| |
| |
| |
Lodewijk van Deyssel Vliegen: een der ergste plagen
Sinds de verschijning, in de eerste helft van september 1973, van Godfried Bomans' posthuum uitgegeven bundel Van mens tot mens, die opende met Bomans' helaas onvoltooid gebleven herinneringen aan Lodewijk van Deyssel, bereikten ons van meer dan één zijde nieuwsgierige vragen naar een in dat boek op pagina 50 voorkomende passage: ‘Thijm zijn neus te zien snuiten was een adembenemende gebeurtenis, omdat hij over de wijze waarop dit het elegantst gebeuren kon, toegewijd had nagedacht; en over het doden van vliegen in zijn werkkamer had hij niet minder dan vijftien methoden opgesteld, die stuk voor stuk beproefd waren, waarna de uitslag telkens in grafieken van mortaliteit werd vastgelegd. Dit “vliegen-dossier” (zo heet het) is slechts een gering onderdeel van zijn enorme schriftelijke nalatenschap, die na zijn dood in tientallen koffers werd aangetroffen.’
Ofschoon de vragen uitsluitend Van Deyssels vliegendossier betroffen, geloven wij toch er goed aan te doen met ook even stil te staan bij de door Thijm gepraktiseerde wijze van neussnuiting. Het zal de aandachtige lezer zijn opgevallen dat Bomans geen enkele poging deed om voor het nageslacht de aanblik van een zijn neus snuitende Thijm te fixeren. Het bijwonen van die handeling noemde hij terecht een adembenemende gebeurtenis, om vervolgens de lezer geheel in het ongewisse te laten over de juiste toedracht daarvan. Wel werd nog te vermoeden gegeven dat een en ander zich op ongewoon elegante wijze voltrok, maar over het hoe daarvan bewaarde Bomans een stilzwijgen, dat te opmerkelijker moet heten nu zijn kenschetsing van het gebeuren als adembenemend automatisch de verwachting van een zo dadelijk door hem te geven gedetailleerde toelichting impliceerde. Intussen moest die toelichting wel uitblijven omdat het aan Bomans noch aan iemand anders ooit gegeven was om Thijm zijn neus te zien snuiten. Reeds bij decreet van 11 maart 1901 had Thijm uitgemaakt: ‘Men moet evenmin in tegenwoordigheid van anderen zijn neus snuiten als men erger dingen doet, die alleen door kwalijkriekendheid van het zoogenaamde neus-snuiten verschillen maar wat het geluid aangaat niet erger zijn’ (Zevende bundel Verzamelde Opstellen, Amsterdam, 1904, p. 306). Conform die regel probeerde Thijm zich zoveel mogelijk onzichtbaar te maken zodra zich de noodzaak voordeed om zijn neus te snuiten. Verzette de omstandigheid van te vertoeven in een weldadig verwarmd vertrek er zich tegen om uit te wijken naar de onverwarmde corridor of naar enig wel verlaten maar kil portaal, dan volbracht hij de handeling zo geluidloos mogelijk in een kamerhoek, daarbij ruggelings afgewend staande van wie met hem samen waren. Het adembenemende van het hele gebeuren lag niet, zoals door Bomans wordt gesuggereerd, in de wijze waarop het neussnuiten zélf zich afspeelde, want
dát bleef aan de toeschouwer verborgen en werd hoogstens in geringe mate hoorbaar. Maar het lag in eerste en enige instantie in het ritueel waarmee de handeling omgeven was, in de verbijstering vooral die iemand beving - zeker wanneer hij dit voor de
| |
| |
eerste maal bijwoonde - bij Thijms onverhoeds oprijzen uit zijn zetel en zijn zich vervolgens, tegen elke redelijke verwachting in, niet begeven naar de kamerdeur noch in de richting van een kast, een boekenrek, de radio, een schilderij misschien, maar heel bepaald en tegelijk heel onnadrukkelijk naar een lege kamerhoek.
Ten aanzien van Bomans' mededelingen over het vliegen-dossier, dat wij in zijn geheel aan hem hadden voorgelezen, zou eveneens een kleine correctie niet misplaatst zijn wanneer die thans niet overbodig werd gemaakt door de integrale publicatie van het betreffende dossier. Dat een dergelijk dossier uit Thijms schriftelijke nalatenschap te voorschijn zou komen, was niet zo verbazingwekkend voor wie zich herinnerden dat Thijm reeds in 1931, in de augustus-aflevering van De Nieuwe Gids blijk had gegeven van zijn diep ingewortelde haat tegen de vliegen en bij die gelegenheid ook had gezinspeeld op de verschillende methoden waarmee hij de vliegen in een verleden levenstijdperk bestreden had. Dit nooit gebundelde fragment, dat blijkens het handschrift dateert van 17 juni 1931, luidde als volgt: ‘Nu over de vliegen. Daarover denk ik niet heel gunstig. Integendeel, in langdurige levenstijdperken heb ik een wijzen, standvastigen, soms verwoeden strijd tegen ze gestreden. De menschen zijn dikwijls geneigd hun smaken, opvattingen, meeningen, naast of tegenover elkaâr te stellen op een wijze zóó als verdedigde elk iets volstrekt juists of wat hij zeker wist, dat de wáárheid was.
Indien A. zegt: “ik vind aan de negende symphonie niets aan”, en B.: “nou maar, ik vind hem prachtig”, - dan bedoelt A. wel degelijk, dat deze negende een prul, en B., dat zij een meesterstuk is. Zoo is het ook met de vliegen. Als A. zegt: “ik vind die vliegen een marteling”, antwoordt B.: “neen, ik heb er nooit de minste last van ondervonden”. Hij denkt daarbij: “die A. is niet geheel gezond van geest om zóó over de vliegen te kunnen spreken”.
B. bedenkt niet, dat hetzelfde voor den een “een marteling” en voor den ander iets neutraals, zelfs iets aardigs, kan zijn. De een is immers anders geconstituëerd en leeft anders dan de ander. Wanneer ik gelukkig ben en ik wandel in een luchtstreek van voor mij goede hoedanigheid, over wegen, die zich niet dicht bij struikgewas en hakhout bevinden, en de vliegen raken mij niet aan, dan draag ik ze genegenheid toe en vermeid mij in hun bewegingen. Dit komt echter in werkelijkheid zóo zelden voor, dat als ik even over het welbehagen, dat ik in ze zeg te hebben, nadenk, het in de herinnering zelfs niet gehandhaafd kan worden, maar plaats maakt voor den diep ingewortelden haat door al het geplaag van die kleine zwarte vliegertjes, die met ons in de landschappen en in de kamers zijn. Het is in de maand Juni, dat zij flink komen opzetten, dat men ze hun dartelingen in een kring onder de lichtkroon ziet uitvoeren, de randen van schotels, borden en bloembakken geheel en al óm loopen, maar, wat erger is, ook met groot gemak zoowel spijzen en dranken als menschenaangezichten aan doen.
Indien ik u nu zoude verhalen, hoe ik de vliegen bestreden heb, - met chemische, mechanische en moreele middelen - zoude ik weinig anders gedaan hebben dan u het een en ander “anecdotiefs” uit een particulier leven toevertrouwd. Als men iemand kent, hetzij persoonlijk hetzij niet persoonlijk maar door het openbare, dat hij heeft gedaan, - waartoe dan ook letterkundig werken is te rekenen - kunnen dergelijke bizonderheden belangstelling hebben om dat zij díe bepaalde persoon betreffen. Vervolgens kunnen zij iets beteekenen als bijdragen tot de natuurkennis, tot de kennis der natuur in haar onderdeel, dat zijn de kunstenaars, denkers en dichters. Als zoodanig kunnen zij ook waarde hebben opdat de kennis van deze bizonderheden diene tot opwekking om levenstoestanden te weeg te brengen, waarin kunstenaars, denkers en dichters hun werken het best kunnen tot stand brengen.’
En hiermee is, door de auteur zelf, de openbaarmaking van het zich over acht jaar uitstrek- | |
| |
kend vliegendossier gerechtvaardigd. De laatste aantekening daarin mag dan wel van 23 oktober 1900 dateren, er zijn minstens twee aanwijzingen dat Thijms meedogenloze strijd tegen de vliegen met onverminderde hevigheid werd voortgezet. Zo vertelde Dr. P.H. Ritter Jr. in zijn, in 1956 als Boekenweekgeschenk uitgegeven, Ontmoetingen met schrijvers over zijn eerste bezoek aan Lodewijk van Deyssel. De eerste indruk van Thijms werkvertrek was die van een volmaakte orde. ‘Er waren kasten met boeken, keurig gerijd, en in de hoek van de kamer was een voorwerp te onderscheiden, dat, in de schemering gezien, geleek op een troon. Toen mijn gastheer het licht aanknipte, bleek het een klamboe te zijn, waarin de meester 's-zomers arbeidde, om zijn aandacht tegen storende muskieten te beveiligen.’ Welnu, Ritters eerste bezoek vond plaats op 23 mei 1904. Maar die troon, door Ritter versleten voor een klamboe, in werkelijkheid echter de weer opnieuw in elkaar gezette vliegentent uit het najaar van 1899, werd tussen 1906 en 1908 nog waargenomen door Carel Scharten, die daarover wist te berichten: ‘In dat gazen huis was plaats voor een stoel en een tafel, en Van Deyssel. En voor drie vliegen. Want, zeide de sublieme, men mag de natuur toch niet geheel uitsluiten, en hij noemde deze drie vliegen Juno, Jupiter en Venus. Met minderen verkeerde hij niet. Kwam er een vierde, een ordinaire vlieg, ze werd afgeslacht.’
Harry G.M. Prick
| |
Vrijdag, 28 Augustus 1891, 11 u. 30 ochtend.
Tot de zitting-techniek voor den zomer behoort: het weren der vliegen van mijn handen en hoofd. Vooral worden de vliegen gelokt door het warme en met roos en ander vuilnis bedekte hoofd. En dáar vooral zijn ze lastig. Een voorbehoedmiddel is zeker: het goed rein-houden van het hoofd. Maar ik wil nu weten: wat er te doen is in den gegeven, den nu eenmaal gegeven, toestand van een onrein hoofd.
Ik heb beproefd: een kap van papier, een zijden zakdoek als kap. Beide zijn te broeyerig. Ik raad aan: een gazen kap. Verder is nog in een Keuken- of Huishoudboek na te zien welke middelen aangewend kunnen worden om de vliegen naar een specialen kamerplek te lokken, waar zij vast-gekleefd blijven zitten. Maar de gazen kap is voorlopig het eenvoudigst.
| |
Zaterdag 6 Augustus 1892, 2 u. 10 midd.
Tegen ‘muggen en insekten’ huid inwrijven met: 37 grein Thijmolie, 4 wichtjes olie van Eucalyptus, 4 wichtjes dennenolie, 4 wichtjes chloroform, 2 ons zuivere spiritus. (Overgenomen uit Het Algemeen Handelsblad van 5 Aug. 1892).
| |
Donderdag 8 September 1892, 10. u 45 ochtend.
In 't laatst van de vorige maand aangewend een soort Duitsch ‘vliegen-papier’, hier bij Kiel gekocht. Dit geeft echter niet en is zelfs eenigszins gevaarlijk, daar niet de vliegen er aan blijven doodkleven, maar er van nuttigen, dan elders heen vliegen en dan, vergiftigd, elders heen vliegen, en elders dood vallen of dood blijven zitten. Als zij b.v. op vleesch vallen vind ik dat heel gevaarlijk, daar zij dan daarop de gifstof kunnen overbrengen.
Uw zuster beval dezer dagen vliegen-‘glazen’ aan.
In de kamer waar wij eten heb ik dezen zomer in praktijk gebracht: het verdrijven der vliegen met een karwats. Maar dit is te irriterend en te lastig. Het hier op 6 Aug. ll. aangegeven middel heb ik ook dezen zomer in praktijk gebracht. Ten minste indien de apteker hier werkelijk dát middel heeft gereed gemaakt. Maar dit is ook lastig en baat slechts zeer tijdelijk. Ik wreef er meê in: gelaat, hals en handen.
De gazen kap heb ik dezen zomer niet aangewend. Ook is deze, indien hij het hoofd ráakt, altijd warm en lastig. Ik heb ook geen pogingen gedaan om in Huishoud- of Keukenboeken middelen tegen de vliegen te vinden. Ik geef nu aan: om lichaam en schrijftafel heen een soort van gazen tentje.
Ik heb ook dit bedacht: een jongen, of het loop- | |
| |
meisje, gedurende een uur vliegen in de kamer laten vangen (b.v. ook met een vlindernetje) en dan, om aan te moedigen, b.v. 1 cent per in mijn bijzijn gevangen vlieg betalen.
Ik heb zoo even aangewend het psychische middel der gelatenheid, onverschilligheid of ongevoeligheids-dwang. Een vlieg kwam op het hoofd. Ik hield het onbewegelijk, kijkend op den sekonden-wijzer hoe lang het zoû duren. 1½ minuut bleef hij, eerst op het haarhoofd morrelend en kriebelend, toen om het oor heen, toen op den linker wang, eindelijk onder den neus boven op den snor, toen onder den snor. Nu kwam de gedachte, dat die vlieg wellicht smetstof op de vochtige lippen zoû brengen, - de houding veranderde, ik gaf het op en brieschte de vlieg weg.
Bij kongestie zijn de vliegen éens zoo verlekkerd op het hoofd. De vliegen zijn een der ergste plagen. De afwering der vliegen een der voornaamste punten van inferieure zitting-techniek. En gij moet nú doorgaan er U meê bezig te houden, niet alleen omdat ze er nú nog zijn en er den geheelen winter min of meer zullen zijn, maar ook nú reeds met bedoeling voor den a.st. zomer.
| |
Vrijdag 16 September 1892, 10 u. 54 ochtend.
Gisteren is een ‘vliegen-glas’ gekocht, dit geplaatst op een met ongekristalliseerde suiker en aardappelkruim bedekt bord, en gevuld met bier. In 24 uur werden in een vertrek waar ‘veel’ vliegen waren, er daarmede 7 gevangen. Het werkt veel te langzaam. De middelen, vroeger ergens gezien, een papier aan de zoldering, of ook een dergelijk glas, met iets anders gevuld, werkten blijkbaar beter.
| |
Zondag 18 September 1892, 11 u. 30 ochtend.
Het op 16 Sept. vermeld middel begint beter te werken naarmate het bier, het brood en de suiker langer stáan. Zoo even in mijn werkkamer heeft mijne Vrouw wat kamfer doen verdampen. Dit helpt echter niet, want nog geen kwartier later zat er reeds weder een vlieg op het hoofd. En bij de zoldering zie ik er vliegen.
| |
Baarn, 24 September 1897, 11 u. 22 ochtend.
In 't begin van dezen zomer heb ik een groote ‘vliegenkast’ laten maken, om zelf met mijn buro in te gaan zitten. Ik heb echter dezen zomer geen werkleven geleid en dan ook die kast in 't geheel niet gebruikt. Terwijl ik nu laatst op reis was, heeft mijne Vrouw van die kast raam-deuren laten maken. En een zoo'n dubbeld raamdeur staat nu gedurende deze zitting voor mijn eene raam. Die raamdeuren zijn zoo gemaakt, dat na het opschroeven van latten van onderen, zij ook weêr als kast gebruikt kunnen worden. Dit laatste weet ik niet zeker. Want hoe staat het met de zijlatten, die er toch ook aan gemaakt zijn toen de schotten in plaats van tot kast tot raamdeuren moesten worden ingericht? Moeten ook dié er niet áf, als er weêr een kast van gemaakt moet worden?
Op 't oogenblik is de toestand zoo: die raamdeuren staan erin. Verder staan er twee borden, ieder met vliegen-gifpapier (het zelfde van Bergen-op-Zoom, vermeld op 8 September 1892), water en suiker. Een enkele maal zie ik een vlieg daarvan proeven en zich weder verwijderen. Een enkele maal, voords, zie ik ergens een vlieg bewusteloos of dood zitten. Echter nooit op het papier zelf, want altijd vallen zij elders neêr. Ik heb er nu geen erge last van; maar 't móest toch nóg beter.
Verder behoort nog dit tot de Dienst: Na het ontbijt, voor de Eerste Zitting begint, is heden mijne Vrouw in de kamer gekomen, wij hebben de gordijnen dicht en zoo de kamer donker gemaakt, dan de tot de slaapkamer toegang gevende deur geopend, en met een doek geslagen op de plekken, waar wij de vliegen 't laatst hadden zien zitten.
Verleden jaar hebben wij ook een soort van lijmkoord aangewend, dat, uit een rolletje komend, aan de zoldering wordt opgehangen. De nadelen van dit middel zijn: dat het nogal vies is en dat het maar een of twee keer dienst kan doen. Maar ik doe nu weêr pogingen het weêr te krijgen; want alles is beter dan de vliegenplaag. Ik zal er dan in de studeerkamer en in de slaapkamer een ophangen, en dikwijls een nieuwe.
| |
| |
Als dat instrument f 0,10 kost en ik moet ze om de twee dagen vernieuwen, gedurende acht maanden van het jaar, is dat nog al duur, circa f 24,- in 't jaar. Ik reken acht maanden, om dat ik negen maanden lang last van vliegen heb, en van die negen één maand vakantie afreken. Misschien is het ook maar zeven of zes maanden. Dit zoude dan f 21,- of f 18,- per jaar zijn.
| |
Saturdag 25 September 1897, 3 u. 30 middag.
Vandaag is een dag van overwinning in den strijd tegen de vliegen. Ik geloof, dat er op 't oogenblik geen een meer in de kamer is, en het raam staat open.
De middelen zijn dus: 1e, zoo'n gazen schot in de raam-opening; 2e, borden met vliegen-papier in de kamer; 3e, 's ochtends kamer donker maken en door éen lichtgat de aanwezige vliegen wegjagen; 4e, nu en dan dood-slaan met een sigarenkistje of vangen met de hand en buiten de kamer of hard in water gooyen, die nog overgebleven zijn; 5e, bij het in- en uitgaan van de kamer dit snel doen, zoo dat de vliegen der aangrenzende vertrekken geen tijd hebben in dien tijd in de kamer te komen. Ik heb er heden nog wel een stuk of acht moeten dood-slaan of vangen.
| |
Saturdag 21 Mei 1898, 9 u. ochtend.
Heden drie vliegen in de studeerkamer. Tot vandaag geen last er van gehad.
| |
Zondag 22 Mei 1898, 9. u 55 ochtend.
Van Perry ontving ik een nieuw middel tegen de vliegen: een toestelletje van groen gaas met een ander van blauw gaas er in. Ook is er een lapje bij. Hoe het werkt, weet ik nog niet precies.
Ik heb heden, ofschoon het buiten vol vliegen is, daarvan geen last. Er is er misschien één in mijn kamer. Dat vind ik nu een mooi en aardig vliegertje, en daarmeê is de zaak in orde. Voor de ramen is natuurlijk de groote vliegenhor.
| |
Vrijdagocht. 24 Juni 1898, 10 u. 40.
Tot heden geen last van vliegen gehad.
| |
Vrijdagocht. 29 Juli 1898.
Tot nu toe geen last van de vliegen gehad. De eenige aangewende middelen zijn: de groote hor in het venster, zorgen dat de deuren nooit openstaan, en, door wuiven met de zakdoek boven het hoofd bij het uit en in de kamer gaan, maken dat er dán geen in komen.
| |
Maandagochtend, 6 Maart 1899.
In den komenden zomer zal er vermoedelijk meer last van vliegen zijn dan in den vorigen. De vliegenhor wordt nu van koperdraad voorzien in plaats van het te licht scheurende neteldoek-gaas of zoo iets, dat er nu in is.
Verder heb ik de vorige week vernomen, dat Wassington, een drogist of apteker in Baarn, ons aan die lijmrolletjes zoû kunnen helpen, die in 1896 zulke goede diensten hebben gedaan.
| |
18 Maart 1899, Saturdagochtend.
Sedert de vorige aanteekening heeft de Baarnsche Wassington van zijn Hilversumsch moederhuis vernomen, dat dit de vliegen-weêr-middelen nog niet weder ontvangen had. Verder is mijne Vrouw naar Utrecht geweest en heeft daar in verschillende winkels, o.a. in ‘de stad Parijs’, vruchteloos naar dit vliegenmiddel geinformeerd.
| |
12 Juni 1899, Maandagmiddag.
Tot nu toe geen last van vliegen gehad. Ik vermoed dat het verdwijnen van het eikenhakhout aan de overzijde van het huis en de grootere openheid van den tuin door het snoeyen, de vliegen-vrijheid van het huis bevorderen. Want op wandelingen en zoo heeft men nog het meest last van de vliegen in de dicht begroeide eiken-hakhout-laantjes. Misschien echter zullen zij later in den zomer nog wel komen. Ik heb nu een fleschje vliegenlijm van Wassington op het groene kastje liggen.
| |
28 September 1899, Donderdagmiddag, 5 uur.
In deze maand veel last van de vliegen gehad. Ik heb laten maken: 6 latten van Mr. 1.50 hoogte, Mr. 0.01 dikte en Mr. 0.04 breedte, alle zes met stompe punten aan éen kant, welke punten circa Mr. 0.04 groot zijn en den omvang van een potlood hebben;
3 latten van Mr. 1-lengte, Mr. 0.01 dikte en Mr. 0.04 breedte, met gaatjes aan de uiteinden passend om de zoo even genoemde punten;
| |
| |
2 latten van Mr. 2.10 lengte, Mr. 0.01 dikte en Mr. 0.04 breedte, met gaatjes aan de uiteinden en passend om de zoo even genoemde punten.
Deze latten worden tot eene stelling om de kanapee heen samengezet. Hierover heen wordt een sluyer gelegd, die aan alle kanten op den grond sleept en geen enkele opening heeft, waar een vlieg door zoû kunnen. Dit dient om over-dag te kunnen rusten en slapen. Ik neem onder deze tent een doek meê, om de enkele vlieg, die zich mocht vertoonen, te dooden.
Alles samen, zal deze tent 6 à 7 gulden kosten, f 1.20 voor de latten, f 5 à f 6 voor het sluyergoed, dat soepel en dus betrekkelijk kostbaar moet zijn, omdat met het stijvere en goedkoopere goed de stijve plooyen, die openingen vormen waardoor de vliegen kunnen binnengaan, niet zoo makkelijk vermeden kunnen worden.
Verder heb ik, om bij het verblijf in de werkkamer buiten het rusten en slapen, zoo min mogelijk last van de vliegen te hebben, steeds mijn vliegenhor in het venster staan. En in 't midden van de zoldering een dier lijmklosjes hangen, die ons in den zomer van 1896 zo goed geholpen hebben. Van die klosjes bestaan nog verschillende soorten. De soort, die dit jaar goed gewerkt heeft, heeft aan de eene zijde tot opschrift:
Oscar Tertzweil
Agent général pour la
Belgique et la France
des Peaux de Chamois
Alexander John Shaw
Grantham (Angleterre)
Gand
Belgique
en aan de andere zijde:
Attrape Mouches Marshall
Breveté
Agent général
Oscar Tertzweil
Gand
Fabrique à Londres (Angleterre)
Deze zijn gekocht bij Mes of Metz te Soest. Zij kosten f 0.075 Per stuk.
Verder wuif ik, bij het uit- en ingaan van de kamer, met hand of zakdoek, en voeten, om de vliegen te verwijderen. Bij het uitgaan van de kamer, klap ik eerst even snel met de deur, om de vliegen, die er tegen aan mochten zitten, op te jagen, opdat zij niet, door het plotseling wuiven, terwijl de deur open is, geheel in de war, tegen de wuivende hand in de kamer mochten binnenvliegen.
| |
Saturdag 20 Januarie 1900, 9 u. 30 avond.
Het verjagen van de vliegen bij het ingaan geschiedt door hand- en zakdoek-bewegingen van-boven en door voet-bewegingen van-onderen. Over de vliegentent om de kanapee heen voor a.st. zomer ben ik nu met den timmerman bezig.
Vliegen, vocht en vloer- of onderste-kamer-deel-koude zijn altijd, wat het wonen of verblijven aangaat, mijn voornaamste vijanden geweest. Worden de tegen-maatregelen genomen als het euvel reeds aanwezig is, dan verlies ik een massa tijd, ten eerste den tijd, waarin het euvel mij doet lijden; ten tweede die welke voor verhelping door behangers, timmerlieden enz. noodig is; ten derde, al den tijd van het nálijden, nadat ik door het euvel ben van streek gebracht.
| |
3 Augustus 1900.
In plaats van de vliegentent van verleden jaar gebruik ik nu om de kanapee wat er, - na dat een der schotten er van voor venstervliegenhor er is afgenomen -, is overgebleven van de oorspronkelijke, door timmerman Steyn gemaakte, groote vliegenkast.
| |
Dinsdag 23 Oktober 1900, 8 u. 30 ocht.
De vliegenhor bevindt zich nu vóor het Zuid-Ooster venster, en in die bovenruit van dat venster, die rechts van den toeschouwer is, tevens een ventilator.
De vliegenkast staat nog om de kanapee heen. Mijn bureau, waaraan ik nu schrijf, en mijn schrijfstoel, staan op een opzettelijk vervaardigd zoldertje van ongeveer 25 centimeter hoogte.
|
|