nen 70 delen, van 1931-1933 nog 10 delen en sinds 1934 jaarlijks supplementdelen. Deel 21 is alleen aan Spanje gewijd en wordt iedere 10 jaar bijgewerkt. Aan het slot een uitvoerige literatuuropgave waaruit ik gewaar werd dat er blijkbaar onderscheid bestaat tussen een ‘Konversationslexikon’ en een encyclopedie. Mijn woordenboek wil daar niet aan, maar een meneer K. Hjort blijkt een stuk geschreven te hebben met de titel: Lexikon, Wörterbuch, Enzyklopädie, Konversationslexikon. Versuch einer Begriffserklärung.
Ten slotte: het komt mij voor dat het ‘record-boek’ Guinness Book of World Records van Norris en Ross McWhirter, eindeloos vaak herdrukt, in de 1973-editie de uitspraak zal moeten herzien dat de ‘uitgebreidste’ encyclopedie de Encyclopaedia Britannica zou zijn. Afgezien van de eventuele beschikbaarheid van de ‘Espasa’ is er toch ook nog altijd de Enciclopedia italiana di scienze, lettere ed arti, waarvan tussen 1929 en 1937 nogal naar fascisme stinkende delen verschenen, 35 in getal met tussen 1937 en 1960 nog eens 5 supplementdelen.
Henri Martineau was de uitgever van een Stendhal-editie in vele delen. Sierlijke, misschien wat precieuse uitgaafjes in een formaat van 10 bij 16 cm., verzorgd gedrukt op fraai papier. Tekstverzorging van Martineau zelf, die ook omvangrijke boeken over zijn ‘held’ heeft geschreven: Le coeur de Stendhal in twee delen en L'oeuvre de Stendhal. Hij had tevens een boekhandel, die net zo heette als zijn uitgeverij, Le divan, in de rue Bonaparte. In een brief uit 1930 bedankt Paul Léautaud hem voor de toezending van Stendhal's Voyage dans le Midi de la France en schrijft hij hoezeer hij genoot van de Mémoires d'un Touriste - ‘quel délice....’ De Léautaud van de oude dag, de levensvernauwer, die steeds meer literatuur afzweert, ook Stendhal en ook de eens zo geliefde Diderot, vinden we tegen het eind van de dagboeken in bij voorbeeld het 18de deel van het Journal Littéraire. Poëzie al heel lang niet meer, later ook geen romans meer, zelfs niet Le rouge et le noir ‘noch La Chartreuse. Voor mijn cultus (?) van Stendhal zijn me slechts overgebleven: zijn correspondentie, beperkt tot twee delen, Michel Lévy, zijn Voorwoorden, zijn Dagboeken en autobiografieën (Brulard en Souvenirs d'égotisme)’. En ik kan nu juist niet door die brieven heenkomen, die eindeloze brieven aan zijn zuster Pauline en hoe vlijtig ze aan haar ziel moet metselen en wat voor (nu totaal vergeten) boeken ze toch vooral moet lezen. Ze was overigens blijkens de ‘Documents iconographiques’ Stendhal met inleiding en noten van Henry Debraye een schoonheid van een meisje. Léautaud moest Diderot ook niet meer, behalve Le neveu de Rameau. De hele rest, de door professor Dresden zo hooggeroemde
Lettres à Sophie Vollard (‘een der levendigste geschriften van de achttiende eeuw’) ‘babbelziek als de duivel, onleesbaar’.
Toen ik, zo omstreeks 1948 als vertegenwoordiger van een uitgeverij Maastricht bezocht, noteerde ik dat de stad 400 kroegen had, veertig kerken en vier boekhandels. Volgens de krant van september 1973 is er onlangs de 365-ste kroeg geopend. Ik zat er dus niet zo ver naast. En hier is Léautaud nog eens over de kroeg. Na zijn zoveelste verbitterde ruzie met de Panthère, bij wie hij placht te lunchen, was hij op zoek naar een inrichting om iets te nuttigen. Hij ontwaarde een café recht tegenover de boekhandel Le divan, waarvan Martineau hem wel moest kennen. Hij keert er niet terug. ‘Ik wil niet gezien worden terwijl ik in een bar koffie drink.’ In Groningen zouden we zeggen ‘geen gewone’ - maar dat wisten we al.
Klein toevoegsel aan ‘Vuurpijl in spijkerbroek’ (Maatstaf, november/decembernummer)
What on earth shall we do