Maatstaf. Jaargang 22
(1974)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 12]Peter Krug Nikolaj Fjodorow en de Russische science-fictionDe utopische gedachte heeft een lange geschiedenis en zij vertoont zich in vele gedaanten: verwachtingsvolle, optimistische utopieën als in More's Utopia, Campanella's Zonnestaat en Bellamy's Looking backward 2000-1887 hebben in de twintigste eeuw plaats gemaakt voor onheilszwangere anti-utopieën als Wij van de Rus Zamjatin, Brave new world van Aldous Huxley en 1984 van George Orwell. De utopische idee, voor zover deze in Rusland vóór het marxisme gestalte kreeg, had overwegend een religieus, eschatologisch karakter. Berdjajew merkt in zijn Het Russische denken in de 19de en 20ste eeuw zelfs op: ‘In ons denkleven nam het eschatologische probleem een veel belangrijker plaats in dan in het denkleven van het Westen.’ De talloze Russische sekten bewijzen de juistheid van deze stelling. In de 19de eeuw groeit bij velen de hoop, dat niet de Russische orthodoxie of de vaak extreme geloofsvormen van een bonte reeks van sekten maar de wetenschap aan de wereld een nieuw perspectief zou kunnen geven. De eschatologie kreeg veel meer de vorm van een utopie, die toch nog vaak religieuze elementen in zich droeg. Uitgesproken religieus is nog de toekomstvisie van Wladimir Solowjow (1853-1900) die zijn verwachtingen stelde op een ‘vrije theocratie’. Voor zijn tijdgenoot Fjodorow is niet de theocratie en al evenmin de opkomende marxistische utopie van de ‘klassenloze maatschappij’ het uitgangspunt, maar de heilbrengende onbegrensde macht van wetenschap en techniek. Fjodorow was in dit opzicht een kind van zijn tijd. Merkwaardig is evenwel dat zijn invloed zich uitstrekt tot in onze dagen zoals blijkt uit het werk van jongere Russische dichters en schrijvers, die zich hebben ontworsteld aan het steriele socialistisch realisme. Misschien had Berdjajew gelijk toen hij over Fjodorow schreef: ‘Ik ken geen karakteristieker Russische denker; hij zal het Westen dan ook altijd vreemd blijven.’ Toch wil ik een poging doen de lezer iets nader te brengen tot Fjodorows denken, omdat het naar mijn mening onthullend is voor bepaalde aspekten van het Russische geestelijk leven, zoals deze ook nú nog in de literatuur tot uitdrukking komen.
Nikolaj Fjodorow (1828-1903) was de onwettige zoon van prins P.I. Gagarin. Hij ontving een goede opleiding, bezocht het lyceum in Odessa en werd na zijn studie leraar in geschiedenis en aardrijkskunde. In 1868 kreeg hij een benoeming als bibliothecaris van het bekende Roemjantsew-museum in Moskou. Fjodorow liet de artikelen, die hij in zijn Moskouse tijd schreef anoniem verschijnen en eerst na zijn dood gaven zijn vrienden zijn werk Filosofia obsjtsjego djela (De filosofie van de gemeenschappelijke zaak) uit in een oplage van slechts 480 exemplaren. Deze werden aan bibliotheken en instituten gezonden en volgens de wens van de overledene gratis ter beschikking gesteld aan belangstellenden. Bij Fjodorow komt het negentiende-eeuwse geloof in de wetenschap tot een merkwaardige synthese met oud-Russische religieuze heilsverwachtingen. Maar zijn plaats in het Rus- | |
[pagina 2]
| |
sische geestesleven is toch minder uitzonderlijk dan men zou menen. Berdjajew heeft er mijns inziens terecht op gewezen, dat ook aan het Russisch communisme het religieuze element niet vreemd is. In zijn Betekenis en oorsprong van het Russische communisme schrijft de ‘filosoof van de vrijheid’: ‘In het licht van het Russische historische gebeuren komt ons het Russische communisme voor als een mismaking van de Russische religieuze idee, van het Russische messianisme en universalisme, van het Russische zoeken naar het rijk der waarheid en der gerechtigheid (...) het Russische communisme is met de Russische traditie veel dieper verbonden dan het lijkt (...).’ Bij Fjodorow, deze bezeten polyhistor, heeft het sciëntisme, dat hij verkondigt, een sterk religieuze basis. Terecht zegt Berdjajew, die in hem één van zijn geestelijke vaders ziet, dan ook van hem: ‘Alles wat hij heeft geschreven dient men te beschouwen als een “project” voor een universele redding. Af en toe doet hij denken aan iemand als Fourier. In hem vinden wij een combinatie van de fantast met de praktische realist, de mysticus gaat samen met de rationalist, de dromer met de nuchtere’ (Het Russische denken in de 19de en 20ste eeuw, pag. 182). Schrijvers en denkers met geheel uiteenlopende levensovertuigingen hebben hulde betuigd aan Fjodorow: Dostojewskij, Solowjow, Tolstoj en Berdjajew. Zijn profetisch apocalyptisch denken cirkelt om het probleem van dood, onsterfelijkheid en opstanding. Maar anders dan religieuze visionairen als Solowjow en Dostojewskij heeft deze vreemde epigoon van de Verlichting zijn verwachting geheel gesteld op de groeiende mogelijkheden van de wetenschap en met name de macht om de doden weer te doen herrijzen. Zoals in de Russische Paasviering, het centrale feest in de orthodoxe kerk, de verrijzenis centraal staat, zo is ook in Fjodorows denken de wederopstanding het hoofdthema. In het christelijk geloof is de Apocalypse steeds ervaren als een voor alle individuen beslissend eindgericht. Zo ook hebben Jeroen Bosch en Lucas van Leyden het uitgebeeld. Maar volgens Fjodorow kan dit voor velen fatale eindgebeuren overbodig worden door een beslissende geestelijke omwenteling: ‘Het Laatste Oordeel is slechts een bedreiging voor de in de kinderj aren vertoevende mensheid. Het Nieuwe Verbond betekent de vereniging van het hemelse en het aardse, van het goddelijke en menselijke; de universele opwekking, de immanente opwekking, met het gehele hart, het gehele denk- en dadenleven, dit wil zeggen met alle krachten en kwaliteiten van alle zonen der mensheid, is volmaakt; zij is de vervulling van het Evangelie van Christus, de Zoon Gods, die tevens de Zoon des Mensen is.’ Het christelijk opstandingsgeloof heeft in het denken van Fjodorow een nieuwe dimensie gekregen, een typisch Russische. Hij verzet zich tegen de gedachte, die in het Westen zonder meer aanvaard wordt, namelijk de individuele herrijzenis van de uitverkorenen, die in de Apocalypse gered zullen worden. Fjodorow wil evenals Dostojewskij de verrijzenis van allen. Ook bij hem openbaart zich die karakteristieke trek in het Russisch denken door alle eeuwen heen: de afkeer van het individualisme. Fjodorow heeft zijn ethiek als volgt geformuleerd: ‘Het is noodzakelijk te leven niet voor zichzelf (egoïsme), niet voor anderen (altruisme) maar mét allen en vóór allen.’ Over onze huidige maatschappij zegt hij, dat deze door de uiterste ontwikkeling van de persoonlijkheid en de arbeidsverdeling de mensen brengt tot een volslagen innerlijk isolement. Ondanks zijn afwijzing van het Russisch communisme zijn er opvallende overeenkomsten tussen Fjodorows denken en deze vorm van marxisme: de kritiek op het kapitalisme en individualisme (evenals bij Tolstoj) en hiermee samenhangend de gedachte van wat de slavofielen noemden de ‘sobornostj’ (de gezamenlijkheid), voorts de synthese van theorie en praxis en tenslotte de overspannen verwachtingen van de almacht van wetenschap en techniek. Maar anders dan de bolsjewiki acht Fjodorow ieder individu zo uniek, zo onver- | |
[pagina 3]
| |
vangbaar en waardevol, dat hij in het leven teruggeroepen dient te worden. Dit is evenwel geen individualisme in Westerse zin, aangezien de redding van het individu bij Fjodorow onlosmakelijk samenhangt met de universele, kosmische redding en herrijzenis. Evenals bij Chinezen, Japanners en vele andere volken wil Fjodorow een nieuwe cultus van de voorvaderen. Het ‘mysterie van de broederschap’ ontleent zijn fundament aan de gemeenschappelijke voorouders. Wij, die van hen het leven ontvingen, hebben de plicht het hun terug te schenken. Een volmaakte wetenschap, die ‘alle moleculen en atomen van de uiterlijke wereld’ beheerst, zal moeten ‘verzamelen wat verstrooid is’. De dood wortelt in de vijandigheid van individuen en naties tegenover elkaar. Ieder mens is bedacht op zelfbehoud. Nietzsche, de profeet van het individualisme, heeft het aldus uitgedrukt: ‘Leven is in wezen toeëigening, schending, overweldiging van de vreemde en zwakkere, onderdrukking, hardheid, opdwinging van eigen vormen, inlijving en op zijn minst uitbuiting’ (Jenseits von Gut und Böse). Maar juist deze op het ego gerichte drang is er oorzaak van dat de mensheid er niet toe komt de grote taken waarvoor zij staat, aan te vatten, meent Fjodorow: onze ‘zoömorfische’ sociale orde is gebouwd op het egoïsme van individuen. Grote wetenschappelijke ontdekkingen, zoals die van buskruit en dynamiet werden misbruikt voor oorlog en geweld. Tolstojs gedachte dat wij het kwaad niet moeten weerstaan, wordt door Fjodorow scherp veroordeeld. Hij roept op tot een gemeenschappelijke krachtsinspanning om het kwaad te vernietigen.
Wanneer het kwaad en de blinde natuurkrachten onderworpen zullen zijn aan rationele controle en ‘regulatie’ (een typische Fjodorow-term!) dan zal er ook sprake zijn van vrede en harmonie. ‘De kosmos heeft de rede nodig om kosmos te zijn en niet chaos.’ Het gaat, zoals gezegd, Fjodorow niet om de individuele redding, maar om een nieuwe kosmische orde, waarin ook de gestorvenen hun plaats zullen hebben. Merkwaardig is hoe Fjodorow hier ook de idee van de ruimtevaart introduceert. Deze ruimtevaart zal nodig zijn om in het heelal plaats te vinden voor de opgestane voorouders! Nieuw in het Russische eschatologische denken was Fjodorows visie, dat de Apocalypsis niet gezien behoeft te worden als een goddelijke beslissing waartegenover de mens onmachtig is. Voor hem is de dreiging van het eindgericht een uitdaging en een waarschuwing aan de mensheid. Wanneer de mensen besluiten de ‘gemeenschappelijke taak’ op zich te nemen om de grondgedachten van het christendom te concretiseren, dán kan het eindgericht worden voorkomen. Gezamenlijke arbeid, opheffing van ongelijkheid, beheersing van de kosmische krachten, het zijn de nieuwe taken van de mensheid. Evenals Marx en zijn Russische geestverwanten verkondigde Fjodorow, dat de wijsbegeerte niet over de werkelijkheid moet denken, maar haar moet veranderen. Hij verwijt Socrates en Plato, dat zij een volstrekte scheiding van idee en daad hebben bewerkstelligd. De filosofie moet niet alleen vaststellen wat is maar ook wat moet zijn. Het Russische denken bevat, zoals gezegd, een sterk element van eschatologische verwachting. In dit opzicht is Fjodorow geen uitzonderlijk denker. Ook na hem zal de symbolistische dichter Alexander Blok (1880-1921)Ga naar eind1 nog getuigen van een apocalyptisch gevoel van het Einde, dat voor hem allereerst een ‘hereniging tot de Aleenheid’ betekent. De levensstroom is zinvol, is gericht op het Einde. ‘Aan het einde van de lange weg zal voor heel de mensheid, die nu nog in machteloosheid gevangen ligt, de ontmoeting plaats vinden met het Morgenlicht.’ En elders zegt Blok: ‘De boodschap over de dageraad heeft de aarde al bereikt: in de mateloze triestheid van de donkere ochtendschemer heeft men al een voorgevoel van het Geluk.’ Blok spreekt hier eigenlijk in de geest van Fjodorow. Dergelijke hooggespannen, pseudo- | |
[pagina 4]
| |
religieuze verwachtingen moeten ook geleefd hebben bij de Russische communisten van het eerste uur. Ook zij zouden deze regels van Blok tot de hunne gemaakt kunnen hebben: ‘Wij zijn mystieken van de Russische soort. We zijn werkelijk mensen van de aarde, want wij geloven, dat ons duizendjarig rijk niet aan de overzijde van het graf zal liggen, niet in een “hemel” maar op aarde...’ Eenzelfde hooggespannen verwachting beluistert men bij dichter Majakowskij, de grote vertegenwoordiger van het Russische futurisme. Ook bij Majakowskij openbaart zich een sterke afkeer van het individualisme en een onbegrensd vertrouwen in de mogelijkheden van de techniek. Hoe onwezenlijk moeten voor velen deze woorden van Majakowskij in de twintiger jaren geklonken hebben: ‘Er zullen raketten komen en we zullen tochten naar Mars maken. Wij zullen door de ruimte vliegen, langs melkwegen, achter kometen aan. In de toekomst zal het menselijk leven als een raket opstijgen naar de hemel! Mensen, geloof het vast; ook de hemel is van jullie!’ De gedachte van de ruimtevaart had vorm gekregen. Ook Fjodorow had hiertoe zijn bijdrage geleverd. Niet toevallig is, dat de vader van de Russische ruimtevaart, Tsiolkowskij, een regelmatig bezoeker was van de bibliotheek van het Roemjantsew-museum, waar Fjodorow als bibliothecaris zetelde! Maar niet alleen de ruimtevaartidee fascineerde Majakowskij. Toen hij het een en ander vernam over Einsteins relativiteitstheorie, concludeerde hij hieruit dat de wetenschap nog ongekende perspectieven zou openen: ‘Ik ben er volkomen van overtuigd, dat er in de toekomst geen dood meer zal zijn. Men zal de doden doen herrijzen!’ De tijd, zo meent hij, zal worden overwonnen en de mensen in de 30ste eeuw zullen beschikken over een ‘atelier van de menselijke verrijzenis’. Het is niet te verwonderen, dat een dergelijk hooggespannen toekomstgeloof te pletter moest lopen op de harde Sovjet-realiteit. In 1930 pleegde Majakowskij zelfmoord. Maar nog altijd is hij één van de meest vereerde dichters in het huidige Rusland, die velen inspireert. Eén van hen, A. Gastew, bezingt in een gedicht de triomfen van de toekomst: ‘De nieuwgeborenen zullen geen kleine en laaghangende hemel meer kennen (...) Zij zullen de aarde in nieuwe banen leiden, de kaarten van het zonnestelsel anders laten zijn, nieuwe diepten geven aan het universum (...) En harmonieën van onbekende oorsprong zullen, over ondenkbare en onzichtbare horizonten heen, steeds verder klinken’ (geciteerd door M.A. Lathouwers in De hedendaagse Russische letterkunde, Utrecht, 1965). En de dichter Robert Rozjdestwenskij belijdt in zijn gedicht Brief aan de dertigste eeuw dit futurologisch geloof: ‘Jullie zult je verdiepen in ontoegankelijke geheimen, waarover wij zelfs niet durfden te dromen (...) En dan zullen ook wij er weer zijn. Horen jullie dat? Wij zullen ons “herhalen”. Wij zullen zo ineens weer verschijnen, de eeuwen begroetend, juist als vroeger: verrukt en met open gelaat. Want wij vertrouwen aan jullie hart, aan jullie handen de onsterfelijkheid toe (...)’ Toch is er iets veranderd. Het feit, dat er in de Sowjet-Unie een Stalin-cultus mogelijk was en miljoenen in concentratiekampen omkwamen heeft bij velen, waaronder bijv. een historicus als Roy A. Medwedew, schrijver van Laat de geschiedenis oordelen (Amsterdam, 1973) de vraag doen rijzen hoe zo iets mogelijk was. Maar bovendien groeide er bij velen twijfel of het communisme wel een antwoord kon geven op de eeuwenoude ‘laatste vragen’, de vragen van de zin van het bestaan, de essentiële menselijke waarden, het probleem van de onsterfelijkheid. De invloed van Fjodorow en in het bijzonder zijn Filosofie van de algemene zaak tekent zich af in het werk van schrijvers als Pasternak (Dokter Zjiwago), Solzjenitsyn en de herontdekte prozaïst Andrej Platonow (1899-1951). Ik herinner slechts aan deze woorden uit Dokter Zjiwago: ‘En wat is de historie dan? Dat is het op stapel zetten van de eeuwige werken, die de logische ontraadseling van de | |
[pagina 5]
| |
dood en de uiteindelijke overwinning op de dood bergen. Daarvoor ontdekt men het mathematisch oneindige en de elektromagnetische golven, daarvoor componeert men symfonieën. Vooruitgang in die richting is onmogelijk zonder enige bezieling.’ Charles Timmer signaleert de volgende zinsnede in het werk van Platonow, die eveneens doet denken aan Fjodorow: ‘De dood werkte met zo'n rustig overleg, dat het geloof aan de wetenschappelijke opstanding iets onomstotelijks kreeg (...)’ Veelzeggend vond ik ook deze passage, die Timmer citeert in verband met het thema mens-natuur bij Platonow,’(...) Dit alles was juist en waar, omdat de mens geen einde heeft en zijn ziel niet op schaal in kaart kan worden gebracht (...)’Ga naar eind2 Fjodorow werd in zijn tijd door velen als een gevaarlijke fantast beschouwd. Maar enkele van zijn ideeën blijken in onze tijd meer realiteit geworden te zijn dan hij wellicht zelf heeft kunnen vermoeden. Hij sprak niet alleen over ruimtevaart, maar ook over de mogelijkheid meteorologische processen te regelen en zodoende een goede oogst te verzekeren. Sinds lang heeft de klimaatregeling in de Sowjet-Unie de volle aandacht. Er zijn goede resultaten verkregen met herbebossing, de aanleg van bosstroken rondom landbouwgronden en irrigatie. Reeds vele jaren wordt een plan bestudeerd om de grote Siberische rivieren om te leiden naar de Kaspische Zee, waardoor niet alleen de woestijnen in Centraal-Azië beter bevloeid zouden kunnen worden, maar tegelijk het klimaat aanzienlijk verbeterd. Ook wilde Fjodorow zonne-energie gebruiken om het harde werk in de steenkoolmijnen overbodig te maken! Een aktueel thema! Op kleine schaal wordt op het ogenblik in Sowjet-Centraal-Azië al gebruik gemaakt van zonne-energie. In Fjodorows werk leeft veel van de hautaine minachting van de Rus voor de alledaagse werkelijkheid, die zo goed tot uitdrukking komt in het Russische spreekwoord: ‘De zee reikt slechts tot de knieën.’ Maar er is hier ook sprake van een besef, dat de mens als denkend wezen staat boven de vergankelijke, stoffelijke werkelijkheid en deel heeft aan de wereld van de geest, een gedachte, die ook in de Sowjet-Unie nog leeft ondanks het dialectisch materialisme, getuige het werk van Pasternak, Solzjenitsyn e.a. Toch raken wij hier ook de zwakke stee in Fjodorows geschriften. Het is onnodig lang uit te weiden over de fantastisch-utopische en zelfs magisch-occulte elementen in dit merkwaardige oeuvre. Meer essentieel is m.i. Fjodorows opvatting, dat de menselijke geest gesteld is tegenover een irrationele chaos: De mens is geroepen deze liefdeloze chaos om te vormen tot een kosmos. Fjodorow heeft geen oog gehad voor het feit, dat zich in deze schijnbare chaos ook orde openbaart of om met Bierens de Haan te spreken, een ‘verborgen harmonie’. Prof. A. de Froe schreef in De Gids (no. 2, 1973) een artikel onder de titel Orde, waarin hij opmerkt: ‘Deze wereld is in principe betrouwbaar, berekenbaar, want alles wat geschiedt gehoorzaamt vaststaande regels. Debet en credit zijn volmaakt in evenwicht. Geen foton gaat verloren. Maar deze wereld is in principe eveneens trouweloos, wispelturig, want telkens weer gebeurt er iets nieuws, iets dat niet voorzien was of kon worden, iets wat ons overvalt. Chaos en orde. Hoewel er van een dualisme geen sprake is, want materie en energie en de verschillende vormen van energie zijn uitwisselbaar en werken eendrachtig samen, toch denkt men, licht en wellicht lichtvaardig aan het dualisme dat van oudsher door de godsdiensten werd geleerd (...)’ Het is duidelijk, dat dit nieuwe inzicht in Fjodorows visie ontbreekt. Nog een ander aspekt vraagt onze aandacht: in Fjodorows oeuvre openbaart zich op een merkwaardige wijze wat Vloemans in zijn boek De mens als waagstuk heeft genoemd ‘de overschrijdingsdrift’. In het evolutieproces uit deze ‘overschrijdingsdrift’ zich in een rusteloze voortgang, een dynamische drang om boven het | |
[pagina 6]
| |
eenmaal veroverde uit te reiken en tot nieuwe levensvormen te komen. In de mens komt deze ‘overschrijdingsdrift’ op bijzondere wijze tot uiting. De mensheid ziet zich in haar ontwikkeling steeds voor nieuwe grenzen gesteld. Kennis verlangt naar méér kennis. Nimmer is het zeker of de laatste grenzen van ons kennen en vermogen zijn bereikt. Steeds weer wenkt een nieuwe horizon en steeds opnieuw schijnt de wetenschap in staat te zijn de grenzen te overschrijden. Waar is de laatste grens? Voor Fjodorow bestond deze niet. Het oneindigheidsverlangen, dat ook zo kenmerkend is voor het werk van de dichter-mysticus William Blake kreeg bij hem een merkwaardige religieus-utopische vorm. Fjodorow inspireerde tot een optimistisch-creatief denken, waarin geen plaats was voor een fin-de-siècle stemming. Hij verwierp de houding, die resulteert in een ‘amor fati’. Hij verkondigde de ‘odium fati’, de haat tegen het lot. En wat zijn verdere betekenis voor onze tijd betreft: N.O. Lossky schreef in zijn bekende werk History of Russian philosophy (Londen, 1952) terecht: ‘It is possible that in our days, when mankind thanks to the extraordinary development of science and technique begins to set itself ever more daring tasks, Fedorov's philosophy will have a growing influence.’ Verschillende ideeën van Fjodorow beleven een herbloei in de Russische science-fiction. Het is niet verwonderlijk, dat juist in landen met sterk technocratische idealen zoals de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie de science-fiction tot een verrassende ontwikkeling is gekomen.Ga naar eind3 De basis van de Russische science-fiction is gelegd door Alexander Bjelajew (1882-1942) schrijver van Het onzichtbare licht. De reeds eerder genoemde Konstantin Tsiolkowskij (1857-1935) ‘de vader van de Russische ruimtevaart’ heeft zich ook een plaats verworven in de rij van science-fictionschrijvers met zijn verhaal Op de maan, nadat hij reeds in 1903 een serieuze studie had gepubliceerd onder de titel Onderzoek van de kosmische ruimte. Na de tweede | |
[pagina 7]
| |
wereldoorlog zien wij de opkomst van een nieuwe science-fictionschool, nl. die van prof. Iwan Jefremow, schrijver van de in vele talen vertaalde science-fictionroman De Andromedanevel. Hij ziet het science-fictionverhaal ook als een pedagogisch middel om belangstelling te wekken voor wetenschap en techniek. Deze Jefremow verdedigt de science-fiction omdat zij uitgaat boven de gespecialiseerde kennis op allerlei gebieden van wetenschap en bovendien ruimte geeft aan de intuïtieve, creatieve verbeelding, zonder welke vooruitgang in de wetenschap niet mogelijk is. Een boeiend verschijnsel omdat hier in feite het enige kader van het dialectisch materialisme is doorbroken en een venster wordt geopend op nieuwe werkelijkheden en op mogelijkheden, die de wetenschappelijke analyses te boven gaan. Het gaat hier niet alleen om het fantastische element zoals in Gogoljs De neus of in Boelgakows De noodlottige eieren en De meester en Margarita, maar ook om het geloof in de vrije scheppende mens die de aanvankelijk aan hem gestelde grenzen weet te overschrijden. Soms mondt een dergelijke science-fiction uit in een verkapte kritiek op positivisme en materialisme, zoals in het verhaal van Gennadii Gor Het blauwe raam van Theokritos (1968).Ga naar eind4 In mei 1968 kwam een speciaal nummer over science-fiction van het tijdschrift Soviet literature uit. De uitgeverij Naoeka van de Academie van Wetenschappen liet in 1970 een boek over Russische science-fictionliteratuur vanaf de 16de eeuw verschijnen. Er zijn verschillende verbindingsdraden tussen Fjodorow en een aantal hedendaagse science-fictionschrijvers. Bij hen allen leeft een sterk verlangen naar verloren paradijzen. Maar bovenal verbindt hen een ongeremd vertrouwen in de wetenschap. Bovendien is er bij deze vooruitgangsgelovigen een sterk verlangen de grenzen van dit ondermaanse te doorbreken en de mogelijkheden af te tasten van de werelden buiten ons in de oneindige kosmische ruimte. Ik denk hier niet in de eerste plaats aan de | |
[pagina 8]
| |
ongeloofwaardige, pretentieuze goden-kosmonauten-literatuur van Erich von Däniken, die overigens evenzeer een teken des tijds is. Eerder heb ik het oog op een schrijver als Arthur C. Clarke, die geboeid door het buitenaardse bestaan zijn boek 2001: A space Odyssey (Nederlandse vertaling: 2001: Een ruimte-odyssee) schreef. Fascinerend is evenzeer het boek Tunnels door de tijd (Nederlandse vertaling) van Paul Anderson, die evenals Wells indertijd in zijn The time machine, steunend op Einsteins relativiteitstheorie, terugkeert naar het verleden of vooruitloopt op de toekomst. Het is deze eenheid van verleden, heden en toekomst, die ook Fjodorow als onverbrekelijk ziet. Wij kunnen de merkwaardige prometheïsche gestalte van Fjodorow in deze tijd van ruimtevaart en science-fiction misschien nog meer waarderen dan zijn tijdgenoten, ook al is ons kritisch vermogen ten aanzien van eschatologische verwachtingen in deze eeuw bepaald wél gescherpt. Maar laten kritische lezers niet uit het oog verliezen dat aan zijn eschatologisch denken een diepe menselijkheid ten grondslag ligt. En is het niet merkwaardig, dat de grote Poolse science-fictionschrijver Stanislaw Lem juist aan deze menselijkheid een centrale waarde toekent in een wereld van cybernetica, computers, kosmonauten en robots. In één van zijn verhalen zegt de kosmische piloot Pirx die een test moet ondergaan of híj dan wel een robot beter geschikt is voor ruimtereizen: ‘(...) Zo begrepen is de menselijkheid dus de som van al onze defecten, gebreken, zelfs van onze onvolkomenheid? Deze menselijkheid is dat, wat wij graag wilden zijn en niet zijn kunnen, dat, wat wij niet vermogen, waartoe wij niet in staat zijn - zij is eenvoudigweg de kloof tussen onze idealen en de verwerkelijking hiervan, of niet? Daarom moeten wij het in deze wedloop op onze zwakte houden! Dat wil zeggen een situatie vinden, waarin de zwakte en onvolkomenheid van de mens beter is dan de kracht en de volkomenheid van niet-mensen.’ |
|