Maatstaf. Jaargang 22(1974)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Anton Hermus Gedichten Het sterfhuis Roestbruin [...] deze herfst. Gerrit Achterberg. Eenvoudige landarbeider. Zie emmes gaan: langs bergen en langs dalen; bezij muziek en ijscoboeren - zijn knapzak zuiverzwaar van romantiek. Zeg eens beste man, waarheen voert de onophoud'lijke reis zonder weerga? Een zucht, hij laat iets vallen. Iets zwaarmoedigs. Landlust Zoo angstig rustig [...], zoo blinkend en helder en gezond en mooi. E. du Perron. Velerlei veldvogels te veld vandaag. Ach, het veld. Wat weid gans mijn borst op van bonte pracht; een maarschalk van hondse kracht. Voel! Wat ruiken niet de kruiden om het hardst. Pothuiden en molshopen, draakspot en vuurblad zijn er te kust en te klad. [pagina 43] [p. 43] Nog slaan de hazen zich dapper door sla- en krootgelag. Doch daar juicht reeds de daverklapper der jagerman dwars door d'och- tendse Octoberdamp. Hier breekt des dichters hart. Doods. Het smeekt. (Uit: ‘Zestien sobere sonnetten’). Salon majella Wat nu? Ja, wat nu! G. Tolen. Men zit hier gans' middag op broze stoeltjes. G'lach kaatst g'lijk een holle bal op goudbrokaat. - Hoe smal is toch het aanbod: ‘Sterkt u door soes of suik'rwerk’. Hoe je het wendt en keert, of het baat dan wel deert; gebak bij de kof-fie streelt tors' tongen voor drie. Doch hoe je 't ook bekijkt ov'ral is narigheid; maar een reep bij de thee schept blijdenis voor twee. (Uit: ‘Zestien sobere sonnetten). Vorige Volgende