dorp was het verstikkend, en de dampige moerassen verderop geurden kwalijk - men zei dat je van die dampen zelfs een dodelijke ziekte kon oplopen.
De enige die geen last scheen te hebben van de hitte was Billy Boy, een blonde, bruinverbrande jongen van 19, die als stand-in van James Dean (in de goede vijftiger jaren, toen J.D. nog leefde, natuurlijk) geen gek figuur geslagen zou hebben. Dezelfde vragende wenkbrauwogen, hetzelfde sensuele wimper- en lippengebruik, dezelfde nachtelijk-hese manier van spreken. Voor een farmerszoon was Billy Boy behoorlijk bij de pinken, al wist het hele dorp dat hij lui was als een hoer op leeftijd, die haar schaapjes op het droge heeft.
Op een augustusmiddag in 1973, een jaar waarin de Coca-Cola-fabrieken een duizelingwekkende omzet maakten, slenterde Billy Boy door Hollow Street, van achter de half gesloten blinden nagestaard door jonge meisjes met strikken, vrouwen die wel pap van hem lustten, en één van de meest bescheiden knapenminnaars van Moon City, Mr. Ibsen.
Harold Ibsen was - hoe kan het anders - de dorpskapper. Zijn barbierszaak was een centrum voor de stoere mannen uit de streek, die 's ochtends, wanneer hun vrouwen in de kwartjesbazaar inkopen deden en roddelden, bijeenkwamen om in de achterkamer van het houten huis met aan de gevel zo'n fallusvormig barbiers-embleem (‘Ibby's Prick’ in de volksmond), stiekem te pokeren. Onbewust genoten de mannen van de zachte handen waarmee Mr. Ibsen hen inzeepte, zijn moederlijke manier van redderen in de altijd gezellige en homofiel-verfijnde zaak.
Die augustusmiddag echter was er niemand bij onze barbier van Moon City en hij verveelde zich dan ook danig. Je kon hem geen stoere verschijning noemen, eerder een kleine Falstaff met vetringen, en een paar zachte bruine ogen, die vaak liefkozend over de ingezeepte mannenkoppen blikten. Hij kwam uit Salem, Massachusetts, de stad van de beruchte 18de eeuwse heksenjachten. En men had in die tijd niet alleen op heksen gejaagd, wist Mr. Ibsen. Ook Zij Die Uit Sodom En Gomorra Kwamen waren vaak levend geroosterd als speenvarkens aan het spit.
Hoe dan ook: door de halfgesloten blinden zag Mr. Ibsen de blonde Billy Boy door Hollow Street slenteren, en het werd hem groen en geel voor de ogen van verlangen. Zonder het zich bewust te zijn likte hij zijn lippen toen zijn blikken de welvende curven van Billy Boys Blue Jeans volgden, en hij wist niet wat hij opwindender vond: de voorkant of de achterkant. Er was echter voor alles een tijd: zolang de jongen de barbierszaak tegemoet liep had Mr. Ibsen een royaal zicht op de voorkant; wanneer de knaap zich evenwel verwijderde kwam de achterkant aan bod.
‘De lange hete zomer,’ mompelde Mr. Ibsen. Hij krabde zich achter zijn rechteroor, streek over zijn gladgeschoren kin en greep naar de rumfles. ‘Dit kan zo niet doorgaan,’ vervolgde hij in zichzelf. ‘Billy the Kid is een killer; een lady-killer, een man-killer, een almachtige sun-of-a-bitch-killer. Een schot in de roos van de Schepper, een...’ Zijn monoloog ging over in delirisch dronkemansgemompel, waar hij zelf niet meer naar luisterde.
De zon stond boven Moon City als een super Jupiterlamp, waar zelfs Metro Goldwyn Mayer jaloers op kon zijn. Onder de zon hingen dunne wolken, die de atmosfeer nog drukkender maakten. Wat kon je beter doen dan slapen? Idabel en Florabel Skinner deden dan ook hun middagtuk (en droomden van een kus van de snorharige mond van Alice B. Toklas); Coca-Cola-Coba lag met Crazy Toy in haar armen, en de mussen bleven maar van de daken vallen, zodat de wilde tuinen weldra een vogelkerkhof werden.
Het was, om kort en goed te gaan, een dag om vreemd te gaan, een dag waarop een vreemde en hitsige nacht moest volgen. Lezen wij dus aandachtig verder.
Toen de schemering over Moon City kwam, ontwaakte Coca-Cola-Coba uit haar logge