een beetje ongemakkelijk voelt. Trevisan zegt de meest vreemde of vreselijke gebeurtenissen met de meest zakelijke woorden, in de meest nuchtere zinnen, waardoor een ‘unheimisch’, Kafkaiaans soort humor ontstaat, waarvan de lezer een beetje zenuwachtig wordt, aanvechting krijgt te lachen zoals bij het zien van een verkeersslachtoffer.
Het grote van Trevisan schuilt ook in het feit dat hij de plaats van handeling en de personages van zijn verhalen heeft geuniversaliseerd, zonder dat ze minder Braziliaans zijn. Wie hier of daar mocht vinden dat hij overdrijft (‘nee, zóiets kan niet gebeuren’), bedenke dat we met een essentieel andere wereld te maken hebben. Verhalen als João Nicolau, Mijn grootvader, Een kaars voor Dario, bijna te lezen als kranteberichten, onthullen meer over Brazilië dan vele sociologische verhandelingen.
Zoals gezegd: het gemak van deze verhalen is schijn. Uitspraak van Trevisan: ‘Een mensenleven is te kort om één echt goed kort verhaal te schrijven.’ Ook het a-literaire aspekt, hoe verademend ook op zichzelf, is bedrieglijk. Gevraagd naar zijn lektuur en de bronnen van zijn werk, antwoordde Trevisan: ‘De Bijbel, Homerus en andere klassieken, Cervantes, Tolstoj, Tsjechof, Flaubert, Joyce, Kafka, politieberichten, gebruiksaanwijzingen van medicijnen, nagelaten briefjes van zelfmoordenaars, in de lucht opgevangen flarden van zinnen. Wat men me niet vertelt hoor ik achter gesloten deuren. Wat ik niet hoor, raad ik, en met een beetje geluk raad je uiteindelijk altijd wat vroeg of laat gebeurt.’
Weinige mensen krijgen Trevisan ooit te zien. Men weet dat hij bestaat omdat nog steeds, van tijd tot tijd, ingewijden, enkele kritici, ex-kollega's van het door hem in 1945 opgerichte literaire blad Joaquim, gebrekkig gestencilde velletjes per post krijgen toegestuurd: Trevisans literatuur.
In Brazilië is deze literatuur, ondanks Trevisans geringe public relations-aktiviteit, alom bekend en erkend. Buiten Brazilië is hij vertaald in de vs (Knopf) en in Venezuela (Monte Avila, Caracas). In Europa is hij, zover ons bekend, alleen vertegenwoordigd in een Italiaanse bloemlezing van het Zuid-amerikaanse korte verhaal, verschenen bij Garzanti. De hier geplaatste zeven verhalen uit zijn werk mogen dus, met slechts geringe overdrijving, beschouwd worden als de Europese primeur van een literaire ontdekking van de eerste orde.
Na zijn reeds vermelde debuut in 1959 verschenen achtereenvolgens: Cemitério de elefantes (Olifantenkerkhof) in 1964; O vampiro de Curitiba (De vampier van Curitiba) in 1965; A guerre conjugal (De echtelijke oorlog) in 1968; O rei da terra (De koning der aarde) in 1972. Een bundel van zijn verhalen, voornamelijk gekozen uit O rei da terra, zal begin 1975 bij uitg. Meulenhoff verschijnen onder de titel De koning der aarde.