| |
| |
| |
Cherry Duyns en Eelke de Jong Thea rides again (I)
Tot Deventer zat ze alleen. Toen de trein zich weer in beweging zette, werd de deur van het compartiment opengeschoven en kwam er een man binnen. Hij moest een jaar of 40 zijn, begon te kalen en droeg een bril. Hij deed zijn regenjas uit en ging tegenover haar zitten. Ze volgde zijn bewegingen in het raam, omdat ze te verlegen was om hem aan te kijken. In het raam zag ze ook, dat hij geen last had van verlegenheid, maar haar integendeel van top tot teen zat te inventariseren. Na wat ze beschouwde als een goedkeurend knikje, pakte hij een krant uit de binnenzak van zijn regenjas, die hij naast zich opgehangen had, en sloeg deze open. Nu durfde ze hem pas recht aan te kijken. Hij had een bleek gezicht, een beetje papperige wangen en een iets terugwijkende kin. Hij bleef een tijdje verdiept in de krant, maar toen de trein in Apeldoorn gestopt was en een paar minuten later weggereden, schoot hij overeind, de krant zenuwachtig verfrommelend.
‘Was dit Apeldoorn?’ vroeg hij. Hij had een hoge, wat hese stem.
‘Ja,’ zei Thea, ‘dat stond tenminste op de borden.’
‘Verdomd,’ zei hij, ‘dan had ik er uit gemoeten. Wat is de volgende halte?’
‘Amersfoort,’ zei ze, verbaasd over zijn onwetendheid.
‘Verdomd,’ zei hij nog een keer, ‘hoe ver is Amersfoort?’
‘Een half uurtje,’ zei ze.
‘U weet toevallig niet of ik meteen een aansluiting naar Apeldoorn terug kan krijgen?’
‘Nee, dat zou ik u echt niet kunnen zeggen,’ zei Thea.
‘Verdomd vervelend,’ sprak hij, ‘ik had om half 3 in Apeldoorn afgesproken en dat haal ik natuurlijk nooit meer.’
Het ijs was nu gebroken en ze raakten in een geanimeerde kout. Thea had ook wel eens meegemaakt, dat ze in de verkeerde trein was gestapt. Verder kende ze iemand, die in slaap gevallen was en pas in de remise wakker geschud werd door iemand die de trein kwam schoonmaken. Daar moest hij smakelijk om lachen. En het bracht hem weer op een ander treinavontuur, dat een vriend van hem eens beleefd had.
Die vriend was op reis van Groningen naar Maastricht. Ongeveer ter hoogte van Meppel raakte hij in gesprek met een vrouw van middelbare leeftijd, zo'n jaar of 54. Ze was naar de wintersport geweest en had hem een historie opgedist over twee Italianen, die geprobeerd hadden haar aan te randen. Dat was wat ze hem uitvoerig vertelde en er ontstond een rare sfeer in dat compartiment. De vriend had het meer als een soort invitatie ervaren. In Zwolle was de vrouw naast hem komen zitten en terwijl ze met hem praatte had ze een hand op zijn bovenbeen gelegd.
‘Ferme spieren,’ merkte ze op, terwijl haar hand begon te kneden. De vriend was hier helemaal door van slag geraakt en tussen Zwolle en Deventer had hij haar heel even op schoot genomen. Ze werden gestoord door de conducteur en na Deventer was er geen gelegenheid meer geweest, omdat de trein vol stroomde met mi- | |
| |
litairen. Zijn vriend had deze verstoring in hoge mate betreurd, maar zijn vrouwelijk gezelschap scheen er niet in het minst door van streek gebracht. Ze stak haar hand in zijn broekzak...
Hij wachtte even met de rest, keek haar gespannen aan en zei toen: ‘nou, de rest begrijpt u wel.’
Thea knikte. Eigenlijk begreep ze het niet, maar dat durfde ze niet toe te geven.
Het was er mee geëindigd, vertelde de man tegenover haar, dat deze vrouw, die van de wintersportvacantie terugkwam, haar onderbroekje onder de militairen Amerikaans verloot had. Zijn vriend was in paniek met een geweldige stijve tampeloeris in Venlo uit de trein gesprongen.
Thea begreep nu wel dat er iets verschrikkelijks gebeurd was, maar het fijne van de zaak bleef haar onduidelijk. Wat te denken bijvoorbeeld van een woord als tampeloeris.
Ze dacht terug aan dat etentje bij die Chinees op de dag dat ze 15 jaar geworden was. Had ze toen niet een tampeloeris-speciaal gegeten? Wat het ook geweest was, het had prima gesmaakt. De man tegenover haar had zijn hand tussen zijn benen gestoken en scheen daar iets te zoeken. Thea haalde een rolletje pepermunt uit haar jaszak en bood hem er één aan. Het viel haar op dat hij haar op een vreemde wijze zat te observeren. Hij stak het pepermuntje in zijn mond en bracht toen zijn hand weer naar zijn kruis. Het leek wel of hij probeerde om op zijn vingers te gaan zitten.
Wilde hij haar een kunstje laten zien? Ze raakte er door geboeid, het scheen hem maar niet te lukken, hij bleef wrijven en doen en toen zag ze opeens, dat zijn broek op die plek opbolde. Hij haalde moeilijk adem.
Buiten zag ze de buitenwijken van Amersfoort naderen. Hoge flatgebouwen schoten langs en de trein minderde vaart. Terwijl ze uit het raam keek gluurde ze tegelijk uit een ooghoek naar haar medepassagier, die nu al een poosje niets meer gezegd had en in ademnood scheen te geraken. De trein remde schokkend en bij een hevige schok viel hij voorover, zij hoofd kwam op haar schoot terecht.
‘Ho meneer,’ was het enige wat ze wist uit te brengen.
In zijn val had hij zijn handen uitgestoken, en ze abusievelijk onder haar rok verzeild doen raken. Hij had zich even vastgegrepen aan haar dijen, één hand zelfs uitgestrekt naar haar heup en probeerde zich nu weer op te richten. Het was allemaal in een flits gebeurd. Toen hij weer schuin overeind zat merkte ze pas dat hij per ongeluk haar broekje een stukje naar beneden getrokken had. Aan de ene kant zat ze er nog op, aan de andere kant knelde het elastiek vlak boven haar knie. Ze durfde zich niet te verroeren, bang dat hij er iets van zou merken. Hij verontschuldigde zich er voor dat hij zijn evenwicht verloren had, stond op en pakte zijn regenjas. Toen hij deze aantrok zag ze van de bobbel geen spoor meer. Haastig verliet hij de trein. Op het perron zag ze hem op een holletje naar een conducteur lopen. De trein trok op. En toen ze helemaal zeker wist dat niemand haar kon zien trok Thea haar slipje ook op. De enige die het zag was ze zelf, in de spiegeling van het raam.
De reis verliep verder op rolletjes. Toen ze het station in Amsterdam uit kwam scheen de zon. Ze had een paar advertenties uit de krant geknipt, waarin kamers te huur stonden. Ze liep naar een telefooncel en draaide verschillende in de advertenties opgegeven nummers, die alle in gesprek bleken te zijn. Intussen had zich buiten een rijtje wachtenden gevormd, waarvan de voorste met een zekere regelmaat op de glazen deur tikte om haar te beduiden, dat ze voort moest maken. Nerveus haalde ze het dubbeltje uit het retourbakje. Een verontschuldiging mompelend sloot ze zich maar bij de queue aan. Er zat weinig schot in, en toen ze eindelijk weer aan de beurt kwam, waren alle nummers nog steeds in gesprek. Ze draaide ze nog een keer in willekeurige volgorde, 020-266381, 020-237945, 020-265691, 020-714952, 020-139408, 020-220731 en 020- | |
| |
234897. Tuut-tuut-tuut. Inmiddels had zich opnieuw een rijtje wachtenden gevormd. Vooraan stond een jongeman, die alle tijd scheen te hebben. Hij leunde op zijn gemak met zijn rug tegen een hoek van de telefooncel en knipoogde haar toe toen ze hem, enigszins wanhopig, over haar schouder aankeek. Ze deed de deur op een kier en opperde de veronderstelling, dat er iets aan het apparaat schortte.
‘O ja?’ zei hij, terwijl hij de deur iets verder opende en bij haar binnen stapte.
‘Ja,’ zei ze, ‘ik heb 7 nummers gedraaid en ze waren allemaal in gesprek, dat kan toch niet.’ ‘Laten we het nog eens proberen,’ zei de jongen, terwijl hij een dubbeltje in de opening liet glijden. ‘Geeft u maar even een nummer.’ Ze gaf hem het laatste nummer, 020-234897. ‘O, ik zie het al, zei hij, u heeft waarschijnlijk het kengetal meegedraaid. Dan krijgt u direct al in gesprek, want dat is alleen maar voor als u van buiten de stad belt.’
‘O,’ zei ze, ‘stom hè.’
De cel was eigenlijk een beetje te klein voor twee personen. Hij loste het op door wijdbeens naast haar te gaan staan en zich tegen de wand te drukken, zodat zij nog net ruimte genoeg had om het dubbeltje, dat ze al in haar tasje gestopt had, er weer uit te halen en het hem te overhandigen. Onderwijl werd aan de andere kant van de lijn de telefoon opgenomen. Nu gebeurden er een paar dingen tegelijk.
‘Met het huis van professor Beuk,’ hoorde ze. ‘Laat maar zitten,’ zei de jongen. Hij stopte het dubbeltje weer in haar hand en vouwde haar vingers dicht. Ze stonden zo dicht op elkaar, dat Thea niet goed wist waar ze met haar hand moest blijven. Ze probeerde hem in haar jaszak te stoppen, maar hij bleef knellen tussen haar rechterheup en de binnenkant van zijn linkerdijbeen. Omdat ze alle aandacht nodig had voor het telefoongesprek liet ze hem daar maar even rusten.
‘Hallo, met het huis van professor Beuk,’ hoorde ze weer.
‘Ja, met Thea Tampink spreekt u.’
‘Ja,’ klonk het aan de andere kant.
Ze kon niet goed vaststellen of het een hoge mannenstem was dan wel een lage vrouwenstem.
‘Ik las uw advertentie in de krant,’ zei ze, ‘en ik zou u willen vragen of die kamer nog vrij is.’
‘Ja en nee,’ zei de stem aan de andere kant, ‘er zijn een paar kandidaten geweest, die nog niet definitief beslist hebben. U zou eerst maar eens moeten komen kijken.’
‘Woont u ver?’ vroeg Thea.
De jongen naast haar verplaatste zijn gewicht van zijn rechter op zijn linkerbeen, waardoor haar hand klem kwam te zitten tussen zijn benen. Het bracht haar even van haar à propos. In een flits dacht ze er over om haar hand terug te trekken, maar ja, waar moest ze er mee naar toe? Ze probeerde hem ietsje los te wrikken, maar er was geen beweging in te krijgen. Ze ontspande haar vingers, waardoor het dubbeltje op de grond viel.
‘Sorry,’ zei ze.
‘Pardon,’ klonk het in haar oor.
Op dat moment werd de deur van de telefooncel opengetrokken en riep een vrouw: ‘Zeg handneukers, komt er nog wat van? Ik sta hier al een kwartier te wachten.’
Thea wilde zich omdraaien om te kijken wie daar was, maar de cel was zo propvol dat het niet kon.
‘Pleur op, kuttekop,’ zei de jongen, die met zijn ene hand nog kans zag om de deur dicht te trekken.
‘Wat zegt u?’ vroeg degene die ze aan de lijn had.
De gebeurtenissen volgden elkaar zo snel op, dat Thea voelde aankomen, dat ze de kluts kwijt zou raken als ze niet snel een eind aan het gesprek maakte.
‘Ik sta hier op het station,’ zei ze, ‘is dat ver bij u vandaan?’
‘Vondelstraat. U moet lijn 2 nemen tot het Leidseplein en daar moet u nog maar even vragen,’ was het antwoord.
‘Ik kom er aan,’ zei Thea, ‘dag...’ (meneer,
| |
| |
mevrouw, wat moest ze zeggen? maar het probleem was al van de baan, want de ander had opgehangen).
‘Is het gelukt?’ vroeg de jongen.
Ze zaten elkaar in de weg toen ze de cel wilden verlaten, maar met enige inspanning slaagden ze er toch in. De vrouw die hen zo ongedurig gemaand had op te schieten, was een korte dikke blonde dame met de grootste boezem, die Thea ooit in haar leven gezien had. ‘Zo, kwijleballen,’ zei ze toen ze haar voorbij kwamen. De jongen scheen helemaal vergeten te zijn, dat hij zelf ook nog moest bellen en begeleidde haar naar de tramhaltes.
‘Stinkwijf,’ mompelde hij.
‘Wat een raar mens was dat,’ zei Thea, en in één adem: ‘is daar lijn 2?’
‘Ik kan je ook even met de auto brengen,’ zei de jongen.
‘Nou, als het niet teveel moeite is,’ zei Thea, ‘dan graag.’
Ze liepen om het station heen, waar hij een nieuw lelijk eendje geparkeerd had. Achter de voorruit hing een bordje ‘Pers’. Ze had ondertussen gelegenheid gehad om hem wat beter op te nemen. Hij had sluik rossig haar en ogen die iets stekends hadden, wat hij handig wist te verbergen door zijn oogleden wat toe te knijpen. Hij had geen frisse mond met tanden, eerder leken ze wat bemost, maar al met al leek hij Thea niet onaardig. Alleen al de manier waarop hij haar in de telefooncel uit de nesten geholpen had. En het sympathieke aanbod om haar naar de Vondelstraat te rijden.
‘Werkt u in Amsterdam?’ vroeg ze.
‘Onder andere,’ zei hij. ‘Ik woon hier, maar ik werk over de hele wereld.’
‘Bent u iets bij de pers?’ vroeg Thea, in de hoop dat het zo zou zijn, want het leek haar een allemachtig interessant beroep, en het oranje geëmailleerde schildje scheen er op te duiden.
Ze hadden plaats genomen in de auto en Thea had haar koffertje op de achterbank gezet. Ze voelde zich weer helemaal op haar gemak. Ze moest zichzelf bekennen, dat ze straks even de beverik gehad had, toen alles zo door elkaar liep.
‘Ik werk bij een krant,’ zei haar buurman, die schokkend optrok. ‘Je kent me misschien wel, Henk Kwispedoor van de showpagina.’
‘Ik lees bijna geen kranten,’ zei ze. Ze zag, dat z'n gezicht betrok en voegde er direct aan toe: ‘maar de naam Henk Kwispedoor ken ik natuurlijk wel.’
Hij monterde weer op.
‘Pas in Amsterdam?’ vroeg hij. ‘Leuke stad hoor, maar niks vergeleken bij New York of Saigon natuurlijk.’
‘Ik kom uit Almelo,’ zei Thea, die niet begreep waar hij heen wilde.
‘Almelo, Almelo,’ zei Henk, ‘daar ben ik nog nooit geweest.’
‘Er is ook niet veel te beleven,’ zei Thea. Er viel een korte stilte. Ze reden door een smalle straat met veel verkeer en Henk had al zijn aandacht nodig om de eend er door te sturen. Een paar keer wist hij handig langs een oranje stoplicht te glippen, één keer miste hij op een haar een oud blind vrouwtje in een invalidewagentje. De geleidehond, die er naast draafde, blafte hen woest na.
Ze kwamen nu op een weg waar het wat rustiger was en Henk begon te neuriën. Het was een melodietje van een plaat, die ze kende. Edmundo Ross. Ja, nou wist ze het weer. London is the place for me.
‘Vind je het goed als ik eerst even een paar foto's ophaal voor we naar de Vondelstraat rijden,’ zei hij. ‘Ik heb waarschijnlijk een primeurtje te pakken. En het zou verduveld jammer zijn als me dat door de neus geboord werd.’
‘Primeurtje?’ zei Thea vragend.
‘Ja, dat is een nieuwtje wat ik als enige heb,’ zei Henk.
‘Oh.’
Ze vond het wel best.
Als het maar niet te lang duurde.
Henk schatte het op een uurtje. Nou, daar had ze geen bezwaar tegen.
Hij legde haar uit, dat hij er de lucht van had
| |
| |
gekregen, dat de bekende operazangeres Gré Brouwenstijn een jongleursnummer aan het instuderen was, waar ze in Suriname mee op tournee zou gaan. De fotograaf had haar met een telelens stiekem gekiekt, terwijl ze aan het repeteren was. Miss Gré met de ballen, zou het nummer gaan heten en ze zou al zo ver gevorderd zijn, dat ze geblinddoekt met vijftig ballen tegelijk kon manipuleren. Thea slaakte een zucht van bewondering.
‘Vijftig ballen?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zei Henk, ‘vijftig of honderd, daar wil ik vanaf wezen. Laatst dronk ik nog een glas champagne met haar en toen vermoedde ik eigenlijk al zo iets. Bij wijze van grapje liet ze namelijk een paar pingpongballetjes uit haar mond komen.’
‘Goh,’ zei Thea.
Er was nu bijna geen verkeer meer op de weg en ze schatte dat ze een kwartier en route waren.
‘Hoe heet het hier?’ vroeg ze.
‘Het Amsterdamse Bos,’ zei Henk. ‘Ik heb met de fotograaf afgesproken op de Kinderboerderij. Die primeur moet absoluut geheim blijven. Heb jij soms gemerkt of we gevolgd zijn?’
Thea keek achterom en zag een fietser met een alpinopetje op in de verte.
‘Er komt wel iemand aan,’ zei ze, ‘een fietser met een alpinopetje op.’
‘Die schudden we wel van ons af,’ zei hij, terwijl hij het gaspedaal indrukte. Ze zag de wijzer van de kilometerteller naar 80 gaan. De wind suisde om het autootje heen. Binnen een paar minuten was de fietser nog maar een stipje.
‘Hij is weg, hè,’ zei Henk.
Thea draaide zich nog eens om.
Op hetzelfde moment hoorde ze een geluid alsof een flesje ontkurkt werd, een zacht plofje, en nog één en nog één, drie achter elkaar. Ze keek Henk aan en zag dat zijn gezicht verstrakte. Raakte de motor in ongerede? Toen bereikte haar neus een geur, die een ander vermoeden deed rijzen. Henk klapte het raampje aan zijn kant open en zei niks. Langzaam trok de lucht weg en Henk deed het raampje weer dicht.
‘Toch iets te fris,’ zei hij.
Hij dacht zeker, dat ze het niet gemerkt had. Ja, het kan de beste gebeuren, ging het door haar hoofd.
Toen ze bij de Kinderboerderij, waar een restaurant aan verbonden was, aangekomen waren, was er niemand te zien. Henk veronderstelde, dat de fotograaf zich ergens verstopt had en vroeg haar even te wachten, terwijl hij op onderzoek uitging. Hij bleef niet lang weg en keerde toen terug in gezelschap van een met camera's en telelenzen behangen dikkerd met een innemend, wat kinderlijk gezicht.
‘Hij stond achter de hooiberg,’ zei Henk. ‘Mag ik je voorstellen, dit is Babs Proost.’
‘Thea Tampink,’ zei Thea.
De dikkerd gaf haar een hand en zei: ‘Dag schatje.’
‘Heb je de foto's,’ zei Henk.
‘Wacht even,’ zei Babs, ‘niet te hard van stapel lopen. M'n assistent is de films aan het ontwikkelen en ik kan hem over vijf minuten opbellen.’
Hij nam Kwispedoor terzijde en fluisterde: ‘Waar heb je die lekkere stoot vandaan?’
Thea had het portier aan haar kant opengedaan met de bedoeling uit te stappen, maar toen niemand haar aanmoedigde bleef ze maar met één been buiten boord zitten. Babs fluisterde zo hard, dat ze hem goed kon verstaan. En het was duidelijk dat hij het over haar had. ‘Een kennisje van me,’ zei Henk.
Het deed haar genoegen dat Henk haar nu al zo beschouwde. Ze bleven nog wat staan praten en opeens drong het tot haar door dat Babs zijn ogen niet van haar kon afhouden. Hij keek strak naar haar benen en toen ze zijn blik volgde zag ze tot haar schrik, dat haar rokje opgestroopt was doordat haar ene been uit de auto bungelde, waardoor hij recht in haar truton-flusson kon kijken. Wat te doen? Als ze haar been direct zou optrekken zou hij weten, dat zij wist wat hij zag. En dat moest ze, hoe dan ook, voorkomen. Een akelig dilemma, en
| |
| |
het vreemdste van de hele zaak was, dat het haar nog een prikkelende gewaarwording bezorgde ook. Een soortgelijk gevoel had haar even in de trein bevangen toen ze die mannenhanden onder haar kleren voelde.
Voor ze zich goed en wel kon bedenken riep de dikke fotograaf: ‘Blijf even zo zitten, ik wil een paar plaatjes van je schieten.’
Ze voelde zich half gegeneerd en half gevleid en trok verbouwereerd haar been naar binnen. ‘Nee,’ riep Babs, ‘zoals je net zat.’
Hij kwam op haar toe, pakte haar bij haar ene knie en deed haar benen van elkaar, waarbij hij met zijn hand even langs de binnenkant van haar dij streelde. Weer zo'n prikkelende gewaarwording. Ze liet hem maar begaan, kon ook niets zinnigs bedenken om hem tegen te houden. Het kwam haar voor, dat hij haar houding nog iets vrijmoediger arrangeerde dan ze daarnet in haar onwetendheid zelf had gedaan. Als ze zich iets voorover boog kon ze warempel haar eigen poesje zien. Gelukkig maar dat ze een schoon broekje aan had, dacht ze.
Babs fotografeerde haar uit alle mogelijke standen en scheen er niet genoeg van te kunnen krijgen. Eén keer kwam hij nog iets aan haar verschikken, waarbij hij haar benen zo spreidde, dat ze op een Boeddhabeeldje leek. Haar hartje klopte van rikketik en ze voelde zich blozen. Hij had even met de rug van zijn hand haar truton-flusson geraakt, wat, met name ter plekke, een warme gloed had teweeggebracht. Henk Kwispedoor had al die tijd tegen een boom geleund en af en toe op zijn horloge gekeken.
‘Godverdomme Babs, hou nou eens op met dat geklier. Bel je assistent eens,’ zei hij op het laatst geërgerd.
‘Ja, ik zal effe bellen,’ zei Babs.
Thea had een hoogrode kleur gekregen en restaureerde haar rokje.
‘Laten we binnen maar iets gaan drinken,’ stelde Henk voor. Ze vond het plezierig dat hij net deed of er niets gebeurd was, want zelf had ze het idee dat er van alles gebeurd was, waar ze zich eigenlijk een beetje voor hoorde te schamen.
Babs ging bellen en Henk en Thea bestelden een glaasje cassis.
‘Denkt u, dat ik een van die foto's van de fotograaf zou kunnen krijgen?’ vroeg Thea. ‘Ik denk het wel,’ zei Henk. Maar Thea had het gevoel, dat hij nauwelijks naar haar geluisterd had en meer met zijn gedachten bij zijn primeur was. Ze kon hem beter niet storen en staarde wat door het raam naar buiten, waar ze een eekhoorntje zag zitten, dat haar strak leek aan te kijken. Verbeeldde ze het zich of lag er iets van verwijt in zijn blik? Ze voelde zich opeens een beetje verlaten.
‘Ik zit te denken aan m'n artikel,’ onderbrak Henk haar overpeinzingen, ‘wat denk je van de kop De Ballen Van Een Operazangeres?’ Voordat Thea antwoord kon geven kwam Babs terug.
‘Tegenslag, Henk,’ zei hij. Een teleurstelling stond op zijn gezicht te lezen.
‘Hoe bedoel je,’ zei Henk, ‘zijn ze nog niet klaar?’
‘Nee,’ zei Babs, ‘nog erger. Ze zijn mislukt. Er staat geen moer op. Waarschijnlijk de dop op m'n telelens laten zitten. Ik begrijp er geen sodemieter van. Dat is me nog nooit overkomen.’ Dit was een ramp, begreep Thea.
De spanning in de lege gelagkamer was te snijden.
Henk liep rood aan en kon van drift geen woord uitbrengen. Hij hamerde zo hard met zijn vuist op het tafeltje, dat zijn glas cassis omviel. De inhoud stroomde over zijn broek. Op het lawaai was het dienstertje binnengekomen.
‘Wilt u iets bestellen, meneer?’ vroeg ze. ‘Een pils graag,’ zei Babs, en terzijde tegen Thea: ‘om van de schrik te bekomen.’
Toen vond Henk Kwispedoor zijn spraak terug en Thea zou niet graag herhalen wat hem allemaal over de lippen kwam. Ze had nog nooit iemand zo te keer horen gaan. Babs probeerde er tussenin te komen, maar hij werd overstemd.
| |
| |
‘Luister nou eens, Henk,’ begon hij, tien, twintig keer, maar Henk wou niet luisteren.
‘Meneer Kwispedoor,’ zei Thea, ‘windt u toch niet zo op. Er is toch geen man overboord. Het is erger van uw broek. Heeft u een doekje, juffrouw?’
De juffrouw haalde een doekje en Thea stond op en begon Henks broek te deppen. Bij zijn gulp aarzelde ze, maar ze besloot om net te doen of haar neus bloedde en ging verder. Ze merkte direct dat hij daar niet uitzonderlijk zwaar geschapen was. Wat ze eerst voor zijn ding hield bleek een voorwerp in zijn broekzak te zijn, waarschijnlijk een potloodje. Toen ze haar onderzoek uit een soort nieuwsgierigheid wilde voortzetten duwde hij haar hand weg. ‘Geef maar hier,’ zei hij, nu enigszins gekalmeerd, ‘ik doe het zelf wel.’ Thea voelde zich betrapt en ging weer zitten.
‘Luister nou eens, Henk,’ zei Babs, die zijn glas bier in één teug geleegd had. ‘Ik heb nog een geweldig idee. Wat vind je van een reportage over de intieme feestjes bij professor Bultwringer?’
‘Wat is er met die feestjes?’ zei Henk, zijn oren spitsend.
‘Nou,’ zei Babs, ‘daar komt iedereen en wat zich daar afspeelt, daar lusten de honden geen brood van.’
‘Wie komen daar dan?’ vroeg Henk, terwijl hij een bloknootje uit zijn binnenzak opviste. Er verscheen een diepe rimpel op Babs' voorhoofd. Peinzend tikte hij met de nagel van zijn rechterwijsvinger tegen het glas. Thea keek naar buiten. Er kwam een fietser aan in wie ze de man meende te herkennen, die ze daarstraks van zich afgeschud hadden. In ieder geval droeg hij ook een alpinopet. Ze legde haar hand op Henks arm, maar hij trok hem geïrriteerd terug. Hij hing aan Babs' lippen, die nadenkend naar binnen gezogen waren.
‘Henk!’ zei ze, ‘daar heb je die vent weer.’
‘Wat voor vent?’
‘Die vent van net.’
‘Laat Babs nou even rustig denken.’
| |
| |
De man was van zijn fiets gestapt en klapte de standaard uit, die onder de bagagedrager gevouwen zat. Daarna zette hij hem op de standaard, alles weloverwogen. Toen werd hij opeens heel bedrijvig. Hij knoopte zijn regenjas open, liep met gezwinde pas naar een bomenrij aan de andere kant van de parkeerplaats, koos een dikke beuk uit en verdween erachter. Thea keek aandachtig toe. Wat had dat te betekenen? Speelde hij schuilvinkje?
Even later kwam hij achter de boom vandaan, een beetje door de knieën zakkend en iets aan het voorpand van zijn broek verschikkend. Hij had even gewaterd.
Hij liep naar zijn fiets toe, stak een sigaret op, duwde het rijwiel van de standaard, klapte deze onder de bagagedrager en stapte met een zwaai op. Daarop verdween hij uit haar blikveld.
‘Die namen liggen me op m'n lip,’ verbrak Babs de stilte, ‘maar godverdomme, het lijkt wel of er een mist in m'n hoofd hangt. Vanmorgen zat ik er nog met m'n vrouw over te praten.’
Henk zat ongeduldig doodles te tekenen op zijn bloknootje en keek hem knorrig aan.
‘Denk nou eens goed na!’
‘Ja, wat denk je dat ik zit te doen?’
‘Wat voor soort mensen zijn dat dan die daar komen?’
‘Tja,’ zei Babs, ‘daar vraag je me wat.’
‘Prominenten?’
‘Ja, anders zou ik er niet over beginnen.’
‘Hofkringen?’
‘Ja en nee,’ zei Babs, ‘ik weet niet wie er alle- maal aan het hof komen.’
‘Jet set?’
‘Jet wie?’
‘Jet set,’ herhaalde Henk, ‘Tout Amsterdam.’
‘Die naam zegt me niks,’ zei Babs.
‘Tv-sterren?’
‘Je moet me even bedenktijd geven,’ zei Babs. ‘Hoe laat sluit de krant? Dan bel ik je voor die tijd op.’
‘Bel me dan om 4 uur,’ zei Henk. ‘Maar laat me niet weer zakken, want ik hou een pagina voor je open.’
‘Hè jongen, kom nou toch,’ zei Babs, een beetje aangebrand.
Henk rekende af. Het was f 3,50.
‘Kunt u een bonnetje voor me maken van f 30,50?’ vroeg hij.
‘Wat zal ik er op zetten?’ zei het serveerstertje. ‘Zet u maar drie diners,’ zei Henk.
Ze vertrokken. Thea had de indruk, dat de aardigheid voor Henk er af was. Zwijgend loodste hij het eendje door het verkeer naar de Vondelstraat. Op haar verzoek stopte hij voor no. 51.
‘Wat ik nog wilde vragen,’ zei Thea, ‘die foto's.’
‘Bel me maar op, morgen of zo. Oh nee, morgen zit ik in Monte Carlo. Vrijdag dan maar.’
Thea belde aan. Het galmde door de gang, maar er kwam niemand. Ze belde nog een keer en zag toen op de eerste verdieping de vitrage bewegen. Er was dus wel iemand thuis. Ze las nog een keer het naambordje. Prof. dr. J. Beuk. Ze was toch aan het goede adres. Nog maar eens gebeld.
Onverwacht ging de deur open.
Ze stond tegenover een klein, corpulent vrouwtje met een witte schort aan. Het grijze haar was van achteren in een knotje samengebonden. Ze keek haar over haar bril aan en vroeg: ‘Ja, wat is er.’
Ze had een vreemde stem, dacht Thea, geforceerd hoog.
‘Ik heb gebeld over die kamer,’ zei ze.
‘Oh ja,’ zei het vrouwtje. ‘Kom er dan maar eens in.’
Ze sloot de deur achter Thea en ging haar voor door de hoge marmeren gang.
|
|