schoof een eindje opzij op zijn schommel, krijste een keer of wat en installeerde zich om na deze onderbreking weer door te gaan met zijn luie leventje.
Don Juvencio greep naar achteren, trok zijn revolver uit zijn riem, mikte op de papegaai en schoot. De papegaai krijste, veren vlogen door de lucht, de vogel wankelde, wilde zich vastklampen, de klauwen lieten los en de papegaai viel op de grond van de portico, sloeg een paar keer met zijn vleugels en was dood. Juvencio legde de revolver voor zich op tafel nadat hij hem een paar keer in de hand had gewiegd, alsof hij wilde nagaan hoe zwaar hij woog.
Nu liet hij zijn blik in de richting van de kat gaan, die zo vast sliep dat ze niet eens in haar droom spon.
“Gato,” riep don Juvencio nu, “hé, kater, ga koffie voor me halen uit de keuken, ik heb dorst.”
Doña Luisa had zich naar haar man omgedraaid toen hij tegen de papegaai had geroepen. Ze had datgene wat hij tegen de papegaai had gezegd, zo opgevat alsof hij gekheid met de papegaai wilde maken, en had er daarom verder geen acht op geslagen. Toen echter het schot knalde, draaide ze zich volledig om in haar hangmat en hief het hoofd een eindje op. Ze zag de papegaai van zijn schommel vallen, en wist dat don Juvencio hem neergeschoten had.
“Hay no,” zei ze halfluid. “Belachelijk.”
Nu don Juvencio de kat aanriep, verhief doña Luisa haar stem en zei in zijn richting: “Waarom roep je Anita niet dat ze je koffie brengt?” “Als ik wil dat Anita me koffie brengt, dan roep ik Anita, en als ik wil dat de kat me koffie brengt, dan roep ik de kat.”
“Voor mijn part,” antwoordde doña Luisa, en ze nestelde zich weer in haar hangmat.
“Hé, gato, heb je niet gehoord wat ik je heb bevolen?” Don Juvencio herhaalde zijn bevel. De kat bleef slapen, doordrongen van het besef dat ze er zolang er mensen waren, net als alle katten recht op had, zwart op wit, om haar kost voorgezet te krijgen zonder enigerlei verplichting zich daarvoor erkentelijk te tonen door enige arbeid te verrichten; want zelfs als ze zich zover zou verlagen om af en toe een muis te vangen, dan doet ze dat niet om de mensen een plezier te doen, maar ze doet het omdat per slot van rekening zelfs een kat er recht op heeft nu en dan te genieten van een pleziertje dat niet in het gewone programma van de week is opgenomen.
Maar don Juvencio dacht anders over de plichten van een kat die op zijn hacienda leefde. Toen de kat geen aanstalten maakte om gevolg te geven aan het bevel en de koffie uit de keuken te halen, hief hij opnieuw zijn revolver en schoot. De kat probeerde op te springen maar zakte in elkaar, rolde één keer om en was dood. “Belario,” riep don Juvencio nu over het erf. “Si, patron, estoy,” riep de jongen vanuit een hoek van het erf. “Hier ben ik, wat moet er gebeuren?”
Toen de jongen op de onderste trede van de trap stond, met zijn hoed in de hand, zei don Juvencio tegen hem: “Maak het paard los en breng het hier naartoe, vlak bij de trap hier.” “Moet ik het ook meteen zadelen?” vroeg de jongen.
“Dan zal ik je wel roepen,” antwoordde don Juvencio.’
Het paard wordt gebracht. Ook het paard krijgt het bevel koffie te gaan halen. Het paard haalt geen koffie. De man schiet het paard dood.
‘“Wat een waanzin! Zo'n prachtig dier!” schreeuwde doña Luisa nu plotsklaps.
Haar boosheid kwam nu volledig tot uitbarsting. Je kon nu met onmiskenbare zekerheid zien aankomen dat nu het eerste zware gevecht geleverd zou worden dat men don Juvencio van alle kanten in al zijn schrikwekkendheid had voorspeld, en als een van de vrienden van don Juvencio aanwezig was geweest, zou hij zo snel hij kon naar de stad gereden zijn om de ambulance te halen en een bed in het hospitaal te bespreken...
En precies op het moment dat doña Luisa uit