Gustave Dröppel-Weintraub Pepermuntjes (2)
Reizen vermoeit mij zeer. Enkel al de gedachte dat ik de sofa, waarin ik mij binnen het bereik van een handig, uit coromandel- en eikehout vervaardigd boekenmolentje bevind, dat bevatten kan wat ik voor de avond nodig denk te hebben, zou moeten verlaten om mij spoorslags of anderszins naar god-weet-welk zinloos, in elk geval ver verwijderd oord te begeven, vervult mij met een hoge graad van weerzin. Toen ik onlangs de stad uit moest om op Eik en Duinen mijn tante Camilla, die een verdiende dood stierf en door ons Ada genoemd werd, te begraven, had dat als gevolg dat ik drie dagen mijn bed moest houden. Zich verplaatsen: horreur des horreurs!
Dit is een vreemde trek in me, aangezien mijn familie zich immer zeer reislustig heeft betoond, altijd aangetrokken werd door de Seacoast of Bohemia. Ik bezit nog het manuscript van mijn neef Benjamin Dröppel-Weintraub, die in een achtcilinder Chrysler Imperial LeBaron Eight, een mooi-ogende rammelkast, in 1933 van Pasadena naar Colorado Springs tourde, en onderweg, bij voorbeeld in Albuquerque, Santa Fe of Las Vegas, noteerde wat hij zoal zag. Het lezen dáárvan doet me pleizier, oh ja.
Dusdoende reis ik natuurlijk toch. En ik neem volledig genoegen met ivoren apen en pauwen, in plaats van tijgers en slangen in een werkelijk oerwoud. China, wat? Jazeker, China. Meermalen gevisiteerd.
En ook al eens met een Chinees teruggeweest naar Europa. In een mijner kasten bevindt zich het nogal schaarse werkje van de schrijver Tin-te-hohn-tse, een Chinees die naar Duitsland reisde en daar zo paf, zó páf stond van de zeden en gebruiken, dat hij na zijn terugkeer een Naturgeschichte der weissen Sclaven schreef (aus demChinesischenübersetzt und mit 57 Illustrationen versehen von Carl Reinhardt, Stuttgart, geen jaartal, maar van 1871, voilá). Tin-te-hohn-tse heeft de diepste eigenschap van het Westen ontdekt: de hang naar slavernij. Alle mensen zijn er slaven, verdeeld in subtiele klassen en rangen. De belangrijkste klasse is die van de ijzerslaven (servus bajonettum), de meest gedresseerde en afgeblafte klasse ('70-'7i vermocht daar niets aan te veranderen): ‘Ihr gottverdammten Millionenhunde! - Euch soll doch gleich ein heiligeskreuzmordschwefelsaureszehnfachgeladenes Donnerwetter in Eure neunmalvermaledeieten Schindknochenlatschen fahren, wenn Ihr sie nicht besser fortschleppen wollt und wieder einen so verfluchten Parademarsch aufführt, wie den letzten.’ Een waar tour de force van de vertaler, aangezien er in de oerversie (de Chinese): ‘Ihr Budhamissliebigen zehnmalhunderttausend menschbegleitenden Vierfüssler! Euch soll zur Secunde ein frommespagodenumslebenbringendesschwefelessigzehnmalsattes Gewitter mit rollendem Donner in Eure u.s.w.’ stond.
En verder bestaat de mensengemeenschap alhier uit zilverslaven, inktslaven, onderwijsslaven, kunstslaven, kroegslaven, huwelijksslaven, ordinaire huis- en keukenslaven en modeslaven, allen treffelijk naar kenmerken gesubdivideerd. Iedereen is er op uit om iedereen tot slaaf te maken (met name de belastingmandarijnen: