uit de vlottende massa, maar het leek vechten tegen de bierkaai. Links en rechts, voor en achter was hij ingesloten door duwende schouders en ellebogen. Thea stond perplex en keek het gezelschap na. Het duurde even voordat zij hem in de kluwen ontwaarde: hij stak iets boven de anderen uit en gebaarde als een drenkeling met zijn armen.
Het was echter zo druk op het trottoir dat hij spoedig uit het gezicht verdwenen was.
Jammer, het leek haar juist zo'n aardige vent. Ze wilde ergens gaan eten en drentelde verder, op zoek naar een gelegenheid. Onderweg stond ze stil bij een draaiorgel dat een vrolijk nummertje ten gehore bracht. De man met het centenbakje zong er de woorden bij. Het kostte haar enige moeite te volgen waar het over ging, want hij hield nogal van trillers en uithalen, maar tenslotte begreep ze dat het te maken had met iemand die op reis geweest was en nu terug wilde komen met een bos tulpen uit Amsterdam. Die tulpen zou hij aan iemand schenken. Hij stond nu voor haar en hield het centenbakje onder haar neus, terwijl hij iets door zijn knieën zakte, alsof hij haar een ruiker bloemen aanbood: ‘mooooie rooooie.’
Ze haalde haar beursje uit haar tasje en zag dat ze geen kleingeld had. ‘Kunt u een tientje wisselen,’ vroeg ze.
Ze liet hem een kwartje houden, bleef nog even staan luisteren en voelde opeens aan haar arm trekken.
Het was een haveloos jongetje van een jaar of elf in een gescheurd broekje. Hij keek haar smekend aan zonder iets te zeggen.
| |
| |
‘Wat is er, ventje?’
‘Ik heb zo'n honger,’ zei hij met een klaaglijk stemmetje, terwijl hij zijn hemdje oplichtte en op zijn buik klopte.
‘Ik heb ook wel trek,’ zei Thea, ‘zullen we samen iets gaan eten?’
Dat vond het jongetje een goed idee en zijn droevige gezicht klaarde op. Hij gaf haar een hand en samen liepen ze verder.
‘Hoe heet je?’ vroeg Thea.
‘Hansje Gruyters.’
‘Ik ben Thea,’ zei Thea.
Ze stonden voor een cafetaria en Thea stelde voor om hier iets te gebruiken. Ze zochten een tafeltje bij het raam en bestelde een soepje vooraf.
‘Moet je niet bij je mamma gaan eten?’ vroeg ze.
‘Ik heb geen mamma meer.’
Thea voelde zich verlegen met de situatie en wilde verder niet doorvragen. Het jongetje was waarschijnlijk alleen op de wereld en het leek haar niet kies om hem over zijn omstandigheden uit te horen. Waar zou hij eigenlijk slapen? En ging hij wel naar school? Het jongetje slobberde z'n soep op en wees met z'n vinger een ommelette aux champignons aan op de spijskaart. Hij kon dus wel lezen, begreep ze. Ze nam zelf twee kroketten en een balletje gehakt met ui en paprika. Zwijgend verorberden ze de schotels, het jongetje in record tempo, tot hij de stilte verbrak en naar buiten wees: ‘D'r staat iemand naar u te zwaaien.’
Thea keek op en zag aan de overkant van de straat de jongeman met het sigarettenpijpje staan waar ze zo gezellig mee in de Leidsestraat gepraat had. Ze wenkte hem en hij wilde oversteken toen op hetzelfde moment twee trams achter elkaar langs kwamen. Zodra ze voorbij waren wilde hij opnieuw van het trottoir afstappen, maar nu moest hij uitwijken voor een paar fietsers. En toen was het te laat. Een grote groep mensen had hem ingehaald en slokte hem op. Voorop liepen twee mannen met een spandoek: Johnson Vriend.
| |
| |
Een van de twee meende ze te herkennen. Was dat niet die jongen die zo lelijk klem had gezeten tussen het raam tegenover het huis van professor Beuk die middag? Ja, het was hem beslist. Ze zwaaide, maar hij zag haar niet. De staart van de optocht werd gevormd door het fanfareorkest van de ptt. Erachter reed een eenzame fietser met een alpinopet. Wat is de wereld toch klein, dacht Thea.
Het jongetje vroeg of hij nog een sorbet mocht en Thea besloot haar dinertje met een kopje koffie.
Toen ze naar buiten liepen, hoorde ze schreeuwen in de verte. Daar kwam hij aan rennen, haar kennis uit de Leidsestraat. Gedrieën wandelden ze verder, nadat Thea uitgelegd had wie het jongetje was.
Het jongetje stak z'n handje uit en zei: ‘Hansje Gruyters, aangenaam.’
‘Herrie,’ zei de ander.
‘Ik ben Thea,’ zei Thea terwijl ze Herrie een hand gaf.
Na dit korte intermezzo, waarin nog enkele beleefdheidsfrasen werden uitgewisseld, rees de vraag of Herrie al gegeten had. Ja, hij had al wat in een automatiek genuttigd. Het was een lauwe zomeravond.
Thea stelde voor om eerst naar haar kamer te gaan en het scheurtje in Hansjes broekje te repareren.
Zonder iemand tegen te komen gingen ze de trap op; ‘trek je broekje maar even uit,’ zei Thea toen ze boven kwamen. Ze pakte een naaigarnituurtje uit haar koffer en weldra klonk het huiselijk getik van naald op vingerhoed. Al doende voelde ze iets hards in een van Hansjes zakjes.
Herrie was op haar bed gaan zitten en keek naar buiten. Opeens scheen hem iets in te vallen: ‘Weet je waar we heen zouden kunnen gaan? Ik heb een uitnodiging voor een feestje bij professor Bultwringer. Het is toch de 28ste vandaag?’
‘Ja,’ zei Thea, ‘het is vandaag de 28ste.’
Hansje begon zachtjes te schreien. Tranen
| |
| |
welden in zijn ooghoekjes. ‘Is het echt vandaag de 28ste,’ snikte hij.
‘Ja,’ zei Thea. Ze wist het zo precies, omdat ze vandaag niet goed had moeten worden of, zoals ze het in Almelo noemden, opoe op bezoek had moeten krijgen.
Hansje was in een hoekje op de grond gaan zitten en hield zijn hoofd met beide handen vast. Hij was door verdriet overmand.
‘Wat is er loos?’ zei Herrie.
Hij kon geen geluid uitbrengen en Thea zei: ‘Laat hem maar even bijkomen.’ Ze had het scheurtje hersteld en keek of er nog iets aan het broekje te maken viel. Bij deze beweging viel er plotseling een vork op de grond, spoedig gevolgd door een lepel en een fruitmesje en een peper- en zoutstelletje en een asbak met de naam van 'n bekende bierbrouwerij. Ze keek Hansje aan. Hij schokschouderde van jewelste. ‘Wat is er toch, Hansje?’ vroeg ze. ‘Hoe kom je aan al deze spulletjes?’
Plotseling rees een vreselijk vermoeden. Ze pakte de vork op en zag hem tot haar grote schrik bewaarheid. De vork kwam uit de cafetaria waar ze zojuist geweest waren; ze herkende de naam, De Oude Bok. Ook in de lepel en het fruitmesje en het houdertje van het peper- en zoutstelletje stond die naam gegraveerd.
‘Waarom heb je dit gedaan, Hansje?’
Hansje was nog steeds niet in staat om een woord uit te brengen.
‘Zeg jij eens iets, Herrie.’
Herrie stond op van het bed en liep naar het jongetje toe. Hij ging naast hem in het hoekje zitten. Thea hoorde zijn knieën kraken toen hij zich liet zakken. Hij sloeg zijn arm om Hansjes tengere schoudertjes en drukte hem tegen zich aan. Het kereltje leek iets te bedaren. Het probeerde iets te zeggen en Herrie boog zijn hoofd en bracht zijn ene oor naar het mondje. Hij zat meteen onder de tranen.
‘Ik... ik... ben... vandaag... ja... jarig,’ kwam er met horten en stoten uit.
‘Nou, maar dat is toch prachtig,’ zei Herrie, terwijl hij naar Thea knipoogde en een zakdoek te voorschijn haalde, waar hij zijn oor mee afveegde, dat helemaal nat geworden was. ‘Ja... jarig,’ herhaalde Hansje.
‘En de jarige Job gaat noooooit verloren,’ zette Thea in, en Herrie viel haar bij, ‘trek hem aan z'n oren, trek hem aan z'n oren. En jarige Job gaan noooooit verloren, falfalfalfalderadera...’
Ondertussen probeerde Herrie Hansje aan z'n oren te trekken.
‘We gaan vanavond een fijn feestje bouwen,’ zei hij.
‘Nie... nie... niemand heeft aan m'n verjaardag gedacht,’ snikte Hansje nog na. ‘Ik was het zelf ook verge... vergeten.’
Thea vond het nu niet het moment om over het bestek te beginnen en deed het maar terug in zijn broekzak.
‘Hier Hansje, je broekje,’ zei ze, ‘trek het maar vlug aan. Dan gaan we naar het feest bij professor Bultwringer. En we doen nét of het jouw verjaardagspartijtje is.’
De professor woonde op een gracht niet ver van het huis, waar Thea haar intrek had genomen. Ze liepen door de Leidsestraat en wilden bij de bewuste gracht oversteken toen ze even niet op Hansje letten, die voor een etalage met kinderspeelgoed was blijven staan.
‘Kom Hansje!’ riepen ze, aan de overkant van de straat aangekomen en hem in het gezelschap missend.
‘Ik kom er aan,’ riep hij.
Het waren zijn laatste woorden. Hij had niet op het verkeer gelet en werd door een tram gegrepen. Ze stonden verbijsterd naar het hoofdje te kijken, dat het enige van hem was dat hen bereikte. Het rolde nog wat door in de goot en kwam tot stilstand tegen een leeg conservenblikje, dat net door een hond werd besnuffeld. ‘Háp,’ zei de hond.
Het leek Herrie, gezien het inmiddels gevorderde uur, gecombineerd met het feit dat de feestjes bij professor Bultwringer altijd vroeg begonnen en dientengevolge ook vroeg eindigden, ijzer om maar net te doen of Hansje niet
| |
| |
bij hen gehoord had. Ze wierpen nog een blik achterom en zagen het publiek van alle kanten toeschieten, terwijl de trambestuurder aan een paar beentjes stond te trekken die onder de wielen vandaan kwamen, en zetten er de pas in.
‘Z'n broekje zal nu wel helemaal aan flarden zijn,’ zei Thea bespiegelend.
‘Er is een tijd van komen en een tijd van gaan,’ zei Herrie filosofisch.
Beide konden echter het beeld van het blonde ventje dat door een toevallig passerende tram zo wreed uit het leven weggerukt was de hele avond niet kwijtraken. Het zette toch wel een domper op de feestelijke stemming, die ze ten huize van professor Bultwringer aantroffen.
Het was er een drukte van jewelste en de eerste indruk die Thea opdeed was er een van ‘zolang de lepel in de breipot staat treuren wij nog niet.’ In alle kamers stonden mensen, jonge en oude, dikke en dunne, grote en kleine en waarschijnlijk ook arme en rijke, en iedereen was in een hopsa-stemming. De professor was zelf niet te vinden, maar de eerste die Thea tegenkwam was ook een professor, en wel professor Beuk. Hij was aan het dansen met een vrouw die twee koppen boven hem uitstak en wier koude gezicht ze zich van de televisie herinnerde; het was Ellen Vis, de bekende actrice met de hete aardappel in de mond.
Professor Beuk zwaaide naar Thea en scheen niet verbaasd te zijn, dat hij haar hier zag. Ze moest smakelijk om hem lachen, omdat hij zijn broekspijpen tot boven zijn knieën opgerold had en tevens zijn overhemd uit zijn broek had gehaald, zodat deze broek eigenlijk helemaal niet meer te zien was. Ellen Vis hield hem onder het dansen een eindje van zich af alsof ze zich geneerde voor zijn fratsen. Op een gegeven ogenblik draaide professor Beuk om zijn partner heen, waarbij hij met een snelle beweging zijn wijsvinger in het oogje van de ritssluiting stak, die haar avondtoilet op haar rug sloot. Thea zag het aankomen. Rrrroets! Daar lag het zwarte brokaten gewaad op de grond. Ellen Vis was nog slechts gekleed in een rose bustehouder en directoire, waar de jarretelles onderuit staken die haar kousen ophielden. Een van de jarretelles was geknapt en vervangen door een ouderwetse weckflesring. Ze zag er mal uit, vond Thea, en dat vond ze zelf kennelijk ook, want ze was woest. Ze gaf de professor een geweldige draai om zijn oren, die hem door het vertrek deed tollen tot hij tegen iemand opbotste. Ze griste de japon op, hees hem over haar schouders, stapte op Herrie af en vroeg hem de ritssluiting dicht te maken. Hij was zo verbouwereerd, dat hij zijn stropdas er tussen kreeg, wat er natuurlijk weinig toe bijdroeg, om de consternatie te verminderen. Ook hij kreeg van de verbolgen actrice een draai om zijn oren. Op dát moment zag Thea een lichtflits die haar deed denken aan het blitsen van een fototoestel. Ze keek om en wie zat daar schuin achter een fauteuil, die ze in een hoek geschoven hadden, gehurkt? Ja hoor, Babs. Hij deed zijn werk. Naast hem zag ze boven de rugleuning een roodharige kuif uitsteken. Hij had Henk blijkbaar meegenomen. Ellen Vis had ook gemerkt dat ze gefotografeerd was en begon te tieren en te razen, zoals Thea nog nooit een vrouw tekeer had zien gaan. Ze bracht onverstaanbare klanken uit die het feestgedruis overstemden. Uit alle
kamers, van de gang, van de trappen, ja overal vandaan, kwamen de mensen op het geschreeuw af. Herrie die z'n stropdas vliegensvlug afgedaan had om erger onheil te voorkomen duwde Thea naar een hoekje en fluisterde haar toe:
‘Weet je wie die vrouw is?’
‘Jawel,’ zei Thea, ‘dat is Ellen Vis.’
Herrie: ‘Wat kan ze tieren.’
‘Ja, het is om te gieren.’
In een andere kamer, waar ze later binnen gingen, stond een kring mensen om een jonge vrouw, die in zwarte sluiers gekleed een Spaanse dans uitvoerde. Herrie kende haar.
‘Het is Gerda Gardera,’ zei hij, ‘een beroemde flamengodanseres. Laten we even kijken.’
Thea wilde eigenlijk liever Babs opzoeken om
| |
| |
naar de foto's te informeren, die hij 's middags van haar genomen had. Ze voelde zich blozen als ze aan de poses terugdacht, die hij haar aan had laten nemen, maar Herrie dacht dat ze bloosde, omdat hij zijn arm om haar heen geslagen had. Hij vond dat ze er met die blosjes heel aantrekkelijk uitzag en zei dat. Wat Thea het idee gaf dat hij haar gedachten geraden had.
Ze kwamen twee mannen tegen, waarvan de een Herrie aansprak.
‘Hé, Herrie, how are you?’
‘Fine, fine,’ zei Herrie.
‘Tijd niet gezien.’
‘Nee,’ zei Herrie, ‘ik was met een boek bezig.’
‘Afgekregen?’ vroeg de ander.
‘Ja en nee,’ zei Herrie, ‘je weet hoe het met schrijvers ligt, ze zijn nooit helemaal tevreden met het resultaat en als er niet iemand is, die het manuscript op een gegeven moment onder hun handen vandaan trekt, blijven ze er mee bezig. Worstelen met de materie, noem ik dat altijd maar.’
Thea keek ervan op. Verroest, Herrie was dus een schijver. Hij had zijn achternaam nog niet tegen haar gezegd, maar het was toch niet Herrie Schluim, waar ze op school wel eens over had horen vertellen?
Het wás hem.
De man die hem aangesproken had stelde hem nu voor aan zijn metgezel, een lange zwarte man met kort krullend haar, bloemkooloren en een platte, brede neus.
‘Herrie Schluim,’ zei hij.
‘Emilio Okay,’ zei de ander, die over zo'n hese stem bleek te beschikken dat het Thea pijn in haar oren deed.
Herrie stelde haar op zijn beurt aan zijn kennis voor, die Tinus Mol bleek te heten en haar direct uitnodigde voor zijn expositie in Tearoom Veenboer op het Olympiaplein. Ze schreef het op in haar agenda en zegde toe dat ze de volgende dag zou komen kijken. Herrie stelde voor om mee te gaan, want hij had Tinus’ laatste werk ook nog niet gezien.
‘Wat heb je opgehangen?’ vroeg hij.
‘Nou,’ zei Tinus, ‘een overzichtje. Er hangt wat uit m'n kubistische en surrealistische tijd, een paar materiaaldoekjes en een stilleven. Maar ik ben nu weer begonnen met landschapjes en stadsgezichten. Er is alleen iets heel vervelends tussen gekomen, m'n hospita wil niet meer dat ik met olieverf werk. Geeft teveel rommel, vindt ze.’
‘Dat lijkt me een verdomde handicap,’ zei Herrie.
Thea en Emilio knikten.
‘Vooral in mijn geval,’ zei Tinus, ‘want zonder olieverf ben ik nergens. Nou, tot morgen dan,’ besloot hij, waarna hij zich een weg baande door de omstanders, die nog steeds naar de voorstelling van Gerda Gardera stonden te kijken. Emilio had niet in de gaten dat zijn vriend al vertrokken was, omdat hij even een andere kant op gekeken had en nu stonden ze met z'n drieën. Herrie had nog steeds zijn arm om Thea geslagen en drukte haar tegen zich aan, waarbij hij probeerde deze arm zo uit te rekken, dat hij met zijn vingers onder haar oksel door haar bh kon betasten. Hij kwam echter niet ver. Hij verrastte Thea een beetje met deze handelwijze en daar ze niet tegen kietelen kon draaide ze zich enigszins van hem af.
‘Sorry,’ zei hij, ‘ik was even met mijn gedachten ergens anders.’
Ze gaven Emilio een hand en begaven zich schoorvoetend, omdat het zo druk was, naar een ander vertrek. In de deuropening vonden ze Babs en Henk Kwispedoor, die om de hoek keken. Henk had zijn notitieboekje in zijn hand en schreef af en toe iets op. Thea kon over zijn schouder zien dat het namen waren. Herrie duwde ze, zonder iets te zeggen, opzij en wilde doorlopen, maar draaide zich om toen hij achter zich ‘Ha, die Thea’ hoorde.
‘Hallo Henk, hallo Babs,’ zei ze, ‘ik had jullie al gezien, hoor.’
Ze wilde haar vrienden van die middag voorstellen aan Herrie, maar deze scheen geen belangstelling voor hen te hebben, sterker nog, hij deed net of hij ze niet zag, en trok haar
| |
| |
mee.
‘Hé Schluim,’ riep Babs, ‘blijf met je geile poten van Thea af.’ Ze schenen elkaar dus al te kennen.
Herrie reageerde niet en Babs sloeg hem op de arm waarmee hij Thea bij de hand vasthield. Toen draaide hij zich om: ‘Wou je wat, dikke?’ ‘Zeg dat nog eens,’ zei Babs, terwijl hij zijn fototoestel in Henk zijn handen duwde, die juist aanstalten maakte om weg te lopen.
Voor Herrie het in de gaten had, had hij al een flinke mep te pakken. Babs' vuist raakte hem schuin onder zijn adamsappel en hij smakte achterover tegen de muur, een schemerlamp in zijn val meesleurend. Op hetzelfde moment gingen alle lichten uit. Kortsluiting. Overal begonnen mensen te gillen en er ontstond een enorme janboel. Thea voelde zich aan alle kanten gegrepen en geduwd en van de ene kamer naar de andere gesleurd zonder dat ze kon zien in welk gezelschap ze verkeerde. Herrie, Babs en Henk was ze in de chaos in elk geval kwijtgeraakt, want toen ze hun namen riep kwam er geen antwoord.
Iemand anders zei: ‘Hier ben ik, schatje.’ Ze voelde een paar armen om zich heen en een opdringerig aftershaveluchtje. Met haar rug stond ze tegen een muur. Andere mensen schoven langs hen heen en ze had zich graag bij hen willen aansluiten, maar de armen van deze vreemde stonden haar geen beweging toe. Nu drukte hij zich met zijn volle gewicht tegen haar aan, waardoor hij zijn handen vrij kreeg voor andere bezigheden. Deze bestonden eruit, dat hij haar rok opschoof en naar het elastiek van haar broekje tastte. Toen hij het gevonden had trok hij het naar beneden. Ze was zo overrompeld, dat ze zich niet verzette. Eén geluk bij een ongeluk: niemand kon het tenminste zien!
Het broekje hing op haar schoenen toen hij met zijn ene hand haar benen uit elkaar duwde. Alle mogelijke gedachten gingen door haar hoofd, ze zag opeens Hansje weer voor zich die zich losrukte van de speelgoedetalage en de weg wilde oversteken, de klap die Herrie velde, Ellen Vis die uit haar jurk gleed, het raam dat bij haar overbuurman naar beneden klapte, het was me het dagje wel geweest, en dan nu dít. Wat moest ze er mee aan?
‘Nou...’ zei ze.
Op hetzelfde moment drukte de vreemde zijn mond op de hare, hetgeen verder spreken belemmerde. Hij duwde zijn tong in haar mond en van onderen gleden zijn vingers naar binnen, wat haar, ondanks de benardheid van haar situatie, toch opwond. Tenslotte nam hij haar op de cadans van een locomotief, tsjoeke... tsjoeke... tsjoeke... tsjoeke... tsjoeke tsjoeketsjoeketsjoeketsjoeke... oehoeoehoe. Hij riep ook net als een locomitief ‘oehoe’ toen hij haar losliet.
Ze was buiten adem. Met haar rokje veegde ze wat van het sap weg, dat hij op haar buik achtergelaten had, en daarna trok ze haar broekje weer op. Toen het licht aanfloepte was hij verdwenen. In de andere hoek van de overvolle kamer stond Herrie. Ze vroeg zich af of hij iets aan haar zou kunnen zien en wilde zichzelf het liefst even in een spiegeltje controleren, maar ze wist er zo gauw geen te vinden en stak haar hand dus maar op. Hij liet in elk geval niks merken en vroeg haar ten dans. Ze zochten een kamer op, waar de Polka Mazurka uit de luidsprekers schalde.
Na het dansje haalde Herrie een drankje. Ze stond op hem te wachten toen ze voor de zoveelste keer een bekend gezicht zag. Het leek wel of ze heel Amsterdam al eens ontmoet had. Dit behoorde toe aan de jongen die met z'n ding tussen het raam bij haar aan de overkant had gezeten en die ze meende bij de optocht gezien te hebben toen ze met Hansje bij De Oude Bok zat te eten.
‘Hallo,’ zei hij, ‘kennen wij elkaar niet?’
‘Ik geloof,’ zei Thea, ‘dat ik tegenover u ben komen wonen.’
‘Zeg maar je,’ zei hij, ‘ik heet Theo.’
‘Thea,’ zei Thea. ‘Liep je ook niet mee in die optocht?’
‘Dat was een demonstratie,’ zei hij, licht verontwaardigd. ‘We zijn dat gevit op die Johnson
| |
| |
beu.’
Thea wist niet, dat er zoveel op die Johnson gevit werd, maar als dat zo was had Theo groot gelijk. Herrie kwam terug met een glaasje sinaasappelsap en een glaasje sherry. De mensen verlieten de dansvloer, nadat een luide stem daarom verzocht had. Ze gingen aan de kant van de kamer staan, waardoor in het midden een ruimte vrij kwam. Aan het ene eind daarvan stond een lange tafel, waarachter drie heren plaatsgenomen hadden. Voor hen stonden bordjes met hun namen. Thea meende ze echter al van de televisie te kennen. Het waren van links naar rechts drs. Griet Titulair, Pierre Janssen en Jaap van Meekren. Een andere man stapte naar voren en kondigde aan, dat de voorverkiezing van Miss Bril hedenavond ten huize van professor Bultwringer zou plaatsvinden - dit voor degenen die dat nog niet wisten - en dat het evenement nu zou beginnen.
Er paradeerden vervolgens een paar hevig bebrilde meisjes in badpak voor de tafel, die door het publiek met een ruisend applausje begroet werden. Vanonder de tafel kwamen lichtflitsen uit het blitsapparaat van Babs, die daar languit lag, met naast hem Henk Kwispedoor. De laatste had zijn notitieboekje op het achterwerk van Babs gelegd en was druk aan het schrijven. De verkiezing was enige tijd aan de gang, toen Theo opeens naar adem scheen te snakken. Hij liep blauw aan, rukte aan zijn boordje als het ware om zich lucht te verschaffen, en zakte in elkaar, terwijl er schuimvlokken uit zijn mond kwamen en zijn ogen in hun kassen heen en weer rolden.
‘Oh God,’ zei Herrie, ‘Theo Toeval weer.’
‘Hoe bedoel je,’ zei Thea.
‘Dat krijgt hij altijd als hij meisjes in badpak ziet,’ zei Herrie, ‘vandaar z'n bijnaam.’
Iedereen scheen deze eigenaardigheid van Theo te kennen, want niemand bekommerde zich om hem terwijl hij op de grond, naar adem snakkend, lag te kronkelen. Maar Thea kon het niet aanzien en boog zich over hem heen om hem te helpen bij het openen van zijn boordje. Bij deze manoeuvre gleed zijn bril van zijn neus. Ze was bang dat iemand er op zou trappen en raapte hem op, en omdat ze onderwijl haar handen ook nodig had om zijn hemd los te knopen, wist ze niets beters te bedenken dan hem maar even op te zetten.
Het ontging haar, dat er intussen aan de jurytafel enige opschudding was ontstaan doordat Henk Kwispedoor plotseling overeind was gekomen. Hij had kramp in zijn been gekregen en stootte zijn hoofd met een verschrikkelijke klap tegen de onderkant van de tafel, waardoor de glaasjes van de juryleden omvielen. De verwensingen waren niet van de lucht en dat, gevoegd bij de dreun, deed Thea opkijken. ‘Blijft u even zo zitten,’ riep Pierre Janssen, en tegen zijn collega-juryleden: ‘heren, let u even op. Kijkt u eens naar dat jonge vrouwtje met dat zuivere gezicht, waarvan de belijning zo fraai door die bril geaccentueerd wordt. We hoeven niet langer te zoeken. Dat ís Miss Bril.’ Thea keek achterom; wie had hij op het oog? ‘Nee,’ riep Pierre Janssen, ‘blijft u nog even zo zitten.’
Hij bedoelde haar.
Herrie hielp haar overeind. Theo leek haar niet meer nodig te hebben: hij lag er nu vredig bij. En Jaap van Meekren stapte onder uitbundig applaus van de omstanders op haar af met een plateautje met de hoofdprijs: de wisselbeker en een tegoedbon voor zes brillen.
Toen hij haar ten besluit op beide wangen kuste, rook ze dezelfde penetrante aftershave als ze in het donker tijdens de ontmoeting met die vreemde had opgesnoven. Ze nam hem met meer dan normale niewsgierigheid op, maar hij gaf geen enkel blijk van herkenning.
‘Och,’ dacht ze, ‘er zullen er wel meer zijn die dat merk gebruiken.’
|
|