Riekus Waskowsky De oude Vallejo
Het kon hem niet zoveel schelen om weer eens een reisje op de restauratiewagen te maken. Ze zaten omhoog met kelners, had de chef gezegd, en hij had altijd prettig gewerkt op de restauratie. Vooral met de russische ploeg! Met de grootvorst Nikolawitsj bijvoorbeeld, die 's morgens met een tijgervelletje van een of andere trut om en een pispot uit de slaapwagen op z'n hersens, door de trein was gelopen om voor het ontbijt te bellen. Als een god was Lev geweest! Ze hadden tenslotte twee dagen en nachten niet veel anders gedaan dan gewerkt en gezopen. ‘Oentbeissen!’ had Lev geroepen. ‘Vroegstukken, dames en heren! Die speciewagen ist off en! Oentbeissen!’
Met de russische ploeg kon je verdomde gein hebben, maar die brigade bestond al lang niet meer. Als de mensen een beetje te goed met elkaar opschoten werden ze uit elkaar gehaald. Verdeel en heers was nou eenmaal het principe. Als je probeerde een doodeenvoudige personeelsvereniging op te richten stond je een paar maanden later op de keien. Ze vonden je altijd wel ergens voor.
‘Was heisst das: oentbeissen?’
‘Nou ja, fressen natuurlich - in de speciewagen.’
‘Das ist doch kein Deutsch, Kerl.’
Waarop Lev met een stalen gezicht tegen die mof had gezegd: ‘Ach Mensch, Sie sprechen auch kein Deutsch!’ en verder was gelopen, klingelend: ‘Oentbeissen! Vroegstukken!’
Met de russische ploeg had hij een toffe tijd gehad. Veel gelachen. Om Timofnow bijvoorbeeld die op de Mediterraneo met een of andere geile bezopen stewardess van de Nederlandse Reisvereniging onder z'n tafel zat. Een volle bak en Timofnow maar rekeningen uitschrijven, terwijl die trut hem zat te pijpen. ‘Heeft het gesmaakt, mevrouw? Ah... Totziens, mijnheer! Au, koleirakreng!’
Ze hadden veel gelachen, hard gewerkt en goed verdiend. Je stond er wel twee dagen en nachten voor op je klauwen, maar de pils was een probaat middel.
‘Met welke oberkelner ga ik mee?’
‘Met Vallejo.’
‘Jezus Christus!’
‘Heeft u daar iets tegen?’
‘Och nee...’
De ouwe Vallejo was misschien wel een heel beste kerel. Hij had weleens verhalen gehoord, die daar echt wel op wezen. Misschien als je hem na het werk ontmoette. Maar tíjdens... Wat een godvergeten zenuwelij er... ‘Ga de trein in! Wat doe je nog hier? Ga pils verkopen! Nee blijf hier, eerst opdekken. We krijgen dadelijk twee series. Twee maal een volle bak! Schiet op. Ik had je toch gezegd...’
De oude Vallejo stond als een krijgsman uit verre tijden voor zijn keuken en overschouwde het strijdperk. De tweede serie was aan de gang en er moesten er nog twee volgen. Nog twee maal een volle bak voor het diner - nog twee maal achtenveertig keer voorgerecht, hoofdgerecht, nagerecht en koffie. In drie kwartier er voor zorgen dat alles op was, afgerekend, de mensen de wagen weer uit en de tafels opnieuw opgedekt. Vóór de grens moesten ze klaar zijn.
Ze hadden net het hoofdgerecht opgediend. Doperwtjes, pommes parisien en karbonade. Boven het lawaai van de rijdende trein uit hoorde men het getik van vorken en messen, het gepraat en zo nu en dan een irritant luide lach. Vooral aan de tafels drie en vijf werd nogal eens gelachen. Zeker een groepje schoolmeesters.
Vallejo barstte van woede. ‘Saboteurs zijn het! Ze komen hier om te vreten, wat denken ze wel! Ga die borden weghalen! Haal die borden