| |
| |
| |
Hans Warren Gedichten
De danser
De belachelijkste minnaar
is hij misschien, die oude danser
met zijn jongenslijf, de hersens
van een kind. Kijk naar zijn rimpels,
en kijk vooral niet naar zijn geliefde,
en toch: een ijle herfstmorgen
opent de canyon. Enkel de stilte ruist.
Er stijgt een arend op, zijn schreeuw
hij trilt van kracht, zijn voeten
staan voor de sprong gereed.
| |
| |
| |
Natuurlijk
Natuurlijk moest die jongen in het duin
merken dat ik intens naar hem keek.
Natuurlijk kwam hij toen vlak langs me
met veel overbodige bewegingen
hoewel hij me zogezegd niet zag.
Natuurlijk begon hij een lenteballet
met een vriendje en een bal,
natuurlijk streek hij veel te meisjesachtig
telkens door zijn erg lange haar
flitsend gebit in duister gezicht.
loom kauwend op een helmspriet
in dat aandoenlijke verschoten badbroekje
helemaal alleen in een warme duinpan.
Natuurlijk ging ik zacht en ongemerkt weg
en natuurlijk heb ik daar de hele dag spijt van.
| |
Toeval
Het wintert in Pompeï. De tijd
van vegen, opruimen, restaureren
en verder graven in de as.
Er zijn recruten ingezet,
soms wordt een kiek gemaakt.
Zes jaar verlopen, en in je tent
's nachts om drie uur toon je me foto's:
kijk, toen was ik in dienst,
we groeven een villa op in Pompeï,
het was berekoud, ik heb nog
een munt achterover kunnen drukken, hier!
Weer een paar jaar later blader ik
in een catalogus over Pompeï. Met een schok
herken ik de foto, je dikke trui, je mutsje,
het was berekoud, zei je. Het muntje
schuift koel over mijn warme borst.
| |
| |
| |
Dichters anno 1945
met hun tennisschoenen, hun vale ogen,
een stoet van dichters en dichteressen
uit een zompig, zwaar land. De hemel dreigde
en achter het duin dreunde de zee,
het grauwe symbool van onze vrijheid.
We dansten op een gammele toren
de hoki-poki, de oorlog was voorbij,
we mochten nu wel argeloos dronken worden,
maar dat dansen was hossen,
en ze dronken niet, de geschondenen
met hun gave huid, er was geen vreugde,
het was een oude glans, een kelderlucht,
iets voor harmonium of hoogstens mirliton.
Ik hoorde niet bij hen. Ik hoorde nooit bij hen,
ik zonderde mij af met een charlatan,
een zwarte zwerver in de tros. Terwijl
de droeve stoet voor ons een boetpsalm aanhief
lagen wij in het duin, de palmen ritselden,
melati droop bedwelmend in ons haar.
| |
Emancipatie
van zeven huizen en een varkenshok
kwam een heel jonge vrouw
met een stapel dichtproeven
en een hart vol onschuld.
‘Ik heb mijn man ook meegebracht,
hij is uniek, maar hij zal
Het was een soort zigeuner
in een jack van zachtgeel leer
open tot beneden zijn navel,
en wie houdt er vandaag de dag
nog een roosje tussen zijn tanden.
uw liefdesgedichtjes mooi!
|
|