| |
| |
| |
[Nummer 5]
Ernst Fischer Lezing voor de Kafka-conferentie
Deze Kafka-conferentie is een gebeurtenis, die tot ver buiten de grenzen van Tsjechoslowakije doorwerkt.
Het slot, waarin wij bijeenkomen, heeft aan een legendarische graaf West-West toebehoord. De instelling die er tegenwoordig in huist, heeft niet de bedoeling een onneembaar Oost-Oost voor te stellen. In onze tijd gaat het er om, op alle terreinen tot een oprecht oost-west-gesprek te komen. Tot de onderwerpen van zo'n gesprek behoort ook Kafka, die grote, onbegrijpelijke, revolterende schrijver, die wij marxisten ál te lang aan de bourgeois-wereld hebben overgelaten. Wij hebben een verzuim goed te maken.
In de eerste plaats wil ik de bewering bestrijden, dat Kafka alleen nog maar een verschijnsel van historisch belang is, en dat zijn werk tot het verleden behoort. Kafka is een schrijver die ons allen aangaat. De vervreemding van de mens, die hij met maximale intensiteit heeft geschetst, neemt in de kapitalistische wereld huiveringwekkende afmetingen aan, maar is ook in de socialistische wereld volstrekt niet overwonnen. Die vervreemding stap voor stap te overwinnen in de strijd tegen dogmatisme en bureaucratisme, om tot een socialistische democratie, tot initiatief en verantwoordelijkheid te komen, is een langdurig proces en een geweldige taak. De lezing van werken als Der Prozess en Das Schloss kan tot de uitvoering van deze taak bijdragen. De socialistische lezer zal in die boeken trekken van zijn eigen problematiek terugvinden, en de socialistische functionaris zal zich gedwongen zien over vele problemen grondiger en gedifferentieerder te argumenteren. In plaats van Kafka als afgedaan te beschouwen of bang voor hem te zijn, zou men zijn boeken moeten drukken en daardoor een discussie op hoog niveau moeten uitlokken. Kafka is een schrijver van de grootste actualiteit. Is hij een realist? Veel marxisten antwoorden, dat hij dat niet is. Ik ben er niet toe geneigd, grote schrijvers in een rubriek onder te brengen. In nominalistische termen zou ik willen zeggen: ‘God schiep de dingen, de Duivel de rubrieken.’ In rubrieken past alleen het middelmatige, het ongewone breekt daar doorheen.
De bewering dat Kafka geen realist is geweest en niet de werkelijkheid heeft afgebeeld, roept dadelijk de vraag op: ‘Wat is realisme? Wat is werkelijkheid?’
Wanneer wij het begrip realisme heel streng opvatten, als een methode om de werkelijkheid af te beelden die in de negentiende-eeuwse bourgeoiswereld de overhand had, dan behoort Kafka niet of slechts ten dele tot de categorie van de realisten.
Wanneer wij echter alle kunst en literatuur realisme noemen, die er naar streeft de werkelijkheid af te beelden en de baas te worden, als dus Homerus en Aeschylus, Shakespeare en Cervantes, Rabelais en Swift tot de grote realisten gerekend moeten worden, dan is het dwaasheid, Kafka uit dit gezelschap buiten te sluiten.
Of men hem nu erkent als realist of misverstaat als mysticus, Kafka is één der grootste en belangrijkste auteurs van onze eeuw. Maar om
| |
| |
niet langs elkaar heen te praten, moeten wij het eens worden over een ondubbelzinnige terminologie: bedoelen wij, als we het over realisme hebben, dat de schrijver zijn best doet met welke middelen dan ook een werkelijkheid af te beelden, of bedoelen we een bepaalde methode om die af te beelden?
En als wij werkelijkheid zeggen, wat bedoelen we dan? Geldt alleen als werkelijkheid de wereld buiten de schrijver, die hij onvervormd heeft te weerspiegelen, of ook de spiegel zelf, de levendige, aktieve, niet zelden van standpunt wisselende spiegel? Is de veelheid van manieren waarop de buitenwereld tot een subjectieve beleving wordt niet een belangrijk moment van die werkelijkheid? Is werkelijkheid alleen wat mensen doen en wat hen aangedaan wordt, of moet ook bij voorbaat tot het hier en nu gerekend worden wat zij dromen, vermoeden of voelen, als iets dat er nog niet is, of er alleen op een onzichtbare manier is? Is de vierde dimensie van het toekomstige, van het mogelijke, van wat als een lichtglans of schaduw op het heden valt, vaak geen diepere werkelijkheid dan de zogenaamde tastbare feiten? Is de ordening van de werkelijkheid, die de schrijver aanbrengt door weglating van wat voor hem onbelangrijk is, en door uitwerking van wat hem wél belangrijk lijkt, onveranderlijk, of verandert die met de maatschappelijke en individuele situatie van elk ogenblik? Kan wat in de ene situatie niet meer is dan een bijzaak en een detail, in de andere niet tot een baken worden, dat ons binnenvoert in belangrijke gebieden van de werkelijkheid?
De werkelijkheid is het nooit voltooide en wijd openstaande, geen vaste toestand, maar een proces. In wat verdwijnt ontwikkelt zich reeds de nieuwe werkelijkheid, en deze onbekende werkelijkheid ontdekken is de taak van elke dichter en schrijver die boven de middelmaat uitsteekt. Ook in de hoogontwikkelde industriële maatschappij, met al haar ondoorzichtigheid, haar verwarrende hoeveelheid gegevens en haar enorme tempo van economische en sociale omwentelingen, houdt de dichter of schrijver iets van het vermogen van de ziener, van de profeet. Ik wil dat niet karakteriseren als intuïtie - dat woord is al te vaak misbruikt - maar als het vermogen nieuwe of tot dusver onopgemerkt gebleven details waar te nemen met een onthutsende intensiteit, en zulke details als tekenen van een nog verborgen werkelijkheid samen te voegen en te ordenen tot het kristalrooster van een uitkristalliserende stof.
Juist door zijn tere huid, zijn abnormale gevoeligheid en zijn onmacht in de wereld van 2 een robuuste vader is Kafka, het genie van de zwakte, tot het uiterste in staat zulke details waar te nemen, te isoleren en als hiëroglyfen van een nog onontdekte werkelijkheid te ontcijferen.
De nauwkeurigheid waarmee Kafka het tot dan toe onopgemerkt gebleven detail ziet, en de precisie waarmee hij het weergeeft worden ook door tegenstanders van zijn werk erkend. Wat deze tegenstanders over het hoofd zien is het overweldigend poëtische in zijn schijnbaar koele stijl. Wat zij hem verwijten is het vermeende irreële karakter van het geheel waarop het reële detail betrokken wordt, de vermeende vervorming van de werkelijkheid. Hij zou alleen vorm geven aan het negatieve, de onmacht, de angst van de mens in de laatkapitalistische wereld, en die wereld zou niet algemeen en objectief zijn afgebeeld, maar eenzijdig en subjectief, vaag, gedeformeerd en fantastisch. Kafka geeft inderdaad vooral vorm aan het negatieve van zijn tijd. Hij schreef zelf: ‘Ik heb voor zover ik weet niets meegekregen van wat het leven vereist, alleen de algemene menselijke zwakte. Daarmee - in dat opzicht is het een geweldige kracht - heb ik het negatieve van mijn tijd, die mij zeer ter harte gaat, en die ik nooit mag bestrijden, maar die ik wel het recht heb in zekere zin te vertegenwoordigen, krachtig aangepakt. Van het weinig positieve, of van het uiterst negatieve dat omslaat in het positieve, had ik geen deel geërfd...’
Geen andere auteur heeft dit negatieve, de to- | |
| |
tale vervreemding van de mens, met een vergelijkbare intensiteit onder woorden gebracht. Deze intensiteit, deze precisie van de ontzetting, hangt lijkt mij zeer nauw samen met het overheersen van het negatieve, met de eenzijdigheid en het subjectivisme.
Er zijn maatschappelijke situaties, waarin het nog niet mogelijk is de nieuwe werkelijkheid in zijn totaliteit literair te verwoorden, en zelfs als het mogelijk was, dan zou het afgeronde beeld aan alarmerende intensiteit verliezen. In zulke situaties loopt de lyriek dikwijls op het proza vooruit - en hoeveel ondergrondse lyriek klinkt er niet door Kafka's harde proza heen! Veel van wat Kafka als zwakte wordt verweten is juist een component van zijn poëtische kracht. Buddenbrooks is niet zo diep in de duisternis van de laatkapitalistische wereld doorgedrongen als de fragmentarische roman Der Prozess. Thomas Mann geeft een terugblik op de ontwikkeling van de bourgeoisie (zonder begrip voor de arbeidersklasse), Kafka kijkt vooruit, ontdekt in het detail van vandaag het inferno van morgen en doet de werkelijkheid aanzwellen tot een angstdroom, die vooruitloopt op wat mogelijk is, maar nog niet tot rijpheid is gekomen. Laten wij er één detail uitlichten: de beide mannen in Der Prozess, die Jozef K. 's morgens vroeg komen arresteren, en die twee andere, die hem ophalen om hem in de steengroeve aan de rand van de stad te ‘liquideren’. Ook toen al, toen Kafka deze scènes neerschreef, werd er aan deuren geklopt, bestond het tweetal politiemannen, maar omdat het meestal alleen misdadigers waren die zij arresteerden leek deze gang van zaken onbelangrijk. Kafka was al niet meer in leven toen deze twee mannen als voorboden van de Apocalyps door de wereld gingen, en helaas niet alleen door de kapitalistische. Op de extreme mogelijkheden tot in detail vooruitlopen, de sinistere verzelfstandiging van machtsapparaten voorvoelen, dat kon alleen een schrijver van de grootste gevoeligheid, die achter het alledaagse de monsterachtige schaduw van de toekomstige dingen zag.
Het detail had bij Walter Scott en andere realistische schrijvers uit de romantische periode de functie, het milieu met alles wat erbij hoorde op te roepen en de lezer met alle voorwerpen en gebruiken in kennis te brengen, dus in het kunstwerk cultuurgeschiedenis te doceren. De zowel door Kafka als door Brecht graag gebruikte vorm van de parabel maakt het noodzakelijk af te zien van zo een uitvoerige schildering. Er wordt gestreefd naar beknoptheid, condensatie en abstractie. De aandacht wordt geconcentreerd op details die wezenlijke aspecten van de problematiek in het gezichtsveld brengen. Toch zijn deze details, ook waar de allegorie het duidelijkst op de voorgrond treedt, volstrekt niet tijdloos, maar herkenbaar als details van de periode, ja zelfs van de Habsburg-monarchie in verval. De droomwereld waarin wij worden verplaatst is niet, zoals sommige critici beweren, een ongrijpbaar en onveranderbaar ‘Sein’, een ‘ewige Wesenheit’, een kosmisch ‘universale’ achter de werkelijkheid, maar, opgehangen aan de steunpunten van concrete details, is hij te herkennen als de maatschappelijke werkelijkheid van onze tijd.
Het is de techniek van de fantastische satire, van de bewuste vervorming tot iets absurds waarvan Kafka zich bedient. Door de absurditeit van de overdrijving raakt de lezer in verwarring en komt tot het besef, dat de wereld waarin hij leeft helemaal geen goede en acceptabele, maar een gedeformeerde wereld is. Wat afschrikt aan deze satire, en er bovenuit stijgt, is dat wie ook maar de wereld beleeft, daar niet tegenover staat als Gulliver, maar inziet dat hij geïnfecteerd is door die wereld, en medeschuldig is. Het komt dan ook niet tot een bevrijdende lach. Het komische, dat bepaald niet ontbreekt, blijft steken in het zwarte afgrijzen. Alleen een cynische lach komt door de dichte duisternis heen. Ook de satiricus Kafka verheft zich niet boven de wereld die hem benauwt. Hij staat er middenin, of liever: de wereld staat middenin hem. Maar juist uit
| |
| |
deze verbondenheid, uit dit onvermogen de wereld met een boosaardige lach de baas te worden, komt de alles doorborende kracht van de beschrijving voort. Hier is dus een schrijver, die niet pretendeert alwetend te zijn, niet een god die alles nog ten beste keert en die laat doorschemeren dat er op de ondergang van zijn held nog een happy end volgt, op de kruisiging een opstanding, maar iemand die voortdwaalt en niet weet hoe het zal aflopen. Dit boordevol zijn met een catastrofale werkelijkheid, die verstijving in een telkens terugkomende belevenis, die wereld als een spiegelbeeld, dat vanuit het ik weerspiegelt vindt artistiek een vorm die twee tegengestelden verenigt: een extreem lyrisch subjectivisme en een zakelijke berichtgeving. Uit het proza van Kleist en Stendhal, uit de synthese van hartstochtelijk egotisme en koude, protocollaire stijl wordt hier de uiterste consequentie getrokken. De held van Kafka, die altijd dezelfde is, net als bij Byron of bij Stendhal, is geen romantische held, maar een vertwijfelde kleine burger in de laatkapitalistische wereld. Hij zou zich wel willen conformeren aan de maatschappij en ja zeggen tegen het dagelijks leven, tegen gezin, huwelijk en beroep, maar het kan niet meer. De breuk is onherstelbaar: succes in het werk en geluk in het privé-leven, een maatschappelijke carrière en een humane persoonlijkheid zijn onverenigbaar geworden. Wie zich altijd maar afslooft in de duivelskring van succes in het werk, plichtsbesef en de wens tot zelfverwerkelijking door zich terug te trekken uit de maatschappij, die is zonder een sprong over zijn eigen schaduw niet meer te redden. Het kleinburgerlijk protest wordt in Kafka's werk van iedere romantiek ontdaan. De moralist die niet alleen zijn omgeving, maar ook zich zelf aanklaagt, verwerpt de schone schijn. In niet meer te verantwoorden situaties wordt toch verantwoording geëist, en het opgeven van elke romantische utopie.
Anders dan de meeste schrijvers van zijn generatie heeft Kafka zich telkens weer beziggehouden met het probleem van werk en beroep, dus met een beslissend probleem van de gemechaniseerde, geïndustrialiseerde wereld. Terugdeinzend voor de specialisatie, taylorisatie, voor de verbrokkeling van de arbeid, voelt Kafka, dat beroep en persoonlijkheid uit elkaar gaan groeien. De plichtsgetrouwe schrijver, die niet is opgewassen tegen het dubbelleven van beroep en schrijverschap, van het zich moeten bewijzen in zijn werk en het verlangen naar geluk, laat vele van zijn helden aan deze tweespalt ondergaan: zij kunnen een beroep dat zij als zinloos ervaren niet uitoefenen, ze raken door dat beroep, door de omstandigheden van hun medemens vervreemd en worden overmand door de vergeefsheid van hun pogingen.
In verhalen zoals Die Verwandlung of Der Landarzt zwelt dit motief aan tot een nachtmerrie, tot naar binnen gekeerde agressie, waarin het maatschappelijk defect wordt beleefd als een persoonlijk mislukken, als vage schuld.
Industrie-arbeiders kunnen de onvrede met hun werk, dat de persoonlijkheid desintegreert, door solidariteit te lijf gaan. De kleine burger, als hij tenminste niet in stompzinnigheid ten onder is gegaan, maar nog leeft en nog denkt, staat hulpeloos tegenover dit vacuüm. Hij is met een slecht geweten een slachtoffer van de maatschappij. In een maatschappelijke zwijnestal een fatsoenlijk mens te zijn, blijkt neer te komen op schuld. De plattelandsdokter, die naar zijn aard een geïsoleerd mens is, is overgeleverd aan de tragikomische tegenstrijdigheid van het idee, een helper te zijn voor een wijde omgeving en de erbarmelijkheid van zijn middelen. Hij houdt zich staande door de gedachte dat hij een helper is, stelt zich te weer tegen de berusting, is bereid zijn privé-leven op te offeren voor zijn beroepsethos en moet op een wrede manier tot het besef komen dat zijn inspanningen tevergeefs zijn. Het zou pedant zijn om van ieder droombeeld van Kafka te verlangen, dat het zich
| |
| |
duidelijk zou legitimeren en zijn dubbelzinnigheid zou prijsgeven. Toch mag men in de ‘bovenaardse paarden’, die uit de varkensstal opkomen, wel een fantastisch-melancholieke satire zien op idealen, die tot schrikbeelden zijn geworden en bij maatschappelijke situaties niet meer aansluiten: de categorische imperatief, het burgerlijk plichtsbesef en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid als het signaal klinkt. Alles begint met een ‘vals alarm van de nachtbel’. Dat valse alarm volgt de plattelandsdokter zonder het nader te onderzoeken; daarin berust een lid van een maatschappij die niet bereid is een helper te helpen, waarin het paard van een fatsoenlijk mens krepeert, en alleen fantomen, die opkomen uit een vervallen varkensstal als vervanging kunnen dienen. Het is de nachtmerrie van een schijver, niet het recept van een socioloog waarmee we het moeten doen. Met geen woord wordt gezegd: ‘Verdedig je, plattelandsdokter! Je hebt een levend paard nodig, geen ideologische drogbeelden!’ Maar als de spookpaarden, die op de heenweg zo snel hadden gelopen, hem na de dood van de patiënt zo langzaam en zo tegen hun zin terugslepen door de eindeloze sneeuw, horen we de klacht, het protest: ‘Naakt, blootgesteld aan de vorst van dit allerrampzaligste tijdperk, met een aardse wagen en bovenaardse paarden, zwerf ik, oude man, rond. Mijn pelsjas hangt achter de wagen, maar ik kan hem niet bereiken en niemand uit die beweeglijke troep patiënten steekt een vinger uit! Bedrogen! Bedrogen!’ Het is de klacht, het protest van iemand die bedrogen is over de waardigheid van zijn beroep, over de zin van zijn leven, de echo van het alarm dat van begin af aan vals was; niet een oproep tot revolutie, maar ook geen erkenning van de tijdsomstandigheden als een eeuwige ‘condition humaine’, nee, een verzet tegen de ijzige kou van ‘dit allerrampzaligste tijdperk’.
Ik matig mij niet aan het verhaal Der Landarzt, dat als moeilijk bekend staat, in een paar zinnen te interpreteren. Ik wilde alleen de voor Kafka belangrijke problematiek, waartoe het behoort, en de voor hem karakteristieke houding tussen protest en schuldgevoel laten zien. In zijn eigen gespletenheid tussen beroep, privé-leven en zelfverwerkelijking, in de tot zelfvernietiging drijvende problematiek van een man die alles wat hij doet serieus en moeilijk opneemt, heeft Kafka vorm gegeven aan een centraal probleem van dit ‘allerrampzaligste tijdperk’, van deze hem omknellende laat-burgerlijke wereld. Juist daardoor komt deze belangrijke schrijver tot het besef, dat zijn elementaire belevingen plaatsvervangend zijn voor elementaire problemen van zijn tijd, en dat hij in staat is uit de vele details die uit te kiezen, die voor een nog onontdekte, nog fragmentarische nieuwe werkelijkheid belangrijk zijn.
Ik sprak over het gevoel van medeplichtigheid, over het slechte geweten van een man, die niet accoord kan gaan met de dwaasheid van de laat-burgerlijke maatschappij, maar ook niet in staat is, revolterend de drempel van de wet te overschrijden. De duistere, opwindende, dikwijls misverstane parabel Vor dem Gesetz schijnt mij juist deze problematiek te weerspiegelen. De wet is niet meer iets levends, maar een versteende institutie, niet meer van deze tijd, alleen nog maar angstaanjagend. De deurwachter houdt het individu tegen, dat als individu naar binnen gelaten wil worden en zijn recht als mens zoekt. Hij dreigt met zijn macht, met de hiërarchie van de machthebbers: ‘Ik ben machtig. En ik ben nog pas de laagste wachter. Er staan van zaal tot zaal wachters, de een nog machtiger dan de ander...’ De zoeker laat zich intimideren. Het energieke individualisme uit de romantische periode, de houding van Byron, Shelley en Stendhal is verloren gegaan, de houding van een postrevolutionaire generatie, die wel niet meer hoopte de maatschappij omver te werpen, maar toch vastbesloten was die uit te dagen. De houding van de krachteloos gemaakte kleine burger, die zich onmachtig voelt tegenover opeenhopingen van machtsapparaten, is gehoorzaamheid,
| |
| |
de valse gehoorzaamheid, het passieve vraagen antwoordspel en tenslotte de poging de deurwachter om te kopen in plaats van hem opzij te schuiven en naar binnen te lopen door de deur, die gereserveerd is voor het individuele ik. Het individualisme van Prometheus is impotent geworden. Kafka beschrijft dit critisch. Het gedrag van de man die voor de deurwaarder capituleert wordt niet goedgekeurd. Men mag niet alles voor waar houden wat de wachter zegt. Nee, antwoordt de geestelijke in het grote twistgesprek, ‘je moet niet alles voor waar houden, je moet het enkel noodzakelijk achten’. Maar tegen deze poging van de machthebbers en hun ideologen om het bestaande, ook al is het niet meer waar, te rechtvaardigen omdat het noodzakelijk zou zijn, komt Jozef K. in verzet. ‘Armzalige mening,’ zegt K. ‘De leugen wordt tot wereldbeschouwing gemaakt.’ Maar K. ‘was te moe, om alle conclusies van het verhaal te kunnen overzien...’ De lezer echter wordt wél tot dergelijke conclusies aangespoord, en tot een ander gedrag, al is dat ook niet nauw omschreven. Uit parabels zoals die van de bouw van de Chinese muur of die van de zangeres Jozefine blijkt dat Kafka tenminste hoopte op de terugkeer van de mens tot zich zelf, tot een niet meer van hem vervreemde bestaanswet, niet door individualisme maar door een nieuwe gemeenschap. Hoe deze gemeenschap er uit zou zien bleef onzeker, maar het was geen hoop op een hiernamaals, maar het vermoeden dat het anders kon in déze wereld.
Ook in de fragmentarische roman Der Prozess gaat het om een aardse werkelijkheid. Als Goethes harpspeler de ‘hemelse machten’ aanklaagt: ‘Gij laat de arme schuldig worden, dan laat gij hem de pijn!’ geeft Kafka in deze roman ten antwoord, dat het geen hemelse, maar aardse machten zijn, die hem met schuld beladen. Maar het is niet meer, zoals in de romantische wereld van de harpenaar, van de mignons, de exaltatie van het gevoel, de uitdaging van de wet die tot schuld wordt, maar juist de verschraling van het gevoel: de
| |
| |
onderwerping aan de wet van de ambitieuze bourgeois-wereld, die succes in het beroep overwaardeert. Het smerige, corrupte, gedeformeerde machtsapparaat, dat Jozef K. ter verantwoording roept, deze slonzige, gedegenereerde justitie, die pretendeert de zedelijke wereldorde te vertegenwoordigen, is als een schrikwekkende karikatuur afgebeeld met de middelen van de fantastische satire. Maar deze verrotte buitenwereld correspondeert met Jozef K.'s verdorde persoonlijkheid. Jozef K. is niets anders dan een product van die buitenwereld, en omdat de maatschappij en het kleinburgerlijke ik in een zo luguber geworden werkelijkheid in elkaar grijpen, is hij, hoewel hij zich in het begin nog verdedigde, weerloos aan de machten overgeleverd. Als de twee heren in het zwart de ter dood veroordeelde komen halen, wordt het duidelijk gezegd: ‘K. liep met opgeheven hoofd tussen hen in, ze vormden nu met hun drieën zo'n eenheid, dat, als een van hen neergeslagen was, ze allen neergeslagen zouden zijn. Het was een eenheid, zoals bijna alleen door iets levenloos gevormd kan worden.’ Want als iets levenloos, als iets dat al bijna gestorven is, ziet Kafka de bourgeois-wereld en de daardoor aangegrepen mensen, die wel individueel protesteren, maar geen nieuwe gemeenschap vormen.
In onze gelederen hoort men dikwijls de vraag: Waarvoor hebben wij Kafka nodig? Is hij nuttig voor ons? Hoewel zo'n flauw utilitarisme principieel is af te wijzen - alsof het de functie van de kunst is om tot arbeid en een stralend optimisme aan te sporen - zou ik willen antwoorden: Ja, wij hebben Kafka nodig. We hebben hem niet alleen nodig omdat hij een groot schrijver is en de socialistische wereld geen enkele schrijver van zijn formaat zou moeten verwerpen, maar ook omdat hij aanspoort tot gepassioneerd nadenken over de problemen van de moderne werkelijkheid. Alleen al een standpuntbepaling ten opzichte van Kafka's werk is van belang en dwingt ons dieper en verfijnder te argumenteren. Wij zouden niet langer het visum moeten weigeren aan een schrijver, die origineler en alarmerender dan vele anderen de vervreemding, de Verdinglichung, de ontmenselijking in de laatkapitalistische wereld heeft geschetst. Zeker, hij is niet als optimist meegelopen in de lijkstoet van een catastrofale wereld, maar vol angst en vertwijfeling. Maar was er dan geen reden voor angst en vertwijfeling, zelfs in een tijd waaruit als grootste gebeurtenis de oktober-revolutie voortkwam? Waren er in deze revolutionaire periode niet twee verschrikkelijke wereldoorlogen, contrarevolutie, concentratiekampen, massale folteringen en gaskamers, een met de hoogste perfectie beoefend kannibalisme? Was het strijdig met de ideeën van het humanisme een maatschappij die de spot dreef met die ideeën in het vale licht van het inferno te verdoemen als anti-humaan en luguber, zonder er hoopvol aan toe te voegen: het zal allemaal wel goed komen?
Een schrijver is niet verplicht met voorstellen voor een oplossing te komen. Zijn vraagtekens betekenen dikwijls meer dan al te vaak en al te vet gedrukte uitroeptekens. Ook Hamlet blijft de oplossing schuldig, of moet Fortinbras een oplossing voorstellen: de soldaat tegen de denkende mens, het zwaard tegen de geest? En welke oplossingen heeft Stendhal te bieden, de grootste schrijver uit de romantische periode? En Thomas Mann, die zo dikwijls tegen Franz Kafka in het veld wordt gebracht? Door zijn totale negatie, door zijn onverbiddelijk: zo gaat het niet! daagt Kafka uit tot de negatie van de negatie. De enkeling, die zich alleen als individu tegen de machten verdedigt wordt altijd schuldig bevonden en door een onzichtbaar gerecht veroordeeld. Hij is niet in staat zich doeltreffend te verdedigen, het lot in onmachtige noodweer af te wenden, en in het slot van de heersers kan hij evenmin binnendringen, om door erkenning van een anti-humane, vijandige wereld haar erkenning te verkrijgen. Wie alleen een onbetekenend individu is, wie alleen als afschaduwing van maatschappelijke toestanden daartegen in verzet komt, is per definitie onmachtig en verloren. Zijn alleen-zijn, op
| |
| |
dat beslissende moment, is niet alleen zijn lot, maar ook zijn schuld. Zo heeft Kafka het gevoeld en op onthutsende wijze beschreven. Ondanks de neiging van de eenzame, te verabsoluteren wat maatschappelijk bepaald is, heeft hij de maatschappelijke realiteit niet getransponeerd in iets van een mystieke orde. Juist wij marxisten zouden het werk van een groot schrijver van dergelijke valse interpretaties moeten losmaken. Want het vooroordeel tegen Kafka berust niet op de tekst, maar op de interpretaties.
Het verwijt tegen Kafka is er uiteindelijk toe te herleiden, dat hij geen marxist was, dat hij de kracht van de arbeidersklasse, de uitwerking van de socialistische revolutie onderschatte.
Maar dat zou men Thomas Mann en andere tijdgenoten van Kafka evengoed kunnen verwijten, en daarmee zou men de kwaliteit van hun werk evenmin naar waarde schatten. In een wereld waarin zoveel tegenstrijdigheden in elkaar grijpen, is niet alleen een veelheid van artistieke methoden onontbeerlijk, maar is ook verscheidenheid van sociale en individuele standpunten onvermijdelijk. In de socialistische wereld worden terecht de werken van problematische schrijvers als Kleist en Dostojewskij heruitgegeven. Kafka te weigeren wat men aan hen gunt lijkt mij dwaasheid. Het is te hopen dat deze conferentie er wezenlijk toe bijdraagt, Kafka uit de sfeer van de koude oorlog te halen en zijn werk niet langer voor te behouden aan commentatoren, maar de socialistische lezer in handen te geven.
Ik doe een beroep op de socialistische wereld: haal het werk van Kafka terug uit zijn onvrijwillige ballingschap! Geef hem een verblijfsvergunning!
De Kafka-conferentie werd gehouden op 27 en 28 mei 1963 in het slot Liblice (Tsjecho-Slowakije). De lezingen voor deze conferentie/zijn gepubliceerd in de bundel Franz Kafka aus Prager Sicht, Prag, Academia Verlag, 1966, onder redactie van Dr. Eduard Goldstücker e.a. De vertaling is van Wim Raven.
|
|