stencil worden uitgereikt waarop het in alphabetische volgorde keurig netjes genoteerd staat. Afschuw is een goed trefwoord, en kijk ook bij eerbied, gekwetstheid, haat, here, traumatisch, vroomheid en walging. Mocht U toch nog een vergelijking willen trekken met het impressionisme, is het bijvoorbeeld niet zo gek om te stipuleren, dat sommige kruisen “wel iets van ikonen weg hebben”. Ik schijn daar dan “een persoonlijk element” aan toegevoegd te hebben. Maar als u van “originele conceptie” gewaagt, vervolg ik u gegarandeerd wegens aantasting van mijn goede pseudoniem: welke, door god met staar geslagen, criticus dat bedacht heeft, weet ik niet meer, maar hij zal de pest óók nog wel krijgen. Waar het om gaat is, dat ik deze crucifixen heb geschilderd ‘uit ootmoed tegenover het opperwezen’, als u dat opneemt zult u van mij
geen last hebben.
Maatstaf? Goed, ‘agressie’ dan - je hoeft je lezers geen rotavond te bezorgen als het ook anders kan. Nog citroensap?’
In een ver lokaal, verhuurd aan de muziek-school, klinkt een waldhoorn. Boe, boeoeoeoe. Er gaat een ondefinieerbare melancholie van uit, in de omberen schemering die het hervormde, bakstenen, negentiende-eeuwse gebouw omvaamt.
‘Ja, en dan die andere dingen. Drankzucht, vrouwen... het is allemaal zo volkomen vertekend in de pers gekomen. Zo helemaal het geromantiseerde beeld van de losgeslagen kunstenaar. Jezus, man, wat een onzin. De journalisten, die dergelijke verhalen met toestemming van hun door vrouwen in stijve, blauwe corsetten geringeloorde hoofdredacties maar ongestraft publiceren, geloof maar niet dat daar in het hiernamaals iets van terecht komt. Die gaan branden, daar kun je rustig vergif op innemen. Maar ja, zolang de democratie ons hier nog parten speelt, met persvrijheid en de hele keet, ben je als ambteloos kunstenaar gewoon vogelvrij. Drankzucht? Man, ik was volkomen verloederd van de absinth, geen moment kon ik zonder een slok, ik zoop nog als ik paarde, in mijn slaap blééf ik innemen, kijk er mijn boeken maar op na, maar geen hond die dat correct in de krant zet. U hebt wel 'ns van 'n tremor gehoord? Nou, meneer, het was tenslotte zo, dat ik vier dagen en nachten moest dóórdrinken, voor ik mijn eerste borrel zonder beven naar binnen kreeg. Vrouwen? Van anderhalf jarigen tot de oudste inwoonsters van Nederland, en alles wat daar tussen in zat, ik greep ze, meneer, voor de bijl ermee. Maar nee - wat lees je in de culturele bijvoegsels over jezelf? Het obligate verhaal van ‘enkele scheidingen’ - nee, nee, als je hier een béétje wilt overkomen bij het publiek, zoals je werkelijk bent: een zwijn, een tor in de oneindige sferen, een luis in het schaamhaar van het universum, een deemoedige, godvruchtige crucifixenschilder die al lang weer een ander onderwerp heeft, een schrijver bij de gratie van leed, zulk soort bijzonderheden, dan moet je toch heus een krant opkopen, en je eigen kunstredacteuren en interviewers in dienst nemen. Wat zegt U? Hoeveel kost Maatstaf? Frisse morgen. Ach - stuurt U die meneer Sontrop eens langs, dat is nog een jeugdvriend van me. Valt er misschien wat te
rommelen over de prijs. Wat?’
Het is geheel donker, als hij Uw interviewer, strompelend door de naargeestige gang, naar de buitendeur loodst, en het laatste wat ik van hem zie, als ik me over de hobbelige kasseien van het Geertekerkhof de nacht in spoed, is zijn van haat vertrokken gezicht in de kier van de langzaam dichtknarsende deur. Even later slaat de bliksem in het door vocht kromgetrokken gebouw.
‘Vuile larf!’ hoor ik hem nog schreeuwen.
‘Vuile mestkikker!’
Het verbaast mij allemaal niets.