De plastic zak
Parijs, 351 * 20. juli 1974
Geachte Heer Ros,
U bent bijzonder goed op mij. Niet alleen een lange brief, maar ook een grote stapel Nederlandse boeken stuurt u. Hartelijk dank. Bij de verhuizing heb ik bijna alle Nederlandse boeken weggedaan, ook mijn eigen boeken, met uitzondering van de laatste drukken. Nu kan ik opnieuw boeken gaan wegdoen. Toppunt van goedheid is uw mededeling dat mijn opmerking (in mijn vorige brief) over een fout in uw vertaling ‘natuurlijk geheel juist was’.
Misschien bent u al te goed. U honoreert al mijn grillige invallen. Een ‘conditionnel 2e forme’ waar ik in mijn vorige brief over repte, bestaat namelijk volgens alle andere grammatici helemaal niet.
Er zou nu nog gedacht kunnen worden dat u die volzin van Mirbeau vertaald heeft alsof er een conditionnel passé 2 e forme stond (want die bestaat, niet alleen volgens mij, maar ook volgens de andere grammatici) maar ook dat is toch eigenlijk niet waarschijnlijk, want daar lijkt ‘fîtes’ niet op en ‘fissiez’ evenmin.
Ik krijg de indruk dat u graag een bijdrage voor maatstaf zou ontvangen. Ik ben erin geslaagd aan twee mijner spookschrijvers een gedicht te ontwringen. Het honorarium daarvoor kunt u t.z.t. op mijn postgiro 810042 doen storten.
Op reis
Mensje van Keulen en Aapje van Aken
Besloten tezamen een pandje te kraken.
Ze pakten hun rugzak en gingen op reis.
Natuurlijk per bromfiets. Het doel was Parijs.
Het is alleen een lelijk ding
Dat men niet weet hoe 't verder ging.
Bulletje & Bonestaak
Mocht u dit wat kort vinden, dan mag u deze brief ook in zijn geheel publiceren.
Ik ben minder geestdriftig dan u, over het feit dat er nergens in het buitenland, behalve in Nederland, zoveel Léautaud vertaald wordt. Hieruit blijkt dat Nederland ook uit het buitenland die dingen aantrekt, die verwant zijn aan de eigen nationale litteraire fouten en die maar soms en heel zelden iets met echte litteratuur te maken hebben. Ik heb het al eens eerder gezegd: Nederland wil alleen dat, wat het al eerder in zijn eigen huiskamer is tegengekomen. Toppunt van bekrompenheid.
Ook ik heb, moet ik u bekennen, uit de periode waarin ik die dingen nog niet zo helder zag, het Journal Littéraire van Léautaud overgehouden in mijn boekenkast.
Maar wat is het nu eigenlijk: gezanik over een leventje van niks, door een mannetje van niks, dat van niks wist, behalve dat Diderot en Stendhal grote schrijvers waren - alsof voordien niemand dat nog wist. Een zielig baasje met een huis vol verwaarloosde katten in Fontenay-aux-Roses aan de Ligne de Sceaux. Op z'n zeventigste jaar verbeeldde hij zich nog, als een winkeljuffrouw haar lachen niet kon houden omdat hij er zo idioot uitzag, dat hij groot succes bij de vrouwen had.
De eerste delen van het Journal en de boekjes die hij in zijn jeugd schreef zijn niet onverdienstelijk, maar daarna: zestig jaar hetzelfde gezanik, onsmakelijk als een pornoblaadje volge-