tijdig met het deel Sodome et Gomorrhe van de cyclus van Proust, A la recherche du temps perdu. De passage die nu aan de orde komt moet Proust dus al vóór 1921 geschreven hebben. Er is daar een bijfiguur op de soiree van de prinses de Guermantes, die fungeert als neef van de ‘beroemde’ Huxley, die een eminent medicus zou zijn: ‘De illustere Huxley (wiens neef op het ogenblik een vooraanstaande plaats inneemt in de wereld van de Engelse literatuur)...’ Op het laatst van zijn leven schreef Aldous aan een kennis: ‘Ik heb Proust nooit ontmoet en ik heb geen idee hoe hij iets van mij kon afweten...’ en hij vervolgt dan dat het bepaald niet waar was dat hij op dat moment een vooraanstaande plaats in de Engelse literatuur zou innemen. Het andere merkwaardige is het nogal verbloemde feit uit het leven van de met de Belgische Maria Nys gehuwde Aldous Huxley, dat hij tot in het radeloze verliefd geraakt is op Nancy Cunard, eens een bron van onstuitbare roddel in de Engelse society. Ze was beroemd om haar felle vete met haar moeder, van wie ze geen geld wilde aannemen, even fel anti-Franco, bewonderaarster van Norman Douglas over wie ze zo'n aantrekkelijk boek heeft geschreven, een fraaie en dynamische vrouw, die Aldous wel in haar gevolg wilde hebben, maar die haar toch te tam was. Op zeer resolute wijze
heeft Maria tóch en blijvend, haar huwelijk weten te redden. Nancy Cunard heeft haar eigen ‘private press’ gehad, de Hours Press en heeft werk uitgegeven van Norman Douglas, Richard Aldington, een ‘Canto’ van Pound en ook werk van Louis Aragon, de grote man van het surrealisme, communist, verzetsman, de geliefde van Nancy Cunard alvorens hij, na de oorlog, blijkbaar voorgoed verdronken is in Les yeux d'Elsa (Elsa Triolet). Er zou eens een samenvattende studie geschreven moeten worden over de belangrijke rol, die vrouwen gespeeld hebben in de Angelsaksische literatuur van deze eeuw: beschermend, inspirerend, financierend ook. Ik denk aan de moeder van D.H. Lawrence en zijn eerste liefde Jessie Chambers, aan Joyce en Sylvia Beach en later de gulle Harriet Weaver, aan Lady Ottoline Morrell, Dorothy Brett, Harriet Monroe, Amy Lowell, Margaret Anderson, Jane Heap, Caresse Crosby, prinses Bassiano, er zijn er nogal wat.
Dat over Aragon is dan geen ‘gossip’ uit de biografie van Sybille Bedford, maar voor een deel uit het boek van Janet Flanner, Paris Was Yesterday. 1925-1939, edited by Irving Drutman, een pocket je in de Popular Library. In 1925 vroeg dat fabeldier Harold Ross een Amerikaans meisje dat in Parijs woonde of ze wel geregeld over Parijs en Frankrijk wilde berichten in zijn pas opgerichte blad The New Yorker. Ze deed dat iedere 14 dagen onder het pseudoniem Genêt en dit boek geeft een bloemlezing over de genoemde jaren. Al in de inleiding vinden we Genêt aan de lunch met Nancy Cunard - het familiegeld kwam van de Cunard Line - en verder komen er heel wat gravinnen, hertoginnen en andere dure figuren in voor met de beschrijving van hun extravagante feesten, ten divertimente van het toen nog zo provinciaalse Amerika. Ik las hier voor het eerst hoe fel in Frankrijk een schrijver als Emile Zola gehaat en geminacht is, hoe in 1931 een nieuwe schrijver in de mode kwam, ene George Sim, die, 28 jaar oud, toen al 280 verhalen had geschreven - hij zou er nog enkele laten volgen onder de naam George Simenon. Mevrouw Flanner was bevriend met Sylvia Beach en ze vertelt uiteraard over haar boekwinkel Shakespeare and Company, waar ze de eerste drukken van Ulysses heeft uitgegeven en hoe deswegen Gertrude Stein en Alice B. Toklas diep verontwaardigd hun boekenabonnement kwamen opzeggen. De opschudding over Joséphine Baker, bij haar debuut vrijwel naakt het toneel opgeslingerd door een gigantische neger, Djuna Barnes, Jean Cocteau, de beulen van Parijs, die de naam dragen ‘monsieur de Paris’, eens bij de executie de ter dood veroordeelde eerden door een hoge hoed te dragen, wat ze verdienen, Diaghilev en zijn balletten, Mistinguett, prins Yussupov, de moordenaar van Rasputin, de schandalen