een grote stad. Opgetuigde vrouwen, spookachtig belicht, bewegen zich voort langs protserige gevels zonder aandacht te schenken aan de vergroeide bedelaar die aan de kant zit. De ruimtewerking van deze drie panelen is niet traditioneel-perspectivisch. De figuren zijn als 't ware opgestapeld tegen een vloer die bijna parallel loopt aan het beeldvlak; ze worden alleen wat kleiner naarmate ze verder af zijn. De vrouwen zijn te sarcastisch geobserveerd om nog als caricaturen te werken. Zij bepalen de huiveringwekkende sfeer van de panelen. In diezelfde tijd maakte Christiaan de Moor een monumentaal schilderij, dat bekend is onder de titels ‘Jazz’ of ‘Dancing’. Dit schilderij vertoont in opbouw enige overeenkomst met het drieluik van Dix. Ook hier zijn de figuren, de dansparen, als het ware opgestapeld, alleen is de ruimte minder duidelijk gedefinieerd. De dansers bevinden zich voor een glazen wand, waardoorheen een Twentieth Century Fox-achtige stad zichtbaar wordt, met schijnwerpers, viaducten en voortrazend verkeer. Dit schilderij heeft niet het afstotende karakter van het drieluik van Dix. De figuren zijn mondain en elegant, de vrouwen zijn jong en smaakvol gekleed, hun partners zijn wat oudere heren, misschien wat verlopen, maar niet de sinistere ow-ers en gigolo's van Dix. De Moor duidt het orkest aan met een enkele negersaxofonist. Het schilderij van De Moor staat alleen in relatie met de wereld van het middenpaneel van Dix, een wereld van Jack Hylton en Paul Abraham, met schlagers als ‘Ich hab’ ein Diwanpüppchen süss und herzig wie du...’, maar de rauwe wereld van de zijluiken, van Brecht en Weill, van hoeren en oorlogsslachtoffers vinden we bij hem niet terug. Christiaan de Moor is geen ‘Bürgerschreck’.
Hij nam de portretstijl van Dix niet over. Het portret dat hij in 1928 van Otto Dix maakte, is van een expressief realisme. De scherpe lichtval en de felle contrasten accentueren de noeste kop met de ingevallen wangen en de vooruitstekende jukbeenderen. Het lijkt alsof het spiegelbeeld van dit portret van Dix links onder aan het schilderij ‘Dancing’ staat als een toeschouwer van dit mondain gebeuren.
De portretstijl van De Moor ontwikkelt zich in de jaren dertig in een meer klassieke richting, waarbij het hem niet aan opdrachten ontbreekt. Na zijn reizen door Duitsland en België raakt het werk van De Moor in een nieuwe fase, die gekenmerkt wordt door een samengaan van abstracte, enigszins kubistische vormen en figuratieve elementen. De eerste aanzet hiertoe is zichtbaar in zijn schilderijen die in de Borinage ontstonden. De Moor ontwikkelde deze stijlvormen verder in zijn monumentale ontwerpen voor wandtapijten. Hij kreeg de leiding bij de uitvoering van W. van Konijnenburgs wandtapijten voor het Groot Auditorium van de Utrechtse universiteit. Tal van officiële opdrachten volgden zoals de gobelins voor het gebouw der Provinciale Staten in Haarlem in 1930. In de latere tapijten zoals die voor het Leidse stadhuis en voor de eetzaal van de ‘Nieuw Amsterdam’ (‘a floating palace of art’) nemen de kubistische elementen af om plaats te maken voor een licht-gestileerde natuuruitbeelding. Daarbij is sprake van een teruggrijpen naar motieven van de klassieke tapijtkunst, met name van dieren en gebladerte. Door deze opdrachten van decoratieve aard raakte De Moor steeds meer betrokken bij de ontwikkeling van de Nederlandse kunstnijverheid. Hij begon zich ook bezig te houden met problemen van industriële vormgeving.
Na de tweede wereldoorlog kreeg De Moor bekendheid als esthetisch adviseur van de ptt, een functie, die hij dertien jaar vervulde. In die periode trad hij slechts incidenteel als ontwerper op; zijn voornaamste betekenis lag in het stimuleren van jonge kunstenaars en het coördineren van de eisen die het staatsbedrijf van de posterijen aan zijn ontwerpers stelt. Hij speelde dikwijls de rol van bemiddelaar tussen degenen die een radicale verandering voorstonden in de vormgeving van de posterijen en degenen die de nadruk legden op de ‘waardigheid’, de continuïteit en het edele vakmanschap. Een afspiegeling van deze situatie