Het volgende citaat (van Auden) zou ik graag op een stevige kartonnen kaart laten drukken om het boven een aantal Nederlandse bedjes te hangen. Ben Bos (benoemd tot dramadwerg, hoor ik) krijgt het eerste exemplaar uitgereikt: ‘By all means let a poet if he wants to, write engagé poems, protesting against this or that political evil or social injustice. But let him remember this. The only person who will benefit from them is himself; they will enhance his literary reputation among those who feel as he does. The evil or injustice, however, will remain exactly what it would have been if he had kept his mouth shut.’
Zaai de tijdgeest en oogst eendagsvliegen.
Hoge bomen vangen veel wind. Jazeker, maar in het kreupelhout doen ze hun behoefte.
‘There is not much encouragement to be a learned poet nowadays. Jets of pure feeling rising from springs of impure ignorance are the thing,’ schreef Anthony Thwaite in de New Statesman over Peter Porter's bundel A Porter Folio, een van de beste bundels die de laatste jaren in Engeland verschenen zijn.
Kort daarop verscheen in een ander blad een stuk van een Engelse Pierre Dubois die de titel van het boekje ‘zo flauw’ vond. Hij bedoelde waarschijnlijk ‘niet gevoelig genoeg’ want dit soort critici houdt nu eenmaal meer van gevoelens dan van woorden. A Porter Folio is natuurlijk juist een heel geslaagde titel en verwijst naar a) de auteursnaam b) het boekformaat c) Shakespeare d) het woord portfolio in al zijn (vele) betekenissen. Jets of feeling, gevoelens bij de vleet, daar gaat het om.
Pierre H. Dubois schreef, toen J.A. Emmens' Autobiografisch woordenboek verscheen: ‘Een dichter van het eerste plan is hij m.i. niet, daarvoor denkt hij te genuanceerd en overwogen. Het aandeel van de intelligentie is in deze gedichten veel te groot: zij zijn hem niet ontsnapt, niets ontsnapt hem [...] zij hebben meer met geest te maken dan met hart.’ etc. etc. Maar terug naar Engeland waar Philip Larkin van tijd tot tijd als bonte, intelligente hond mag optreden: ‘It has also been said that the feeling in Larkin's poems is thin,’ schrijft alweer een andere Engelse Pierre Dubois. Onze eigen Haagse Pierre zou ‘mager’ geschreven hebben. Geef hem vooral de volle, bolle, bête gevoelens waaraan onze poëzie zo rijk is, en die zo treffelijk verdicht worden in het werk van bv. Ellen Warmond, de bebrilde Pythia van de Juffrouw Idastraat.
Wie de gevoelige (en natuurlijk ook de kunstgevoelige) bloemlezer aan het werk wil zien kan terecht in de Spiegel van de Nederlandse Poëzie, deel 4 en 5, van Victor van Vriesland. Poëzieminnaars noemen dit magnum opus gewoonlijk de Lachspiegel van de Nederlandse Poëzie en zitten harteloos en ongevoelig te wachten tot Van Vriesland vergaderd wordt naar het hemels proeflokaal. Het kan niet anders of zijn opvolger doet het beter, al was het Ad den Besten zelf.
Voor wie aan Van Vrieslands gevoeligheid (en kunstgevoeligheid) mocht twijfelen kan een (uiterst onvolledige) opsomming nuttig zijn: Bertus Aafjes (een héél gevoelige dichter): 17 bladzijden; Lucebert (een ‘learned poet’ bij uitstek, al is men daar pas laat achter gekomen): 4½ bladzijden; J.A. Emmens: 12 regels; Dirk Kroon (bijna twee maal zo goed als Emmens): 23 regels; Ellen Warmond (zie boven): 14 gedichten over ruim 7 bladzijden; Judith Herzberg (niet iemand die uitmunt door impure ignorance): 5 regels. Etc. etc.
Heel plezierig is het dan weer dat Vic de lezers laat kennismaken met het werk van jonge talenten als Bobb(!) Bern, Roe Turne en Frans Pointl. Armando, Rein Bloem, Wilfred Smit en Th. Sontrop heeft de grijze nestor echter over het hoofd gezien. Hun werk zal wel zoek geraakt zijn tussen de op patates frites gestencilde bundels van de vele Belgen uit wie hij zo gevoelig de bloem las.