Maatstaf. Jaargang 22
(1974)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
E. Kummer De list van de romanEén ding staat vast voor Grivel, ‘producent’ van ‘Production de l'intérêt romanesque’Ga naar eind1: de roman is een ideologisch instrument in dienst van de heersende klasse, maar de ‘konsument’ weet dit niet, want de funktie van de roman wordt gekamoufleerd. Dit nu probeert hij met behulp van een indrukwekkende kennis van informatietheorie, sociologie, structuralisme, semiologie, romantechnieken waar te maken. Bovendien illustreert hij deze stelling aan de hand van een groot aantal franse romans uit de periode 1870-1880, periode waaraan we niet zomaar voorbij kunnen gaan. Het zijn jaren geweest van geweld en konflikten die de Franse maatschappij van toen flink op zijn kop hebben gezet. De verpletterende nederlaag tegen Duitsland, het bloedbad van de Commune, het moeizaam tot stand komen van de derde republiek met zijn positivistische en frisse antiklerikale ideologie, steunend op een nieuwe politieke clientèle van middle- en lower middle class, dat alles kan voor de roman en de kritiek van die tijd niet onopgemerkt zijn gebleven. De schrik voor de communard, de egalistische, kollektivistische, federalistische Parijse revolutionair zat bij de bezittende klasse en de niet kolchoosrijpe boer nog stevig in de benen. Dat zijn momenten waarop de autocensuur van de heersende groep op een iets lager pitje gaat branden en de hypocrisie zich doorzichtig toont: de boef is een grote boef en als het maar even kan een grote rooie boef, de held is van gesponnen suiker, braaf, gloeiend van liefde voor het privébezit. Daarom is die keuze van Grivel nog zo gek niet, en toont dat hele corpus zich buitengewoon geschikt om het mechanisme, vaak schematisch en simplistisch, van de roman op te sporen. Zonder kunst en vliegwerk kan hij ons met de vinger de grens van schijn en werkelijkheid van de roman, of, laten we vooral niet achterblijven, van oppervlakte- en dieptestruktuur, aanwijzen. Zo ontstaat een ‘dialektiek’ van de teksten van toen met die van nu en moet het ons duidelijk worden dat wat voor die tijd gold, ook voor nu opgaat. Per slot van rekening verwijzen alle teksten naar de Algemene Moedertekst, de tekst. Voor een zo helder mogelijk inzicht in de Griveliaanse visie op de roman en zijn funktie ten opzichte van de lezer en zijn plaats in onze maatschappij, lijkt 't mij het beste uit te gaan van zijn schema ‘overdracht van romaninformatie’ (259, 260). Nu, als de roman een ideologisch versterkende funktie heeft, dan is het vanzelfsprekend dat auteur, tekst en lezer iets met die ideologie te maken hebben. Grivel spreekt over een ‘ideologische kode’, bron van het schrijven. ‘Kode’ omvat objektieve ideologische informaties, universele kategorieën waarnaar die ideologische informaties verwijzen en tevens het archetype. ‘Ideologie’ wordt helemaal in de betekenis van Althusser, de franse strukturalistische marxist, gehanteerd: een voorstelling van denkbeeldige relaties van mensen met hun ware levensvoorwaarden. Haar (ideologie) funktie is een vorm van denken voort te brengen die in de allereerste plaats in dienst moet staan van de gevestigde orde, ten gunste van de heersende klasse. Dat denken moet op een natuurlijke wijze geïntegreerd worden (dat is o.a. de taak van de roman) en heeft tot resultaat dat de mens een ‘vision’ krijgt waardoor hij de realiteit als door een ‘sluier’ ziet, een ‘ideologisch oog’. Het antagonistisch karakter van onze maatschappij, de klassestrijd - de enige realiteit - wordt zodoende op een handige manier weggemanipuleerd. | |
[pagina 45]
| |
De ideologie funktioneert in het onderbewuste van de mens en manifesteert zich in voorstellingen en koncepten die zich als strukturen opdringen. Nu zal die ideologische kode zich niet zo maar in het boek openbaren, zij heeft een eigen tekstuele vorm die door Grivel ‘archetype’ genoemd wordt, een gereduceerde en gefragmenteerde vorm. Het archetype manifesteert zich als een heel systeem van relaties, gedragingen, gebeurtenissen, waarden. Het verhaal krijgt pas zijn betekenis door de breuk, de afwijking, het buitengewone. De lelieblanke maagd, dochter van een hardwerkende, oppassende Franse middenstander, verloofd en wel, ontmoet als zij haar dagelijkse wandeling maakt de glibberige verleider, specialist in het ontmaagden, dus niet braaf. Het archetype schrijft ons voor dat wij met onze tengels van de lelieblanke maagd moeten afblijven. Het buitengewone wordt door de lezer als storend ervaren en produceert belangstelling. Deze afwijking van de archetypale basis wordt als negatief gekenmerkt, maar werkt versterkend voor het archetype zelf. Is de boosdoener eenmaal gestraft, en de held beloond, dan zal het archetype geïntegreerd worden en kan de lezer een bevrijdend oef loslaten. Raadsel en suspence hebben een vertragende werking, rekken het verhaal en vergroten de belangstelling. Drama is dan een soort verzamelterm voor al datgene wat in de roman een ontkenning betekent van het archetype. Nu noemt Grivel de breuk en het slot van de roman: kommunikatie. Met het archetype wordt de eerste informatie verstrekt, wel gekamoufleerd, maar toch informatie. Drama geeft de tweede informatie. Maar waar het nu om draait is dat de roman het spel niet eerlijk speelt. Al eerder in zijn boek heeft Grivel in een analyse van de basisstruktuur van het verhaal vastgesteld dat de roman steeds probeert de funktie van kategorieën als tijd, ruimte en personages te verhullen. Het gaat erom de lezer er van af te houden, fiktie als fiktie te zien. De | |
[pagina 46]
| |
tekst wil hem konstant de illusie geven dat het verhaal zich in de realiteit afspeelt. Vandaar dat ‘waarschijnlijkheid’ zo'n voornaam punt is, het is de tekst er alles aan gelegen geaksepteerd te worden, maar op een manier die het kunstmatige van het boek krampachtig wegmoffelt. Want voor wie de funktie van de roman doorheeft is het een gesloten tekst die alleen in schijn de realiteit weerspiegelt. De lezer, getraind door school, en voorzien van een overeenstemmende ideologische kode, heeft geen oog voor het werkelijke mechanisme van het drama en de boodschap die het hem opdringt en daardoor zal hij alleen die realiteit zien die het archetype door middel van het waarschijnlijkheidsproces aanbiedt. De ‘echte’ realiteit laat zich makkelijk raden: de klassestrijd in de kapitalistische maatschappij. Maar hoe verloopt nu de werkelijke informatie? De tekst heeft, nog altijd volgens Grivel, verschillende intentie-niveau's, waarvan de laatste door de andere verborgen gehouden wordt. Uiteindelijk heeft de roman slechts één doel: door middel van belangstelling een informatie weer te geven die niet op het niveau van het verhaal zelf werkt, want binnen de grenzen van het verhaal vinden we een redundantie en is de informatie gelijk aan nul. Nu heeft Grivel al vastgesteld dat de roman op het niveau van de ideologie werkt, zijn heimelijk doel is het archetype te versterken en daardoor de ideologie van de heersende klasse een ruggesteuntje te geven. In dat kader is de informatie niet nul, integendeel, zij is veel evidenter, veel sterker geworden. Meer kan de dominerende klasse, en ik zou er bijna aan toevoegen: de produktieverhoudingen, niet vragen. Dit zijn ijzeren wetten, waar niet aan te ontkomen valt, naar het schijnt. Met het genre zit je vast aan de waarschijnlijkheidsgraad, die weer het gevolg is van het verhullen van de werkelijkheid, wat weer het gevolg is van het antagonistisch karakter van de maatschappij dat verhuld moet worden, en dat komt door het karakter van onze sociale en economische verhoudingen. De roman beeldt bijvoorbeeld het werkelijke antagonisme van onze maatschappij, de klassestrijd, uit door middel van een fiktief antagonisme, de strijd tussen individuen. Het probleem wordt gepsychologiseerd en daardoor onschadelijk gemaakt. De tekst manipuleert de lezer zodat die denkt dat wat hij leest realiteit is. Zo'n proces als genre is niet op te heffen, want dan zou de roman geen roman meer zijn. Grivel blijft konsekwent en ontkent dat er enige mogelijkheid bestaat het romangenre fundamenteel te doorbreken. Er zal nooit proletarische literatuur bestaan die niet aan het vergiftigingsproces van de lezer zijn steentje zal bijdragen. Er is geen avantgardistische literatuur mogelijk die de roman te slim af is, de negatie van het verhaal bij Rimbaud, Mallarmé, Maldoror komt uit de hoek van de poëzie. En Grivel die soms voor niets staat, rondt het hele probleem af door te poneren: de roman is een ideologisch werktuig, in staat op alle niveau's een unieke archetypale belangstelling te wekken; het genre overstemt elk programma, zelfs als dat revolutionair is. Vernieuwing van het genre moet als een voortdurende aanpassing opgevat worden, het genre wordt door de vernieuwing tot vervelens toe herhaald. Nu is Grivel niet op zijn achterhoofd gevallen, hij begrijpt dat zulke uitspraken, vaak steunend op nogal eenvoudig naturalistisch materiaal, niet zo overtuigend klinken, dat er ook nog zo iets als evolutie (als er dan geen revolutie) bestaat, dat gelijktijdig en historisch alle variaties mogelijk zijn, al zullen ze volgens zijn zeggen binnen het genre blijven. Hij geeft ook ruiterlijk toe, dat de ideologische uitdrukkingsmogelijkheden slijten, iets wat bij elk informatiesysteem schijnt te gebeuren; dit proces maakt vernieuwing noodzakelijk, maar de basiskode zal hetzelfde blijven. Begrijpelijk dat Grivel tot de slotsom komt dat het theoretisch ondenkbaar is dat in een klasseloze maatschappij romanliteratuur bestaat. In zo'n maatschappij zou literatuur geen enkel nut hebben, geen belangstelling wekken. Dat vind ik droef, want ik houd van romans en ik wil hartstochtelijk een klasseloze maat- | |
[pagina 47]
| |
schappij. Grivels taalgebruik en stijl schijnen veel mensen een gevoel van oprispingen gegeven te hebben: hij schrijft barok, gebruikt de waanzinnigste neologismen, de tekst had, naar voorzichtige schatting van sommigen, op z'n minst tot de helft teruggebracht kunnen worden. Het zijn voor mij weinig steekhoudende argumenten, de wetenschappelijkheid heeft tot nu toe meestal een worsterig gekonstipeerd taaltje weten te produceren waarvan de onleesbaarheid door de invloed van de linguïstiek met de dag groter wordt. Hij, Grivel, wil overtuigen, dat vind ik prima. Hij hoort meer tot het genre ‘écrivain-écrivant’: de taal is voor hem zowel kommunikatief als magisch, zoals je dat wel meer vindt bij de aanhangers van de klub van gedoemde kritici. Al schrijvend over de Schriftuur schrijven ze over hun eigen schriftuur, nou ja, iets dergelijks. Overigens biedt dat schrijven van hem natuurlijk zowel voor- als nadelen: bij passages waarin de meest banale opmerkingen (daar schijn je nu eenmaal in proefschriften niet aan te ontkomen) op een bezwerende manier aan de man gebracht moeten worden beginnen je oogleden kiloos te wegen, maar raakt hij op dreef (vooral in het laatste gedeelte van zijn boek), dan lees je met klamme handen en rooie puntoortjes. Dat gebeurde mij tenminste en ik was bereid meteen de straat op te stormen om de eerste de beste liberale bourgeois een knal voor z'n hersens te verkopen. Het is er niet van gekomen. Blijven de vragen, de diepe rimpels in het hoge voorhoofd. Naast de al te schematische en daardoor in mijn ogen verwarrende indeling kode - ideologie - archetype - universalia -, moet ik ernstig bezwaar maken tegen het opsplitsen van lezers in twee kategorieën: zij die de list van de roman wél doorhebben en zij die dat niet doorhebben, om dan glashard vol te houden dat de roman nooit subversief kan zijn. Als ik de list doorheb, zou ik er iets aan kunnen doen. Bovendien blijf ik in m'n maag zitten met die ‘informatie’ die in het onbewuste de ideologie van de lezer versterkt, meer evident maakt; dat gescharrel met het onbewuste waar je dingen in kunt meten, vind ik griezelig. Het zijn uiterst vage aanduidingen die theoretisch wankel staan. Zo'n model blijft onkontroleerbaar, gekleurd door onze sympathie voor de zaak, Waar ik haastig aan toevoeg dat ik heel ver met Grivel kan meevoelen. Meevoelen, meedenken, maar niet meebewijzen. Misschien zijn daar ook geen sluitende uitspraken over te doen. Misschien is er geen literatuurwétenschap mogelijk? Ik lig er niet wakker van. Een ding dat zeker is, zowel voor Grivel als voor mij: er zijn mensen die uitbuiten en die uitgebuit worden, dat is de realiteit, daar helpt geen lieve Popper aan. |
|