| |
| |
| |
Louis Paul Boon Over mijn beeldhouwwerken
Dynamisch
Het werkhuisje achter in de tuin staat verlaten, ik weet niet voor hoelang, want met het schilderen en beeldhouwen is het voor een hele poos afgelopen. Een groot artiest, en dat ben ik, mag niet teveel meesterwerken maken, want overproduktie doet de prijs dalen.
Het laatste wat ik maakte was een beeldhouwwerk, en schrik niet, van een oude dynamo. Ik weet niet wat deze dynamo in zijn beste jaren heeft aangedreven, misschien wel een wasmachine, of een schaaf- en zaagmachine die stielmannen een ‘kombinee’ noemen.
Maar er moet een of ander aan ontbroken hebben, want hij kwam bij het schroot. Daar stond hij, zwaar maar stijlvol, en zich nog steeds bewust van de krachten die hij vroeger kon ontketenen. Als een krachtpatser aan de dokken, die plots met pensioen moest en nu aan zijn deurke komt staan met gespierde maar helaas gekruiste armen.
't Is een beeldhouwwerk uit ijzer, dacht ik meteen. En eveneens meteen vroeg ik de man die het bezat, hoeveel hij er voor hebben wou. Voor iemand anders achthonderd frank, maar voor u niets, zei hij.
Ik haastte me weg met de dynamo, die reeds in mijn verbeelding een nieuw meesterwerk aan het worden was.
Want dat begrijpt u wel, ik ging het niet zó in een expositie brengen, dat zou al te gek zijn geweest. Ik boetseerde ook nog een dame, die rustig ging neerzitten op de dynamo, nogal zwaar van buik en billen, maar hogerop smal en tenger wordend met haast nog kinderborstjes.
De lange armen als van een apin, of neen, bijna als neerhangende boomtakken, omvatten de dynamo en laten de handen ervan rustig neerliggen. En ten slotte haar hoofd, een bijna aandoenlijk klein hoofd, lijkt veel meer op de knop van een boomtak, die zo dadelijk nieuwe scheuten moet krijgen.
‘Dynamische kracht’ heb ik het genoemd, want het lag voor de hand, is het niet? En wie het ziet kan zich nu afvragen of ik met deze dynamische kracht vooral de dynamo, of integendeel vooral de vrouw bedoel.
En ja, omdat ik van een beetje rococo hou - dat is niet de naam van een papegaai, maar van een kunstrichting van vroeger, toen het allemaal moest overladen zijn met krullen en tierelantijnen - omdat ik daar van hou, van tierelantijnen, heb ik de vrouw ook nog wat pareltjes bezorgd.
Een paar glittersteentjes aan haar haast nog kinderlijke boezem, waarin het licht speelt en breekt in alle kleuren van de regenboog.
En ten slotte nog een gouden ketting, die van haar schouder naar beneden valt tot op haar voeten, en waarmee ze als het ware aan de dynamo vastgeketend zit.
Ik doe het niet weg, nog voor geen tien miljoen. Het staat boven op de teevee, en als het programma mij niet aanstaat kijk ik naar haar glittersteentjes.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Wiel
Ja, van een oude dynamo maakte ik een beeldhouwwerk en toen het daar zo mooi stond te pralen, dacht ik ook nog: weet je wat ik nu doe? me het wiel zoeken van een oude fiets, en een deel van de staven verf ik in het donkerzwart en het andere deel laat ik blinken en schitteren alsof de zon er op valt.
En natuurlijk zou ik ook hier een vrouw bij te pas brengen. Of twee vrouwen zelfs, die met al hun krachten aan het wiel vastgeklemd hangen en het trachten in beweging te krijgen: zou me dat weer een meesterwerk van moderne kunst worden!
De eerste vereiste was nu een oud fietswiel te vinden. Iets wat me niet zo moeilijk leek, want naar mijn oordeel lag de hele wereld vol met oude fietswielen. Och, op de rommelmarkt zei mijn vrouw... daar moet je opletten of je breekt je hals en benen over al die oude fietswielen. Wij naar de rommelmarkt, en geen enkel fietswiel te vinden. Jawel, twee wielen aan elkaar, met stang en kader en pedalen en alles mooi in een nieuw kleedje gezet. En bijna zo duur als een splinternieuwe fiets.
Bij handelaars in oud ijzer weest kijken, en bij buren, vrienden en kennissen nagevraagd. Een oud fietswiel? Zegden ze verbaasd... maar dat kan je toch hebben zoveel je wilt! hoeveel moet je er hebben? morgen bezorg ik ze je. Nee, een dozijn moest ik er niet hebben, een was voldoende. Maar morgen werd overmorgen en werd een week en een maand later. Niemand kwam opdagen met een wiel. O, heb je er nog altijd geen? zegden ze dan verbaasd, die maand later... Morgen bezorg ik je een. Jaja, ik kende dat. En mijn vrouw troostte me. Als je er niet meer naar zoekt zal het vanzelf in je handen vallen, zei ze. Alsof er een boom bestond waaraan fietswielen groeien en die dan rijpgeworden in je handen vallen.
Maar u weet hoe wispelturig ik ben, en hoe ik almeteens weer wat anders verlangde. Verder te werken aan mijn boek, dat ik nu vijf zes jaar geleden begon en dat ik gelijk een opgezet breiwerk weer weglegde. Een pull waarvan het patroon me niet aanstond.
En dan begon ik die pull af te trekken en zette ik me opnieuw te breien, twee steken recht en een averecht, u weet hoe dat gaat als u een boek breit. En terwijl ik daar goed en wel mee bezig ben, hoor ik tegen het glas van de voordeur tikken...
Ik kijk op en daar staat een buurmeisje, verlegen, met een oud fietswiel bij zich. Is het zo dat je naar oude fietswielen zoekt? wil ze eerst nog weten... want ik dacht dat het een grap was die ze met mij wilden uithalen.
Ik héb nu dat oude fietswiel. Het staat in het tuinhuisje, in de hoek gezet. Maar wanneer ik daar nog een beeldhouwwerk van maak, mag God en Marx weten.
| |
Vleesmolen
Jongens, mensentoch, nu heb ik een meesterwerk van een beeldhouwwerk gemaakt! Ik ben er zélf opgetogen over, en dat gebeurt me niet veel. Het is gemaakt van de oude vleesmolen die nog ergens onderaan in de keukenkast lag. Want weet, op een avond zaten we wat te babbelen en zei ik tot iemand, dat ik op zoek was naar een oude vleesmolen. En toen kwam mijn vrouw er tussen en zei ze: maar daar moet je niet naar zoeken, er ligt daar al jaren een in mijn weg.
Wel, eerst een hoop schetsen gemaakt, en dan nog een definitieve tekening: de molen, met erbij een moeilijk te omschrijven wezen, dat een vogel kan zijn en dat ook een vrouw kan zijn en aan die molen draait. Zo, uit alle kracht, en met de bek opgestoken naar de hemel.
Alsof hij kwaad is, en in zijn koleire naar de hemel opkijkt, en uitroept: zie je nu! Ik draai het hier nu allemaal tot brei in mijn molen! ‘De Opstandige Vogel’ heb ik het genoemd. Natuurlijk was het niet makkelijk om dat als beeldhouwwerk te maken, dat kunt u zich wel voorstellen. Tekenen is niet moeilijk, je hebt maar wat lijntjes op papier te zetten. Maar de kat komt op de koord, als je zoiets dan
| |
| |
echt moet maken.
Wat een moeite had ik niet, om die molen vast te zetten op een blok hout! geprobeerd met een vijs, met nagelen, met ijzerdraad. Op de duur kwam zelfs buurman kijken en raad geven. Je zou een haak moeten hebben, zei hij, een van die haken die ze vroeger in de muur sloegen. Dom van mij, daar niet aan gedacht te hebben, maar ik had nog zo'n heel pak van die haken liggen. En jawel, toen die er ingeklopt was, stond de molen zo vast en stevig als ijzer.
Ach, en dat was nog maar het begin. Want dan moest die vogel er nog naast. Ik heb die eerst in ijzerdraad gemaakt, de poten, de armen - nuja, ik zei het al, het is een nogal rare vogel, die armen heeft - en toen die met zijn ijzerdraad-geraamte aan de vleesmolen stevig vaststond, moest hij begewerkt in plaaster.
Daar heb ik echt plezier aan beleefd, aan dat plaasteren. Zoiets moet u ook eens doen, als het huis opgedweild is en alles proper ligt. Uw vrouw zal blij zijn, als ze op een twee drie alles vol plaaster ziet liggen!
Voor het maken van een meesterwerk moet u echter echt wat voelen. U moet dan denken, dat grote artiesten nooit begrepen worden. Een stenen kom waar de soep moet ingeschept worden, een nieuwe plastic-emmer, het hing allemaal vol. Maar het resultaat was overdonderend. Ik stond er zélf versteld op te kijken: En dat heb ik nu gemaakt!
Ik ga er elke morgen nog eens naar kijken, als een kind dat een stuk nieuw speelgoed bezit. Nee, als een jongen die een nieuw lief heeft. Het wegdoen of verkopen zal ik niet kunnen, nog voor geen honderdduizend frank. Kom, voor vijfduizend moogt u het hebben.
En mijn vrouw zei: Ja, 't is schoon, en weet je, we hebben ook nog een oude koffiemolen, misschien kun je daar ook iets mee doen.
| |
Het Wiel
Nu het tuinhuisje achter in de tuin vergroot is, mag ik het van mijn vrouw niet meer zomaar ‘de barak’ noemen, ze moet een serieuzer naam krijgen. En gelijk heeft ze, het is zo'n mooi en ruim ding geworden, dat je er in tijden van ruzie heel alleen zou kunnen wonen.
En onder elkaar hebben we dan besloten het de iets weidsere naam van Werkhuis te geven. Ik ga nog wat in het werkhuis, zeg ik als ik eens vijf minuten tijd heb. Maar ben ik dan in het werkhuis en komt er toevallig bezoek, dan zegt mijn vrouw: Ik zal hem even gaan roepen, hij is in zijn Atelier.
Want Atelier staat weer iets sjieker dan werkhuis. U gaat daar om lachen, maar in het leven moet u op tijd en stond een beetje kunnen stoefen. Sommige kinkels hebben het nodig overbluft te worden.
En in mijn tuinhuisje - ach, wat zeg ik nu weer! - kan ik gelukkig en ongesjeneerd rondlopen zoals God in Frankrijk. Met een slechte broek en een versleten hemd aan, om te prutsen aan alles wat me onder handen valt en daarmee moderne beeldhouwwerken te vervaardigen.
Ja, ik hoor het u reeds zeggen: blijkbaar met oude fietswielen?
En gelijk hebt u. Eerst timmer ik dan een voetstuk in elkaar, dat stevig genoeg is om het oude fietswiel erop vast te zetten. Want dat is het voornaamste: zien dat alles stevig genoeg in elkaar zit, en het niet uit elkaar valt als iemand de deur een ietsje te hard toeslaat.
Soms zijn er ook mensen die me vragen: Waarom dat fietswiel? Maar voor mij betekent dat gewoon het Wiel, u weet wel. Het ding waarmee zich de menselijke vooruitgang, de beschaving, de oorlogen, de techniek van het zich sneller bewegen en het vlugger dooddoen, heeft verwezenlijkt.
Uit het wiel zijn de wagens, de auto's, de tanks en de ruimtevaartuigen voortgekomen. Uit het wiel is de luchtverpesting, de waterbevuiling en straks de onbewoonbaarheid van de oude wereld voortgekomen.
Ja, en als dat wiel dan eenmaal stevig op het voetstuk is aangebracht, dan begin ik ijzerdraad te plooien en te vervormen tot dit een soort menselijk wezen voorstelt, en met pleister
| |
| |
en andere grondstoffen vervolmaak ik het. En dat wezen breng ik dan in kontakt met het wiel.
Wat ik nu bijvoorbeeld aan het maken ben, is een soort primitief wezen, dat boven op het fietswiel geklommen is, zich daar met aapachtige handen en voeten aan vastklampt, en vooruit wil.
Ju, ju! Zoals men in vroegere tijden tot het paard zei. Maar met een paard kon men ook ‘stop!’ zeggen. Met het wiel niet meer, daar is geen tegenhouden meer aan. De mens is op het wiel geklommen, en nu moet het steeds maar verder, en hopelijk niet de afgrond in.
Dat alles maak ik nu in het tuinhuisje. Pardon, het werkhuis. En als er vervelende mensen komen, het Atelier.
| |
Ruimtevaarster
Graag vertelde ik over weer een nieuw beeldhouwwerk, dat ik ‘De Ruimtevaarster’ heb genoemd, maar ik vrees een beetje dat u gaat zeggen: Is hij daar weeral met zijn ouwe fietswielen?
En inderdaad, met schaamte moet ik bekennen dat het weeral met een oud fietswiel gebeurde, en dan nog eentje waar een paar spaken aan ontbraken. De man aan wie het toebehoorde - het lag aan de achterkant van zijn huis, bij een hoop rommel - heeft zich bijna doodgelachen toen ik vroeg of ik het mocht meenemen naar huis.
Hij is een man die van sport houdt en in de krant alleen maar de sportbladzijde leest, en hierdoor niet wist wat ik ermee aanvangen wou. Zich kromlachend, zei hij: Denk je dáármee nog de ronde van Frankrijk te zullen winnen? Maar het wiel heb ik dan gekuist en opgeschuurd, van een stevig voetstuk voorzien en hieraan een uit ijzerdraad vervaardigde dame toegevoegd. Zij hangt met handen en voeten aan het wiel vast, maar haar hoofd reikt er bovenuit, haar kin naar de hemel opgestoken, naar de ruimte en de verre onbekende planeten. In vergelijking met haar lichaam heeft ze maar een heel klein hoofdje, doch dit wordt dan gecompenseerd door een ruimtevaarthelm, die op haar schouders vastgeschroefd zit. En waar ik die helm uit vervaardigd heb, durf ik u niet te verklappen, want dan gaat u zich krom lachen, zoals de man die me het wiel schonk.
Alleen kan ik erover zeggen, dat mijn zoon - toen hij het beeldhouwwerk zag - onmiddellijk naar buiten liep, om na te kijken of ik de ijzeren overkapping van de elektrische lamp boven de garagedeur had weggenomen.
Nee, 't is die niet,’ zei hij. Haha, dan heb ik me een kriek gelachen. Nee, 't is een andere, antwoordde ik.
Maar niet het materiaal waaruit je iets vervaardigt telt, alleen dat wat je vervaardigd hébt, het uiteindelijk resultaat, dát telt. Want om nu eens even serieus te zijn, de eerste die een beeldje uit klei of potaarde vervaardigde, daar zullen ze ook om gelachen hebben. En gezegd: maar man, dat is niet om beeldjes mee te maken, maar om de pot van de Leuvense stoof mee dicht te plakken.
Ondertussen is echter mijn ruimtevaarster klaar. Zij stijgt op van haar wiel, zij hangt aan haar wiel vast, gereed om naar Mars of Venus te vliegen. Of zoals ik het een beetje ironisch uitgelegd heb aan de man die eigenaar is geweest van het wiel: ‘Zij verlaat de aarde om naar de maan te gaan.’ En ondanks dat hij alleen maar de sportbladzijde leest, stond hij nadenkend met het hoofd te knikken.
En wat ga je daar nu mee doen? wou hij ook nog weten. Verkopen aan een schatrijke Amerikaan, zei ik voor de grap, die gaat er me honderdduizend dollar voor betalen.
Voor mijn oud fietswiel? zei hij. Had ik dát geweten, ik zou er zélf iets mee gemaakt hebben.
| |
De Molen
Maar ik heb tijd gevonden, tussen de vlagen door, nog een ander meesterwerk van een beeldhouwwerk te maken. Misschien herinnert u het zich nog, met de fruitpers of fruitmolen,
| |
| |
die ik op de oude markt gekocht heb.
Zo'n mooie ouderwetse molen hebt u nog nooit gezien, met een draaier en een slinger, met kamwielen die open en bloot en in elkaar grijpen: onze hele ouderwetse techniek van honderd jaar geleden, toen alles nog met kamwielen ging, en de mens zelf die kamwielen in beweging had te brengen.
Ach, ik weet het, onze moderne techniek bestaat erin, op een knopje te drukken en verder de machine alles laten te bewerkstelligen: een blinkende robot, waar u verder geen zaken meer mee hebt. U weet niet hoe het er binnen uitziet, en als er iets aan mankeert mag u het weggooien en een nieuwe kopen. Dat is onze moderne welvaartsstaat, waarin we eenzaam tussen robotten leven.
Maar aan deze ouderwetse molen heb ik dan aan de ene kant een mannetje toegevoegd, en aan de andere kant een vrouwtje. Het mannetje heeft de zwengel vast, en in een krampachtig gebaar al zijn spieren spannend, gaat hij de kamwielen in beweging brengen.
Dat is zijn taak. En de taak van het vrouwtje is, hem bij te staan en te helpen, door te mopperen, door te zeggen dat hij het niet goed doet, en het hem nog lastiger te maken dan het reeds is.
Maar de man heeft dat nodig. Hij is de brute domme kracht, die zijn spieren spant en het in beweging brengt. En zij staat erbij om hem aan te moedigen en ondertussen op te letten en haar verstand te gebruiken.
Ik zou dat beeldhouwwerk ‘Het Huwelijk’ moeten noemen, alhoewel het méér is dan dat. Want ‘Het Huwelijk’ is dan een verkleining van het geval, gewoon een man en een vrouw die samen wat bewerkstelligen en wat ruzie maken ondertussen.
Terwijl het in feite de samenwerking is, de mens - man-en-vrouw - die iets groots aan het verwezenlijken zijn. Die samen de hefboom hebben uitgevonden, kamwielen waardoor hun kracht en hun geest vertienvoudigd werden. Helemaal iets anders dan een robot, waarmee ze niets meer te maken hebben, en waardoor hun leven verder geen zin meer heeft.
Ja, daaraan heb ik dagenlang gewerkt, telkens er eens vijf minuutjes waren dat ik rustig kon verdwijnen. En over het resultaat mag ik tevreden zijn: het beeld werd reeds tentoongesteld en kwam zelfs op de teevee, in het ‘Kunstnieuws’.
Hee, zei mijn vrouw, kijk, daar staat uw beeld! uw molen, waaraan jij de zwendel draait en waar ik kritisch sta bij te kijken en een handje toe te steken!
En nu eindig ik gauw, want het is vandaag gelukkiglijk een dag waarin ik niet moet gevierd worden, en ik weer in het tuinhuisje - nee, in het Werkhuis - kan beginnen, om aan een nieuw meesterlijk knutselwerk te beginnen.
| |
Een Engel
Het gebeurt niet zoveel meer dat ik beeldhouwwerken maak. Het is te zeggen van die dingen die ik beeldhouwwerken noem, doch waar tot nog toe iedereen hoofdschuddend om lachen moest. Bijvoorbeeld dat oud fietswiel, waarop ik in ijzerdraad en pleister een vrouwenfiguur vastmaakte, en die ik een helm over het hoofd aanbracht, en dan ‘De Ruimtevaarster’ noemde.
Het stond boven op de teevee, en eens zei een bezoeker: u bezit een mooi teeveetoestel, maar een met zo'n wiel bovenop zou ik toch niet verlangen. Ach, mensen hebben vreemde gedachten, nietwaar. En toen kwam er een andere bezoeker en die zei: Het mag me kosten wat het wil, maar ik moet óók zo'n wiel boven op mijn teevee hebben.
Ik schudde er alleen maar het hoofd om, en verkocht hem dat wiel. En toen zei mijn vrouw: Nu zitten we hier mooi, zonder wiel op onze teevee... maak me eens een ander, maar voor mij alléén, en doe het niet meer weg of ik laat u zitten.
Er stond me niets anders te doen, dan weer ergens een oud fietswiel te zoeken. Maar omdat ik niet graag steeds hetzelfde maak - ik werk toch niet in een fietswielenfabriek, nietwaar,
| |
| |
dat in de ronde van Frankrijk reclame moet maken - plaatste ik er in ijzerdraad en pleister een soort vogel bij.
Een vogel of een engel, om het even, die tracht op het wiel plaats te nemen en te rijden. Nuja, het is zo zot als wat, een vogel of een engel die probeert een fiets te berijden.
Maar het mag nu zo zot als een draaideur zijn, laten we het even aan de serieuze en filosofische kant bekijken. De mens kan zich niet snel genoeg voortbewegen, en daarom vond hij het wiel uit. En hij kon zich niet meten met de vogels, en daarom vond hij de vliegmachine uit. Doch laten we het even andersom bekijken, dat vogels ons benijden omdat we in onze vliegtuigen nog sneller dan zij geworden zijn, en omdat we in onze wagens op wielen nog verder komen dan zij het ooit met hun vleugels zouden kunnen.
Of laten we het nóg filosofischer en zelfs theologischer stellen... In de veronderstelling dat er engelen zouden bestaan, zouden die dan niet jaloers op ons worden, omdat we hen met onze techniek overvleugeld hebben?
Zo maakte ik mijn beeldhouwwerk, spoot het met een spuitbus helemaal in het zilver, en zei toen tot mijn vrouw: Ik heb u een engel gemaakt die probeert op een fiets te rijden.
Ze heeft zich de eerste vijf minuten tranen gelachen. Maar nu het weer de oude plaats op de teevee heeft ingenomen, zegt ze: 't Is echt mooi, zie dat je het nu niet meer verkoopt, want je hebt het voor mij gemaakt, en het blijft van mij.
En als we slapen gaan zeg ik: Slaap wel, mijn engel! En antwoordt zij: vansgelijke, mijn oud fietswiel!
| |
De Initiatie
Op teevee kwam een jongeman zingen: ‘Tis weer voorbij, die schooone lange zooomer’. En ik kon bij het aanhoren alleen maar beamend knikken. Want wat heb ik niet allemaal bewerkstelligd, die schone nooit eindigende dagen!
Beeldhouwwerken, meneer, beeldhouwwerken met de vleet! Alles wat me onder handen kwam werd omgetoverd tot kunstwerk.
Fietswielen, de kop van een oud naaimachientje, een kapot stuk uit een computer, en wat nog meer? Oja, een brok glas van heel zeker tien kilo zwaar. En dan nog een oude boomstronk!
Mijn vrouw bracht die dagen alle huishoudapparaten achter slot en grendel, uit angst de stofzuiger, de mixer, de fruitperser tot moderne maar voor haar onbruikbaar geworden kunstwerken te zien omgetoverd worden.
Maar ik kon me uitleven aan honderd in het uur, worstelend met steeds nieuw opduikende moeilijkheden en problemen. Het onregelmatig gevormd blok glas bijvoorbeeld, dat er uitzag als een reuzendiamant als de zon er in scheen, wat heb ik daar uren en uren zitten bij nadenken!
Het moest eerst en vooral vastgemaakt op een blok hout, dat tot voetstuk dienen moest. Doch hoe maakt u glas vast aan hout? Lijmen kon niet, en nagelen nog veel minder. En na rijp beraad zou ik het dan vastbinden met sterke ijzerdraad. Hierdoor moesten dan door het blok hout gaatjes geboord, en onder het blok een holte waarin de ijzerdraad lag vastgesnoerd.
Dat was nog maar het begin. Een brok glas vastbinden op een houten blok kan iedereen, maar dat omtoveren tot een kunstwerk is weer wat anders. Aan de gebruikte ijzerdraad deed ik mijn voordeel op: daaraan kon ik weer andere ijzerdraad vastbinden, waarmee ik op nogal onderontwikkelde manier een vrouwenfiguur vormde.
Er was ook nog een draad vastgemaakt op de punt van het brok glas, en ook daaraan bond ik verdere ijzerdraad tot het min of meer de figuur van een jongetje werd. En gelukkig bestaat er dan pleister, waarmee ik de vormen kon afronden. Beeldhouwen in pleister, noemt mijn vrouw dat.
Doch in zijn geheel gezien werd het een soort moederfiguur die boven op het glazen blok zat,
| |
| |
en een jongensfiguur die aan haar voeten en haar benen naar haar opkeek. ‘Moeder en zoon’ had ik het kunnen noemen, maar omdat me zoiets teveel en te weinig zegt, noemde ik het: De Initiatie.
Het is een gek woord, ik weet het, maar het betekent gewoon dat een jongeman het ergens moet leren, nietwaar. En meestal bij een oudere vrouw. Doch daar gaat het niet om, het gaat alleen om de beide figuurtjes, die ik dan daarna in goudbrons schilderde.
Ze staan - nee, ze zitten - in goudbrons op het zeegrasgroene blok glas. En als het licht van de zon of van een lamp er doorheen schijnt is het bijna een schitterende diamant waarop een knaap wordt ingewijd in de mysteries der liefde.
Ach, misschien is het maar een prul, waarmee ik geen prijzen ga winnen, maar ik was er gelukkig om. En dat is het voornaamste in het leven. Ik wou dat ik nog eens opnieuw kon geinitieerd worden.
| |
Naaimachine
Iemand heeft me gevraagd, of het voor mij geen last was u over mijn kunstwerken te schrijven. Ik heb hoofdschuddend om zo'n onbegrip geantwoord: man toch, moest ik het niet mogen doen, ik zou maar voor de helft meer leven.
Want alles wat me op het hart ligt, waarvan ik bezeten ben, dat ik kwijt moet, is hier mijn kanaal. Soms moet ik me wel eens inhouden, ik weet het, want ik mag me in mijn kunstwerken niet helemáál bloot-geven. Toch ben ik zo gelukkig als wat, u over mijn beeldhouwwerk ‘De Initiatie’ te mogen verteld hebben. Aan wie moet ik het anders meedelen, dan aan u? In de kunstwereld lacht men erom, en zegt men schouderophalend: Die knutselaar met ijzerdraad en plaaster, 't zou beter zijn als hij ons nieuwe boeken schreef. Godja, maar ik kan niet elke dag twintig uur lang zitten schrijven, ik moet er ook eens uit weg.
En met ‘er uit weg’ bedoel ik, te mogen tekenen en schilderen en beeldhouwen, op mijn manier dan. Kom, neem nu die kop van een oude naaimachine, die ik op een verzamelplaats van oud roest mocht vinden!
Het gebeurde met kleinzoon David dat we aan het wandelen waren. Het is te zeggen, dat hij op zijn fietsje levensgevaarlijke toeren uithaalde - achter het zadel op de bagagedrager zitten en zó rijden, of op het stuur zitten en met het zadel sturen, zodat ik steeds maar te roepen had: David, Lieveheer godverdomme, let toch op!
En zo komen we aan die opslagplaats van oud roest, en zie ik daar de kop van een oude naaimachine liggen. Helemaal beroest, maar op de zijkant lees ik nog: Singer. Godja, ik dacht meteen aan het gedicht van Paul van Ostayen: ‘Jespers heeft een Singer, een Singer-naaimachien’. En ik dacht ook nog: daar maak ik wat van.
Goed, David haalt verder allerlei toeren uit op zijn fietsje, maar soms kijkt hij eens en vraagt hij: wat is dat, en waartoe dient dat? Het is een beeldhouwwerk, zeg ik. Ik heb me bijna een breuk gelachen, toen hij op zijn fietsje de huiskamer binnenreed, tegen het tv-toestel aanreed, maar zei: zet uw beeldhouwwerk uit de weg, dat ik het niet omver rijd.
Ja, en vertel het nu niet verder, maar op die naaimachine, die Singer van Paul van Ostayen, heb ik in ijzerdraad opnieuw twee figuurtjes vastgemaakt: een vrouwfiguur die zich vasthoudt aan het wiel van de machine, en een man die achter haar staat en de handen op haar schouders legt. Ik zou er bijna kunnen om wenen, maar als er vreemd bezoek in huis is, en ze kijken dat ding aan, dan zeggen ze vol onbegrip: Wat is dat voor iets? U begrijpt me wel, ik geef dan geen uitleg, ik zeg alleen maar: Ochkom, het is een naaimachine.
Soms zijn er Nederlanders op bezoek, en die herinneren zich Jan Cremer, en die lachen dan heel even. O ja, zeggen ze, ik zie het.
En daaraan ziet u weer eens. Zij die vlekken en strepen schilderen zijn wereldberoemd, en met mijn naaimachine moeten ze alleen maar even
| |
| |
| |
Moedergrot
Toen we jaren geleden aan de uitkant van het dorp kwamen wonen, stond eenzaam een door de eeuwen uitgeholde knotwilg aan de rand van de weide. Dikwijls bleef ik hem staan aankijken, om dan te denken: kan de mens nu een mooier beeldhouwwerk maken, dan de natuur het in al haar grilligheid, en toch gevoel voor maat en vorm, zomaar gewoon produceert? Nu zowat zeven jaar geleden moest de oude uitgeholde knotwilg worden weggezaagd. Tot de man die de zware mechanische zaag hanteerde, zei ik: ‘Ga je wat met die boom doen?’ Hij keek me aan of ik van lotje getikt was, en antwoordde alleen maar: ‘Nee, ik denk er slechts over na, hoe ik hem kan kwijtraken.’ Dat is niet zo moeilijk, zei ik, breng hem op de kruiwagen naar mijn huis en zet hem onder het afdak. Duidelijk merkbaar stond hij zich af te vragen wat ik in 's hemelsnaam met een afgezaagde knotwilg kon aanvangen. Maar ja, stadsmensen zijn een beetje gek, en daarom deed hij het maar.
Helaas, de tijd ontbrak me, om dit meesterwerk der natuur een handje te helpen, het tot een mijner eigen beeldhouwwerken om te toveren. Door weer en wind raakte hij gehavend, en allerlei nachtdieren kwamen in de holte van de boom een woonst zoeken.
Maar in de voorbije mooie zomer nam ik hem dan toch maar onder handen. Er moest allereerst een voetstuk voor gemaakt worden, en dit loste ik op, door er een betonnen voet omheen te gieten. De houtworm verjaagde ik, door het hele geval met een stinkende lijm in te smeren, en daarover dan een laag cement aan te brengen.
Neem het me niet kwalijk, maar de knotwilg leek nu op een vrouw met een wijd openstaande moederschoot. In ijzerdraad, aangedikt met pleister, vervaardigde ik een jongetje, dat vóór de opening stond, en met opgeheven armen de wereld begroette. Alsof hij zojuist ter wereld was gekomen, aan de moederschoot ontsproten, en dankbaar om het leven dat hem was geschonken.
Ach, ik weet het, sommigen zullen het weer iets vies en voos vinden. Anderen die meer tot grapjassen ingesteld zijn, kijken de moedergrot aan en zeggen niet zonder bijbedoeling: ‘zo'n grote!’
Doch daar zijn we nu toch overheen, geloof ik. Wie kan er in de moederschoot nog iets onzedigs vinden? Alleen nog ergens de laatste achterlijke pastoor, misschien. Alhoewel die de laatste tijd ook wat veranderd zijn en meegaan met hun tijd.
Ondertussen twijfel ik eraan, of ik dit beeldhouwwerk ‘De Geboorte’ zou noemen, dan wel opnieuw ‘De Initiatie’. Want dit is een natuurwet, als ik zo zeggen mag: wie er uit te voorschijn kwam, wil er weer in.
Kom, u kunt in dit beeldhouwwerk zien wat u er graag in ziet. En ik geloof dat dit de ware kunst is: dat je iets maakt, waaraan iedereen wat heeft, waarin iedereen wat ziet dat tot hem spreekt. Loop een expositie binnen, en zegt het u niets, ga dan weer weg.
Maar mijn werk zégt iets. Het is ongewoon en men lacht ermee. Maar ik ben blij, dit allemaal in mijn vrije tijd bewerkstelligd te hebben.
|
|