landse Kolonie, de Jongens-club van Rue de Seine, bestond naast Paul de Lussanet uit objecten-ontwerper Mark Brusse, satirisch tekenaar Bernhard (Willem) Holtrop en tekenaar-schilder Willem van Malsen. Paris Saloon-inleider en Volkskrant-correspondent Bob Groen vergeleek de glamour-specialist en 19e eeuwse billenknijper (aanduidingen waaraan de Lussanet zichzelf regelmatig onderwierp) niet ten onrechte met Hoyer, de modieuze portretschilder uit De Uitvreter van Nescio. Ik kan niet nalaten hier één inleidingspassage uit Paris Saloon te citeren want deze werpt een geheel eigen licht op de in 1940 in Laren geboren kunstenaar:
‘Paul de Lussanet is het beste in eigen taal, waarvoor nog geen copyright geldt, te omschrijven als personage op zoek naar de rol van “feingeist in the floodlight”. Men doet de Lussanet, die uit een uitspanning in Laren het achtervoegsel io (Markio) meenam naar Parijs, een groot genoegen met een verder nergens op slaand citaat van Joyce uit Ulysses: “Dead march from Saul. He's as bad as old Antonio. He left me on my ownio”.’
Het getalenteerde, driftig levende gezelschap dat in Parijs bijeenzat, wordt wel omschreven met puntig. In tegenstelling tot Amsterdam ‘waar men de agenda moet trekken om een afspraak te arrangeren’, was het in de Franse hoofdstad mogelijk om op elke vierkante meter een interessant iemand tegen te komen. Volgens de Lussanet is Parijs zoals het in de boekjes staat, of die boekjes nou zijn geschreven door Jan Brusse, of door Eddie du Perron.
Terug op honderd meter naast de Duitse grens met in de rogge de wind hoorbaar als de zee, een privé kudde gehoornde Drentse heideschapen, een werkkamer in safaristijl en een hagelwit atelier, heeft de schilder tijd, ruimte en voldoende leeftocht van eigen bodem om de belangrijke jaren tussen het derde en vierde levensdecennium voorlopig te slijten. Ondanks een bescheiden eigen filmproduktie-maatschappij (met echte commissarissen die de kunstenaar van advies dienen bij een ambitieus speelfilmproject) hebben verf en linnen opnieuw getriomfeerd.
Willem van Malsen in Paris Saloon: ‘Paul had vorig jaar een lijstje opgesteld: zakenman, fotograaf, modetekenaar, conceptional art, schrijver. Alles was geschrapt en hij schilderde weer zoals vroeger.’
Nog even zijn penselen en verf op de hooizolder geborgen geweest maar, l'histoire se répète en spoedig kwamen de kunstenaars-attributen van de rasschilder weer tevoorschijn. Paul de Lussanet begint zich nu zo langzamerhand te verzoenen met zijn levenslot dat kunst heet.
En dat lijkt ook niet meer dan billijk. Zijn grootouders zijn hem in het schilderen voorgegaan en de kleine de Lussanet werd opgevoed onder het motto: alleen de kunst telt.
Zo werd hij opgezet tegen de gemiddelde particulier die slechts ordinaire dingen zou najagen en in plaats van tochtjes te maken naar Madurodam, bezocht hij met zijn ouders porselein-veilingen in het land. Zo heeft hij er nooit moeite mee gehad zich in de wereld van de kunst als een vis in het water te voelen.
De Lussanet: ‘Bescheiden ben ik niet, ik zou best ergens anders mijn sporen kunnen verdienen. Waarom zou ik dan tóch in de kunst blijven? Het is voor mij de enige manier van leven en dat komt goed uit want ik kan geen mensen boven me en geen mensen ónder me verdragen.’
Er zijn ook schaduwkanten. Het kunstenaarsleven kent geen bakens; alles kan, maar niets hoeft en dan worden dingen betrekkelijk. De Lussanet ontkent niet dat zijn cynisme soms dermate de overhand neemt dat het nulpunt in zicht lijkt. Maar op de boerderij zijn geen uitvluchten meer mogelijk. ‘Zó het erin zit, moet het er nú uitkomen,’ stelt hij. En het lukt. Na het voederen van de schapen schept Paul de Lussanet de godganse dag en zijn doeken - op hetzelfde thema The End of the Colonial Days, en straks hopelijk tentoongesteld - zijn groter en geheimzinniger dan ooit. Of de Hollander de zaak nu zal vertrouwen? Het is de vraag.