man, een goede man. Hij zei alles omgekeerd. De enige die niet gek was in 't orkest.
Hij komt op een repetitie, 's ochtends om half tien, na natuurlijk een hele nacht te zijn doorgezakt, naar Mohammed Ali gekeken en zo, en hij gaapt tijdens de repetitie.
Haitink, die toch al de pik op hem had, tikt af en zegt: ‘Meneer S. zit te gapen. Mooi is dat. Ik vind u onbeschoft, meneer!’
George wordt des duivels: ‘Als hier iemand onbeschoft is, dan ben ik dat niet! Ik zit hier als een galeislaaf aan mijn cello geketend...’ Enzovoort.
En zo is het. Het is niet eerlijk. Achterin wordt dezelfde partij gespeeld.
Stel je het volgende voor, een goed orkest speelt een Symphonie van Mozart. De paukenist doet pom, pom-pom en een blazer maakt een fout.
Een jonge muzikant, nét bij 't orkest, draait zich om en kijkt naar de blazer. In de pauze komt een oudere collega naast hem staan en sist: ‘Als je dat nog één keer flikt, draai ik je kop van je romp.’
Want dat mag helemaal niet. Het publiek hoort die foute noot, en als er dan zo'n rij musici rustig de zaal in blijft kijken denken ze: ik heb me zeker vergist. Maar als er een omkijkt...
Dat is een ijzeren wet. Bovendien is het meekijken in de richting van de dirigent verraad, en je verraadt elkaar niet.
Als de dirigent tegen de vier blazers zegt: ‘Bij cijfer k. staat toch een as in uw partituur?’ dan geeft niemand antwoord. Zij én de dirigent weten ook wel dat er eentje een a geblazen heeft. De dirigent kan vragen wat hij wil, maar dat rijtje kijkt hem strak aan, en houden de mondjes dicht. Ze hebben natuurlijk wel de pest in, maar verraad is er niet bij.
Vaak is zo'n stuk een trapeze-nummer. Een nummer op de slappe draad. Alles wat goed klinkt gaat per ongeluk. Wanneer iemand zou zeggen: ‘Speelt u dat eens alleen!’ dat kán niet. Als er in een theater iets mis gaat, is het die en die die fout zit, die z'n rol niet kent. Het is duidelijk aanwijsbaar.
Dat is het erge, zo'n rij blazers is zo waanzinnig gevoelig (bij goede muziek dan), en dus zo licht te raken. Elk ogenblik kunnen ze van de draad vallen.
En wat doen ze? Ze maken muziek. En muziek heeft nergens iets mee te maken. Het hoort nergens bij, alleen als er woorden bij gezongen worden. Anders niet. Hoe kan je dan in godsnaam meeleven met de inpaksters van Verkade? Zelfs bij een vrolijk stuk zat er laatst een mevrouw de hele avond te snikken in de zaal (haar zoon, die in Indonesië sneuvelde placht dat altijd te studeren...)
De stemming is vrij.
En dan komen we weer terug op de geschiedvervalsing, wanneer je Bach of Vivaldi etc. naspeelt op hedendaagse muziekinstrumenten, ongeveer zoals de Swingle Singers.
Eigenlijk moet je een reproduktie geven van hoe het geklonken heeft. Anders moet je gaan componeren, en niet uitvoeren. Zo blijft het een falsifikatie. Bach speelde op een clavecimbel. Of hij hield op met schrijven. Neem nu een houten blaasinstrument; dat toont een enorme technische ontwikkeling, en het is maar de vraag of Bach dat mooi zou vinden, want er is vaak kraak noch smaak aan. De primitieve instrumenten klinken vaak veel mooier, maar onze smaak is totaal anders. Wij willen dat het gaaf en vlekkeloos klinkt, terwijl de opzet misschien was dat je hoorde hoe moeilijk een bepaald stukje was, of zo'n loopje. Je hoort het niet meer. Hoge noten voor houten blaasinstrumenten waren vroeger zeer spektakulair.
Nu gaan ze met gemak vijf noten hoger. De gein is dus wel van zo'n passage af. Dus je zou eigenlijk op die oude spullen moeten spelen, met een explicatie in het Programma.
We zijn ook bedorven door de grammofoonplaten.
Alles gaat sneller, en iedere solist denkt, Jezus Christus, ik kan het nooit zoals op de plaat. Het verpest het begrip van muziek. De perfecte solist speelt op een concert tien fouten, dat is de praktijk.