| |
| |
| |
J.B. Charles Waarom daarom
1. Waarheen daarheen - waarom daarom. In de eerste jaargang van Maatstaf (1953-1954) publiceerde Bert Bakker een gedicht van mij dat ‘waarheen daarheen’ heet. Het daaropvolgende nummer opende hij met een editorial dat hij hiernaar ‘waarom daarom’ noemde. Hij is zijn blad daarna regelmatig onder deze titel blijven aanvoeren.
Ik hoop hier voortaan onder dezelfde titel over allerlei zaken opmerkingen te mogen maken, maar ik hoef niemand aan te voeren, ik wil alleen proberen zelf emotioneel niet dicht te slibben onder de algemene aanpassing van iedereen aan alles.
2. Interview. Martin van Amerongen kwam op bezoek voor een vraaggesprek, dat werd afgedrukt in Vrij Nederland van 24 november 1973. Martin heeft er mij geen woord in laten zeggen dat ik niet zelf gesproken heb - laat het zijn dat ik ergens cluster gezegd heb waar hij duster schrijft - maar op mijn praatstoel heb ik veel meer gezegd dan er op een bladzijde van vn kan, wel drie keer zoveel, en dat heeft toch een kurieus effekt gehad, als ik het artikel nu lees, en anders hebben mijn vrienden en mijn vijanden mij dat wel verteld. Martin is genoodzaakt geweest rozijnen uit een brood te verzamelen, maar er was een brood, althans er moet een brood geweest zijn, althans er is een struktuur waar alles wat ik gezegd heb in past en ik heb er behoefte aan de struktuur nog eens weer op te roepen. Misschien moet ik de dingen die ik vriendelijk gezegd heb of er uit gespuugd, in een andere volgorde zetten dan waarin de reeks van vragen ze geplaatst heeft. De gedachte aan dat werk boeit mijzelf nu al.
En verder zal ik, nu ik alleen ben, mijn mond houd maar de pen op papier zet, iets minder tieren, schelden en vloeken, maar wees van één ding verzekerd: ik trek niets terug.
3. Gevaarlijk. Ook niet dat van die Baader-Meinhof-groep. Jij zegt dat die gevaarlijk was. Dat zal wel. Ik vind alles in Duitsland gevaarlijk en het gevaarlijkst is de resurrektie, door de Verenigde Staten en de rest van de anti-socialistiese wereld opgeroepen, van het in wezen oude Duitsland, dat van Adenauer. Een Duitsland met een leger dat evenals dat van het Wilhelminiese Duitsland en het Duitsland van de fascisten bestemd is voor de oorlog tegen Oost-Europa. Ik vind alles minder schokkend dan het vooruitzicht dat deze keer niet alleen een handvol landverraders, maar alle nederlandse jongens zullen vechten onder duitse generaals. Maar Adenauer, de wederoprichter van de duitse Wehrmacht, was als burgemeester van Keulen door Hitler afgezet! zeg je. Hij was dus goed! O ja? Hij kreeg gedurende die afzetting door bemiddeling van zijn vriend Göring een pensioen van veertig duizend marken, wat in die tijd een enorm bedrag was. Hij had Göring dan ook bij de geboorte van diens kind een schilderij van Cranach geschonken, of laten schenken door de stad die hij als burgemeester kommandeerde. Het hangt nog in het huis van de weduwe Göring, die terecht met evenveel dankbaarheid aan Adenauer denkt als Washington doet. Adenauer, na de oorlog van de macht, adopteerde de oorlogsmisdadiger Heinrich Maria Globke, die zich van meet af aan en gedurende dertien jaren ergebenst voor Göring en Hitler had uitgesloofd. Hij diende daarna Adenauer veertien jaren. Het zal hem samen een aardig pensioen opgeleverd hebben. Ik had de voldoening in Berlijn bij zijn ter dood veroordeling - bij verstek, want de lummel is natuurlijk niet op komen dagen - aanwezig te zijn. Deze voldoening is niet getemperd door het feit dat Globke op zijn bed heeft kunnen
| |
| |
sterven, voor mij was het weloverwogen en rechtvaardige vonnis genoeg, vooral omdat het ook een vonnis was over Adenauer en de nieuwe duitse Wehrmacht en de Nato en het nieuwe oude Duitsland.
Er zijn jongere duitsers die anders zijn dan hun ouders en ooms waren en in wezen nog grotendeels zijn. Als die zich uiten door een Minister-President in het gezicht te slaan of door nog ergere dingen ben ik geneigd ondanks alles toch nog hoop te koesteren. Vandaar ook Baader-Meinhof.
4. Victimology. De duitse oorlogsveteranen in Jeruzalem 1973 op een kongres over ‘het slachtoffer van misdrijf’ de staat Israël en zijn leger geestdriftig te horen prijzen, is iets wat mij heeft geschokt. Als er kort daarna weer een paar duizend joodse en arabiese jongemannen kapotgeschoten moeten worden blijf ik mij niet genuanceerd uitdrukken, hoezeer beschaafde lieden mij dit na het vn-interview dringend aanbevelen toch te doen.
Ik had een knipsel bij me.
‘Premier Golda Meir heeft gisteren bij gelegenheid van een dag van nationale rouw ter herdenking van de gevallenen in de tweede wereldoorlog verklaard dat Israëls critici in het buitenland hun gemoraliseer tegen de Joodse staat zouden moeten afwegen naar de mate van de hulp die ze in de tweede wereldoorlog aan Joden hebben verleend.
“Als u geen hand voor hun behoud hebt uitgestoken, houdt uw preken dan voor u,” zei zij tijdens een plechtigheid in de kibboets Yad Mordechai aan de grens van Israël met de bezette strook van Gaza.’
Als Golda Meir uitmaakt dat zij geen moraliserende preken wenst aan te horen van de mensen die in de tijd van het Duitsland der nazi's geen poot voor de joden hebben uitgestoken, zou ik haar wel eens iets willen horen zeggen van het bezoek aan haar land van vleiers die destijds in zoverre wel een poot aan de joden hebben uitgestoken, al was het alleen maar door de gebieden te veroveren waar ze
| |
| |
konden worden gevangen en gedood. Ze hoeven echt niet allemaal de oven te hebben aangestoken.
En verder ben ik zo vrij de uitspraak van mevrouw Meir om te keren. Iemand die, toen heel Duitsland Heil Hitler brulde, zijn poten wel voor de vervolgden heeft uitgestoken mag dus met etiese preken komen. Ik ben namelijk aan het preken, al komt dat misschien niet zo bij u op. Ik heb vier joodse mensen in huis gehad totdat het gevaarlijker was zich bij ons te verstoppen dan niet onder te duiken.
Twee van hen waren aardig, twee niet. Fifty-fifty, een mooi gemiddelde voor elk volk, heb ik twintig jaar geleden geschreven, en dat zeg ik nog. Wij hebben in alle vier gevallen nieuwe adressen gevonden. Iemand die het verbergen en verzorgen van joodse kinderen, vrouwen en mannen in de duitse tijd heeft meegemaakt kan niet anders dan razend worden van het eerste boek van Weinreb. Ikzelf heb de delen ii en iii niet meer willen inzien, en verder hoef ik het bericht van de kommissie van onderzoek niet af te wachten.
Ik ben dus in de eerste week van september in Israël en ik heb er erg aardige mensen ontmoet, maar toen ik op een avond alleen ging eten in de Oude Stad maakte die op mij een mistroostige indruk: een bezette stad. Dan ken ik erg aardige studenten op het First International Seminar on Victimology. Studeren er ook arabieren op de Hebrew University? vraag ik. Jazeker, zo'n zevenhonderd. Het aantal komt mij erg groot voor. Wijs mij er hier eens een aan, zeg ik. Hier is er geeneen. Gegiechel. Haha, daar heb je New Left weer, zegt een kollega. Dat slaat op niks. Hij heeft mij eerder eens grijnzend bij een kwestie gevraagd: wat denkt het marxisme-leninisme hiervan?
5. Liesbeth. Al de mensen die bij Mies in de stoel gezeten hadden waren door de vara uitgenodigd voor een glas, in hotel de l'Europe.
Aan het einde van de avond waren er niet veel mensen meer en net toen ik vond dat ik ook maar op moest stappen maakte zich een zwartharige vrouw los uit een groepje dat mij had opgemerkt en kwam op mij af. Zij zei kwaad: zo, is Leiden er ook, en liet daar enkele ruzieachtige woorden over Nieuw Links op volgen. Maar meteen kwam een man uit het groepje haar terughalen en dat was Den Uyl.
Hij verontschuldigde zijn vrouw, maar ik moest wel begrijpen, zei hij, dat men zich toch wel terecht gehinderd, verdrietig en boos voelde door en op Nieuw Links enzo. Ik zie haar na een paar jaren terug in de Haagse Post bij het artikel van Adriaan Morriën, getiteld Het literaire leven van Joop den Uyl. Dezelfde kwaaie meid, maar ik heb niets tegen kwaaie meiden. Er blijven drie punten over die mij aan het denken houden, (a) Ik wens de echtgenoten van de hoofdrolspelers op het politieke toneel niet te kennen, (b) Dat gezanik over Nieuws Links, (c) De literaire smaak van onze minister-president.
Wij beginnen met (c), en als ik het al niet gedacht had: Den Uyl heeft volgens het interview precies de goeie boeken gelezen en vindt keurig op een rij de goeie boeken goed. Slauerhoff ‘vrij kompleet gelezen’. Kafka ‘ongeveer kompleet gelezen’. Waarom niet kompleet, jongen, als je ze zo geweldig vindt? Hou maar op. Je hebt je goede smaak laten zien, maar je had Kafka en Slauerhoff kompleet kunnen lezen en dat heb je niet gedaan. Misschien moest je wel erg nodig slagen in de maatschappij. ‘Literatuur wordt opgeborgen bij de onvolwassenheden, bij de zwakke sektor van de samenleving’. Dat kan niet van Adriaan zijn, dat moet de premier geformuleerd hebben. O, wat zou het een straf zijn ‘De kwadratuur van het aksent’ te moeten lezen, het essay waar Joop Liesbeth mee gefleurd heeft. Tenslotte een stukje eigenwijs gezeur dat ik hier laat volgen. Den Uyl heeft Bleekers Zomer gelezen. ‘Ja, wat vond ik daar nou van? Ik dacht: Er verandert toch niets in Nederland, want het heeft in zijn portrettering, in zijn benadering van een situatie, iets oerhollands: mannen met bretels en zweet. Het stamt rechtstreeks uit de school van het Hollands realisme anno 1910. Tegelijk toch wel
| |
| |
eigentijds doordat er de winst bij zit van een ironisering van de situatie.
Maar als je vraagt: wil je nou alles lezen van Mensje van Keulen? Nee, nee. Ik heb het even in z'n sympatieke ironiserende waarneming geproefd, maar voor 't moment is het ook even genoeg. Ja, en dat geldt ook een beetje voor wat ik de laatste jaren zo heb opgesnoven.’ Nu neem ik (a), (b) komt nog wel. Ik wens niet te weten of Den Uyl getrouwd is en ik wil een portret van hem kunnen bestuderen omdat hij toevallig mijn minister-president is, zonder gehinderd te worden door dat zwartachtige mens naast hem. Zou Liesbeth minister-president zijn, dan zou ik wensen dat het beeld van haar echtgenoot aan mij voorbijging. Het interesseert mij toch ook niet of minister Vorrink gehuwd is of gehuwd geweest, en met wie? Ik zou willen dat Dolle Mina eens aandacht aan dit aspekt van de vrouwendiskriminatie wijdde: je ziet geen rector magnificus optreden of er draaft een wijfje naast. Ik hoorde eens een dame vertellen over iets onnozels wat een paar decennia geleden gebeurd zou zijn. ‘Het was in het jaar dat ik rectorsvrouw was.’ Je houdt toch niet voor mogelijk dat zij in het openbaar altijd hun mannetjes bij zich zullen hebben wanneer er straks evenveel vrouwelijke rectoren, burgemeesters en ministers zullen zijn als manlijke? Ik weet niet of Luns getrouwd is, misschien wel, het is zelfs mogelijk dat hij een beschaafde vrouw heeft of een aardige, maar Luns heeft één verdienste: hij verwart de zaken niet, hij gunt het ons onze aandacht volkomen te konsentreren op zijn eigen gevaarlijke persoon.
6. New Left, zo word ik dus ook hier genoemd, nu glimlachend en schijnbaar goedhartig. Toen ik hier de eerste keer kwam, tien jaar geleden, heette ik een van de chassidim haolam, als ik het goed schrijf, het zou iets vriendelijks betekenen, ik weet niet wat. En ik bén nu verdomme helemaal niet new left, ik ben altijd geweest die ik was, waar halen de klootzakken die zich achter mijn rug om aan mijn rechterkant zijn gaan opstellen het lef vandaan mij new left te noemen? Ik heb Luns altijd veracht, verdacht en gevreesd. Zíj zijn new right, als er tóch gelabelled moet worden. In de tijd van de koude oorlog, in die van McCarthy en de jonge Nixon, is veel van wat in Nederland oud links was nieuw rechts geworden. Het was de tijd van een soort polarisatie; als je zei dat je niet geloofde dat de Russen hun troepen uitrustten om over Duitsland heen te lopen en Nederland te bezetten, loog je, om te beginnen, en was je een kommunist. Je had te bekennen dat je inzag wat de plannen van de Russen waren, dan was er tenminste nog een kans dat je je met een mengeling van opluchting en afschuw tot de ‘atlantiese’ kant kon bekeren. Er waren geen betere anti-kommunisten dan de eks-kommunisten.
Maar enkele onverantwoordelijke elementen die nochtans het lef hadden zich socialisten te blijven noemen lieten zich niet polariseren en hielden vol dat er een Derde Weg moest zijn. Ikzelf noemde dat in een artikel liever de Derde Positie, omdat je bij een weg een notie verlangt van waar die weg heen leidt. Naar de Vrede, zeiden zij, maar bij de Vrede kom je niet over een weg, de Vrede is onbereikbaar, tenzij in jezelf, als je met je uiteindelijke falen genoegen genomen hebt en de dood brutaal ‘kom maar op’ toeroept. Wij waren in de partij gehaat en werden uitgescholden door de eks-kommunisten en hun aanhang. Iemand vond het invektief ‘derde-wegger’ uit en mensen als Jacques Gans wisten dat op zichzelf onschuldige woord dermate aan te slijpen dat het gebruik ervan werd toegejuicht. Niet door de derde-weggers zelf natuurlijk. Vooral door de eks-kommunisten. Ik bedacht het woord ‘weervarken’ terug, waarmee ik iets bedoelde dat gevaarlijker was dan een weermannetje en minder angstaanjagend dan weerwolf. Niet dat zij niet graag met de weerwolven samenwerken en op hen rekenden: Adenauer was hun weerwolf. Alle fascistiese duitsers waren nog niet krankzinnig en de 't meest gewieksten die het eerst rekening gingen houden met het jammerlijke falen
| |
| |
van hun Führer plaatsten mannen als Adenauer achter de hand, voor na de katastrofe, zeer ten gerieve van de heersende krachten in Washington, Parijs en Portugal.
De koude oorlog woedt hevig en dan is er dat verhaal van de ondertekenaars van de verklaring van de Derde Weg die, voorzover zij lid van de partij waren, gedagvaard werden voor het hoofdbestuur van de pvda, in Den Haag in de vergaderruimte van hun partij. Ik herinner mij van mijn mede-gedagvaarden dominee Buskes, Guning, Donkersloot, maar er waren er een paar meer. En van de partij in de eerste plaats Vorrink en dan Kranenburg, maar daar waren er véél meer van. Ik zat naast Mozer, een man die ik sindsdien met het grootste wantrouwen gevolgd heb. Vorrink donderde en bliksemde. De arme Buskes kon het niet hebben, de verontwaardigde tranen barsten hem uit de ogen. Ik zei: als jullie zo door gaan zie ik jullie Spanje ook nog als bondgenoot tegen Rusland aksepteren, nou, dan ga ik weg. ‘Trek dan meteen je jassie maar an,’ zei mijn buurman.
Ik ben blij dat de pdva, mijn eerste en laatste politieke partij, na de aderlating van nieuw rechts enigszins hersteld is. Heb je Accent wel eens gelezen? Ik had er wel van gehoord en over gelezen, maar mijn eerste nummer heb ik nu, in november 1973, gekocht en gewetensvol gespeld. Het zal ook het laatste zijn. Het verbijstert je. Je diepste afkeer wordt nog ingehaald en voorbij gerend. Dat waren dus partijgenoten. Ik begrijp dat dat het tegenwoordige blad van de oude Drees is, een man op wie ik ooit gestemd heb, wat ik nu met gebogen hoofd beken, de man die met Luns regeerde (‘vader Willem’ noemt de Hese Hufter hem), de oude man die ik nooit meer wil aanhoren en van wie ik geen letter meer zal lezen.
7. Call them Ishmael. Vestdijk was door deze zin van drie woorden getroffen: een van de grootste romans uit de wereldliteratuur begint ermee. ‘Call me Ishmael,’ Herman Melville's Moby Dick. Daar dacht ik aan toen ik het
| |
| |
vorige jaar in september in Jerusalem was en op een middag toen de andere leden van het symposium een kibboets bekeken of trots lang godweetwaar gevoerd werden alleen door de oude stad zwierf. Ik kende die van de tijd dat het nog niet bezet was door het leger van Israel maar ik herkende het nauwelijks. Een bezette stad. Veel minder mensen, dat is juist de bedoeling, zo zeggen sommige Israëliërs voldaan, bedrukte mensen, mensen in afwachting, mensen die in hun eigen huis in de diaspora leven, zonen van Abraham maar dan van Ismaël, de underdog, bezet door de zonen van Israël, de jongere maar favoriete broer. Arabieren, Jordaniërs, Moabieten en Filistijnen. Call them Ishmael.
De vorige keer stak ik via de Mandelbaum Gate over naar de staat Israël. Nadat ik, van Amman gekomen, in 1963 of zo een week in het Jerusalem van Jordanië gewoond had. Dat was mij goed bevallen. Dikwijls had ik over niemandsland heen - prikkeldraad, schuttersstellingen aan beide kanten - naar het Israëliese Jerusalem gekeken. Het had mij aan Berlijn herinnerd in 1954, waar ik uit mijn hotel naar het Amerikaanse West-Berlijn-in-opbouw kon staren. Ik heb van mijn leven nog nooit naar een planeet of een komeet gekeken en voor de maanekspedities van enige jaren geleden heb ik nimmer de televisie aangezet, maar van één land naar het land van de vijand loeren heeft mij altijd gefascineerd, afgezien van de vraag van wie de vijand de vijand was, en waarom.
Muriel Spark heeft wel beschreven hoe die crossing destijds door de soldaten van beide kanten gedramatiseerd werd, dat hoef ik niet meer te doen, maar gek was het wel, veel gekker dan Check Point Charley. Je moest zorgen dat je twee paspoorten had en er voor zorgen dat je het goede liet zien. De Mandelbaum Gate is er overigens niet meer en ik was nu bij Lodz het land binnengevlogen, maar op een middag toen alle Duitse luitenants, pantsergrenadiers en ss-ers onder de kongressisten, voorzover ze ten minste van mijn leeftijd waren, - er waren veel Duitsers, er was ook een Ritter-kreutzträger onder - op een vrije middag Israël gingen bewonderen trok ik op mijn eentje de oude stad weer binnen. Nu van de andere kant. Het treft mij dat dit drie korte a-klanken waren in deze zin van vijf woorden. Dat was het dat mij de klap gaf. Weer vijf, en nu eenlettergrepige woorden, in een zin van acht. Dat moet iets betekenen, want alles betekent wat.
Een droeve stad, een bezette stad. Ik zocht het hoogste punt op en keek naar Jordanië en dacht langs Gethsemane Bethlehem te zien liggen. Wat ik net gelezen had was wat Dayan gezegd had. ‘We bouwen dit vol met huizen tot één metropolis, Jerusalem!’ Waar moeten de zonen van Ismaël dan heen, meneer de generalissimus? ‘Die kunnen burger van Israël worden of weggaan, hoezo?’ En deze uitspraak, dwars tegen een teruggave van de veroverde gebieden in betekent dat de Arabieren beter maar weer kunnen gaan vechten, al zullen ze het weer verliezen, want Amerika is Amerika. Call it war, dacht ik in september 1973. Het zal wel weer niet langer dan twee of drie dagen duren, dacht ik; daar verkeek ik mij dan een klein beetje op. Nu keek ik in de bezette stad naar Arabieren. Zij keken niet terug. Call them Ishmael, ja, call them Ismaël.
8. De oorlog. De oorlog is helemaal niet over en voor hen die dit een onaangename uitspraak vinden voeg ik er aan toe, dat het ook nog dezelfde oorlog is. De oorlog van racisten, hebbers en nemers.
9. De Grootmoeftie. Zo, zei mijn vriend de zionist, ik sta dus volgens jou aan de kant van Rhodesië en Portugal en Nixon. Dan stel ik vast aan welke kant jij staat: aan die van de Grootmoefti van Jerusalem!
Het werd snedig gezegd, maar is het juist? Misschien weet niet iedereen meer wie deze Grootmoefti geweest is. Een moefti is de hoogste geestelijke leider in elke Mohammedaanse stad en de Grootmoefti die mijn vriend bedoelde was een zekere Mohammed Enim El Hoesseini, moefti van Jerusalem, die zich de
| |
| |
titel Grootmoefti toeëigende. Ik wil mijn vriend graag het volle pond geven: Mohammed Enim was een felle anti-zionist en had uitermate de pest aan de Engelsen, dat heeft namelijk alles met elkaar te maken. Hij haatte wat hij als de bedreigers van zijn volk en zijn land zag - en dat kan men nog niet onfatsoenlijk achten. Ik vind hem in zoverre zelfs een inzichtrijke patriot. Hij organiseerde Palestijns verzet tegen het Engelse mandaats-bestuur, want dat vertrouwde hij niet - waar hij, zoals zou blijken, volmaakt gelijk in had. Hij is gevangen genomen door de Engelsen, gevlucht, maar werd als anti-zionist alleen feller.
Al heeft hij voorzien wat er voor zijn volk in het vat zat, dat neemt niet weg dat zijn doorslaan naar de aanbidding van Mussolini en Hitler hem tot een bar foute man maakte: deze fascist zocht zijn hoop bij de Duivel om de vijand, in wie hij Beëlzebub meende te herkennen, te bestrijden. Eenzelfde soort man dus als mijn voornaamste kollega's in Israël: zij beminnen Rhodesië, Portugal, Zuid-Afrika en Spanje (waar een van hen mij in Madrid aan de fascist Del Rosas verried) omdat zij denken daar nut van te beleven. De Grootmoefti, deze zoon van Abraham via Ismaël, is precies zo'n man als Israel Drapkin, zoon van Abraham via Israël. Een Derde Positie zien zij niet, erkennen zij niet en staan zij niemand toe.
En ik ben een Derdewegger, jawel. Dat betekent dat ik evenveel voel voor de rechten van de kinderen van Ismaël als voor die van Israël. Dat betekent dat ik evenzeer schijt heb aan Groot Israël als aan Groot Duitsland. Dat betekent dat sommigen mij aangeven als antisemiet of aanbrengen als kommunist, terwijl de anderen zich ooit beijverden mij, als aktieve verzetter tegen het antisemitisme, dood te schieten.
10. De oplossing. Op 31 december 1973 leest men van Sicco Mansholt, oud-voorzitter van de Europese Kommissie, de volgende woorden weergegeven uit een radiogesprek. Ik heb zaterdagmorgen zelf meegeluisterd en kan getuigen dat zij zijn uitgesproken. ‘Ik herinner mij als lid van de Europese Commissie, dat wij voorstellen hebben gedaan om het Palestijnse vraagstuk duurzaam tot een oplossing te brengen door ontwikkelingsprogramma's op te stellen, door voeding te brengen, en ook scholing e.d. Ik heb het diep betreurd dat dit geweigerd is door de Arabische landen, geweigerd door Jordanië, geweigerd door Egypte. Want het Palestijnse vraagstuk mocht niet worden opgelost,’ aldus dr. Mansholt. Hij voegde er aan toe, dat de zaak lang geheim is gebleven, maar dat het goed is dat het nu eens bekend wordt. Het bericht is in alle kranten die ik zie hetzelfde. Er staat overal in grote letters boven dat onthuld is dat de Arabiese landen geweigerd hebben het Palestijnse vraagstuk op te lossen.
Het is van belang het opschrift en de inhoud van de openbaarmaking nog eens nauwkeurig te lezen, na vooraf te hebben vastgesteld wat de oplossing is van de kwestie van de Palestijnen. Het probleem van de Palestijnen is opgelost:
- als zij kunnen wonen in het land waar zij geboren zijn of |
- op de grond waar hun niet vrijwillig vertrokken ouders en grootouders woonden |
- en als zij sociaal en nationaal volledig gelijkgesteld worden met andere bewoners van Palestina, of dat nu Kanaän heet of Israël. |
Als Mansholt bedoelt dat de oplossing van dit Palestijnse probleem in voorstellen van de Europese Kommissie gepresenteerd is, maar afgeslagen door de Arabiese landen, dan wil ik daar de bijzonderheden over horen en zal ik mijn standpunt over het konflikt in het land Kanaän grondig wijzigen. Dr. Israël Shahak, geboren in Polen, via het ghetto in Warschau en via Bergen Belsen naar Jerusalem, waar hij les gaf aan de Hebrew University, heeft voor u, dr. Mansholt, een lijst gepubliceerd waarvan ik de totalen noem:
Arabiese dorpen in Palestina vóór 1948 |
- 475 |
Arabiese dorpen nu |
- 90 |
Arabiese dorpen verwoest |
- 385 |
| |
| |
Was uw oplossing de wederopbouw van die verwoeste dorpen op de grond van de bewoners, dr. Mansholt? Als de oud-voorzitter van de Europese Kommissie alleen bedoelt dat programma's opgesteld zijn voor scholing, voeding en ontwikkeling van de Palestijnse vluchtelingen, verlang ik van dr. Sicco Mansholt dat hij het valse bericht in de Nederlandse pers van de laatste dag van 1973 als opinie-vervalsend en ophitsend desavoueert.
11. Hoe lang is het nu geleden? Eenentwintig jaar. Is het waar gebeurd? Het is waar gebeurd. Gedurende de eerste periode waarin ik in Noordwijk woonde, september 1952, dat Bert over de idee van het nieuwe tijdschrift bij me kwam. Hij polste enkele mensen, maar hij kwam mij in januari 1953 vertellen dat A niet met B had willen werken, enzovoort, en daarom had hij besloten zelf de redakteur te worden. Zijn tweede man, achter de schermen, zo noemde hij het, zou Nijhoff zijn, die wilde wel het Ten Geleide schrijven maar dan niet meer, had die gezegd, maar hij had nog wel een paar oude dingen liggen. Op de avond van de 25-ste januari 1953 hebben Nijhoff en Bert het eerste nummer samengesteld. Het Ten Geleide was nog niet klaar. Hij heeft het mij binnen veertien dagen beloofd, zei Bert. Nee, zei Victorine, daar zou ik niet op rekenen. Dan is Pom er niet meer. Nijhoff, die jaren geleden een hartinfarkt gehad had, was goed gezond.
Bert vertrouwde me toe dat Nijhoff één andere auteur beslist van het nieuwe blad wilde uitsluiten en tot mijn verbazing was dat Vestdijk. Waarom? Daarom. Vestdijk was voor mij een hele grote man. Hij had in 1943 het gedicht De Zwanen gestuurd voor De Volièrereeks. Wij waren trots. Waarom wil Nijhoff Vestdijk niet? Die schrijft al in alle andere bladen, zegt Bert. Dat was niet waar. Ik weet nu waarom Vestdijk niet mee mocht doen. Er was een tijd geweest waarop Nijhoff Vestdijk bijna elke week kwam opzoeken, maar er was iets tussen gekomen. Wat dan? Het heeft iets te maken met taartjes maar verder heb ik beloofd het niet te vertellen.
Aan de andere kant schreef Vestdijk wel in véél bladen, wij hadden hem zelfs redakteur van Podium gemaakt. Ik herinner mij trouwens maar één van de vergaderingen van de Podium-redaktie waar Vestdijk bij aanwezig was: in Americain en ik denk dat dat de enige keer was. Je zou zeggen dat wij verlegen waren in het gezelschap van de grote man, maar merkwaardig genoeg was hij het.
Toen stierf Nijhoff op 26 januari 1953, dus de dag nadat hij met Bert het eerste nummer vastgesteld had, het is waar gebeurd.
Ik had Bert intussen gedurende vier maanden bijna niet gezien en ik nam al aan ook door Nijhoff uit het Maatstaf-elftal te zijn verwijderd, maar na Nijhoffs dood zag ik Bert gauw terug en totdat het einde van diens tweede huwelijk daagde werd ik, durf ik wel zeggen, zijn tweede man.
12. Level. Hoe moest het nieuwe blad heten? Kijk es hier, zei Vic, je wilt je niet in de richtingenstrijd mengen, je neemt alles op wat genoeg level heeft, noem het level. In het nederlands dan maatstaf. Noem het Maatstaf! Dat gebeurde.
Bert vroeg mij spoedig na de dood van Nijhoff of ik hem wilde meenemen naar Vestdijk: de ban was gebroken. Ik, die Vestdijk overigens maar enkele keren bezocht had, deed het graag en we togen naar Doorn, waar Bert, terecht overigens, ‘meneer Vestdijk’ zei, maar ik herinner mij wel dat het mij opviel dat hij hoogstens drie weken later vertelde weer bij ‘Simon’ op bezoek te zijn geweest. Ikzelf ben er nog eens geweest met Geert L. voor een film over Rumeiland - of zo; dat er een film moest komen van een van zijn romans was het idee van mijn vriend Parsech - en daarna, geloof ik, niet meer. Ik hoorde alles altijd wel van Bert, die had in Vestdijk weer een nieuwe bron aangeboord, logies, hij was uitgever. Geert liet mij trouwens later strikt vertrouwelijk Simons brief lezen die iedereen nu kent uit Het Parool (19 jan. 1974). Hij hield het meest van Geert.
| |
| |
De brief eindigde met: Bewaar vooral deze brief. In één van de dingen die hij mij eens schreef zei hij: Ze hebben mij geshocked; weet je hoe dat is? Je zou willen dat je je depressie terug had. De verschrikkelijkste zin die ik ooit gelezen heb staat in de brief aan Geert, het is een klein gebed: Rotzak, als je bestaat, neem dan deze zwijnerij van me af.
|
|