| |
| |
| |
Hans Warren Omgang met vogels
Slechtvalk en duif
zwiepend neerkomt op mijn vuist
en dan met zijn geduchte sterke snavel
voorzichtig aan mijn oorlel frutselt -;
wanneer het duifje, mij herkennend, slikt,
en nogmaals slikt, en baltsend op me toehipt,
ben ik gelukkig, tussen duif en valk
de schakel, tussen rover en prooi.
| |
De koekoek
De koekoek is de oudste herinnering.
Vreemd, dat er een tijd was,
nauwelijks een halve eeuw geleden,
toen een jongetje met een grote strooien zonnehoed
nog eerbiedig benaderd werd door een oude dijkwerker
die in zijn vuisten een dikke grijze donzen vogel hield.
‘Hier jongeheer, voor in uw mandje.’
‘Dank je, Job.’ En de jongeheer, een jaar of vier,
wandelde met het mandje langs de dijk
naar een sneeuwwit huis aan het eind van de zonnige wereld,
enkel madelieven, zuring en ereprijs. De jonge koekoek
ging natuurlijk dood, en het verdriet was groot,
maar de warmte is gebleven, en het kind, en de oude Job,
telkens als het scherpe snerpen weerklinkt
van een hongerige jonge koekoek, ergens in het riet.
| |
De kip
De kippen gaf ik allemaal namen,
meest naar de kamvorm: Slapkam, de Slons,
| |
| |
de Schone Tulp. Dan was er Stoppie, het bolstaartje,
en de liefste was Pauwtje, een zwarte minorca
met een weerschijn van goud en groen en paars.
Pauwtje was mijn teddybeer, voor Pauwtje
was ik lief en wreed, in Pauwtjes warme veren
huilde ik, en met Pauwtje groeide ik op.
Pauwtje mocht genadebrood eten.
Ze legde nog toen ze dertien was, toen werd ze ziek,
er vielen gaten in haar huid waaronder maden schoven.
Mijn vader maakte haar af. Hij was onhandig
en maden spatten tegen mijn gezicht.
| |
De rotslijster
De rotslijster dankt zijn roem
aan Leopardi: ‘il passero solitario’,
een geliefd canto voor boudoirs
Mijn grootmoeder, een knappe jonge vrouw
wist het wel, het lied bracht
de ruigte tussen de pralines,
een sneeuwstorm in de Abruzzen,
hoor, boven het loeiend lawaai
dat bedeesde en lieflijke zingen
van de kleine leigrauwe merel,
een haast bovenaardse troost,
‘vriendenvogel’ noemde zij hem.
| |
De visarend
Honderden guldens telt men stiekem neer
voor een ei: het mooiste vogelei ter wereld,
en duizenden om een horst te bewaken
opdat Pandion uitvliegt, poussant
zoals mijn buurjochie beweerde:
‘criant comme un orfèvre’.
Schakel een eeuw terug, en zie
waar het schadelijke dier goed voor was:
mogelijk zou je zijn jongen af kunnen richten
voor de visvangst, en met de gedroogde huid
van zijn poten kon je hout mooi glad schuren.
| |
| |
| |
Het roodborstje
Aan roodborstjes zou je een hekel krijgen
door engelse kerstkaarten. Een weeë wereld
van sneeuw en carols en kraalogen
en een rood dat nergens op lijkt.
Gelukkig is het roodborstje
een heel nijdassig vogeltje, ach nee,
dat is ook weer al vermenselijkt.
Blijft: een vogeltje met een steelrood keeltje
dat meestal nogal snerpend zingt
maar dat soms, in een goudgroen voorjaarsbos
zorgt voor een duet van zulke zuivere
nostalgische zilveren watervallen klank
dat je het alles vergeeft, de kerstkaarten
en het vechten, en het rode borstje.
| |
De blauwe reiger
en op zijn grauwst, uitgeknipt zink
tegen bleke, strakke sloten.
In de sombere nesten gesteun
of een boerin wordt gesmoord.
| |
De kluut
De kluut is gemaakt voor weglaattechniek
wit op zwart en zwart op wit, of beide
uitgespaard op zilverblauw. Een vogel
voor muziek van Debussy, droomschuim
in zilte flarden langs de lagune.
En ook hun roepen juicht als bellen, waterslee
van de najaden naderend door de branding.
| |
| |
| |
De houtsnip
onder zijn dorre bladerkleur:
volle borsten, deze, die niet, die wel.
De jager glimlacht medeplichtig
en ik heb een slecht geweten,
maar ze zijn toch al dood.
Wanneer het zalig drekje op de toast glijdt
vergeet ik alle bezwaren, de champagne bruist
en als ik mijn gasten wat luidruchtig uitlaat
vliegen houtsnippen in 't lantarenlicht
onhandig van onder de besneeuwde sparren,
er zijn er blijkbaar veel.
| |
De cetti's zanger
Over de zang van de Cetti
valt weinig meer te zeggen
na wat twee Duitse vogelkenners
onvergetelijk onder woorden brachten:
‘De eerste indruk is alsof de vogel
als hij doorging zoals hij begon
de nachtegaal overtreffen zou,
maar ach, het gezang verstomt’ (Hausmann).
En graaf Von der Mühle beweerde
dat griekse herders de Cetti haten
omdat hij tsjiefoet, tsjiefoet, tsjiefoet roept,
wat een Turks scheldwoord is voor Jood,
zodat die griekse herders denken
uitgescholden worden in het Turks.
| |
De wielewaal
Oriolus, Gele gouw, Gele wiewouw,
Loriot, Figo l'Aouriaou, Migliora,
Ajulu, Gabrieli, Agruppa filu,
Rigogolo, Crusuelo, Pirol,
Schulz von Milo, Schulz von Bülow,
gidleo gitatidlio gigilio
| |
| |
| |
De nachtegaal
Tió, tió, tio, tio, tio, tio, tio, tix
Tzu, tzu, tzu, tzu, tzu, tzu, tzu, tzu, tzu, tzi
Dzorre, dzorre, dzorre, dzorre, hi
Wiet, wiet, tjie, tjie, tjie, tjie, retsuwo!
Orr, etsjetsjetsjetsjetsjetsjetsjetsjetsj, woi-oit!
U, u......, u......, u......, u......, u....., u......
Orr, oewatl, oewatl, oewatl, oewatl, at, at, at, at, ahoedojat!
| |
De zwartkoptuinfluiter
Eigenlijk al van mijn kindertijd af
denk ik aan mijn uitvaart.
Ik zou willen dat iedereen dan
gelukkig was, dat vreemde geluk
om iets wat te mooi is, wat pijn doet.
Ik heb me daarbij muziek voorgesteld,
een klagende hobo van Albinoni,
of dat ik op een bandje voor jullie
een stoïsch, dankbaar gedicht voorlas;
maar eigenlijk hoop ik dat het mei zal zijn
onder hoge beuken, en heel stil,
en dat dan opeens twee zwartkopjes gaan zingen
tegen elkaar in. Laat dan niemand spreken,
want iets mooiers, iets ontroerenders
bestaat er niet op aarde.
|
|