was dan de anderen. Je moet uitkijken voor die gebrillantineerde individuen, die dikwijls in ‘woelige tijden’ opduiken. De voorstelling werd voortgezet met een nummer van Lestandi in de stijl van wat toen ‘politiek cabaret’ werd genoemd. Het was een aanslag op mijn smaak, maar Lestandi maakte ons vol trots duidelijk, dat hij het hele repertoire van La Lune Rousse en Deux Anes uit zijn hoofd kende. Iedereen heeft zo zijn stokpaardje, waarmee hij koketteert.
Dédé Wildmer klom op een stoel en bracht een toost uit op het bruidspaar. Annie Murraille vlijde haar wang tegen de schouder van Lucien Remy en Marcheret protesteerde niet. Ook Sylviane Quimphe stelde alles in het werk om de aandacht van de ‘crooner’ te trekken.
Evenals Maud Gallas. Delvale stond bij de bar met Monique Joyce te praten. Hij werd steeds opdringeriger en noemde haar ‘kindje’. Zij reageerde met een keellach op zijn avances en schudde haar haren alsof ze een rol repeteerde voor een onzichtbare camera. Gerbère en Lestandi voerden een gesprek, dat door de alcohol werd verlevendigd. Ze hadden het plan in de salle Wagram een meeting te organiseren, waarop de voornaamste medewerkers van C'est la vie het woord zouden nemen.
Murraille stelde voor zijn lievelingsthema ter sprake te brengen: ‘Wij laten ons niet kennen’; maar Lestandi corrigeerde grappig: ‘Wij laten ons niet verjoodsen.’
Het was een onweersachtige middag en in de verte rolden de doffe lawines van de donder. Nu zijn al die mensen verdwenen of ze zijn gefusilleerd. Ik neem aan, dat niemand zich meer voor hen interesseert. Is het mijn schuld, dat ik de gevangene van mijn herinneringen blijf?
Maar toen Marcheret op ons af kwam en de inhoud van een champagneglas in uw gezicht smeet, dacht ik, dat ik mijn zelfbeheersing kwijt zou raken. U deinsde terug. Hij zei kortaf tegen u: ‘Dat geeft een frisse kijk op de dingen, hè Chalva?’
Hij stond met gekruiste armen voor ons.
‘Veel beter dan water,’ lispelde Wildmer. ‘Hier zit prik in!’
U zocht naar een zakdoek om uw gezicht af te vegen. Delvale en Lucien Remy plaatsten een paar ironische opmerkingen aan uw adres, waar de dames om moesten proesten. Lestandi en Gerbère bekeken u op een vreemde manier en ik begreep, dat uw kop hun die avond niet aanstond.
‘Een leuke verrassing zo'n douche, hè Chalva?’ verklaarde Marcheret, terwijl hij u zachtjes op uw nek klopte, alsof hij een hond achter zijn kop aaide.
U vertrok uw gezicht tot een armzalige glimlach.
‘Ja, een lekkere douche...’ mompelde u.
Het treurigste was, dat u zich leek te verontschuldigen.
Ze hervatten hun gesprekken. Ze dronken. Ze lachten. Hoe kwam het, dat ik in het algemeen geroezemoes deze zin van Lestandi opving: ‘Neem me niet kwalijk, maar ik ga een ommetje maken’? Al voor hij de bar verliet, stond ik op het bordes van het hotel. En daar troffen we elkaar. Toen hij me vertelde, dat hij van plan was zijn benen wat te strekken, vroeg ik zo normaal mogelijk of ik hem gezelschap mocht houden.
We volgden het ruiterpad. Op een gegeven moment liepen we het bos in. Een hoog beukenbos, waar de zon die namiddag het weemoedige licht van de schilderijen van Claude Lorraine verspreidde. Hij zei, dat het een goed idee was geweest om een luchtje te scheppen. Hij hield erg van het woud van Fontainebleau. We converseerden over ditjes en datjes. Over de diepte van de stilte en de schoonheid van de bomen.
‘Hoogstamming...! Die bomen zijn minstens honderdtwintig jaar oud.’ Hij lachte. ‘Ik wil wedden, dat ik die leeftijd niet zal bereiken...’
‘Je weet het nooit.’
Hij wees naar een eekhoorn, die op twintig meter voor ons het laantje overstak. Mijn handen waren klam. Ik zei, dat ik zijn wekelijkse